Samenvatting van TOE, Correlationeel onderzoek. De samenvatting bevat alle boekhoofdstukken (Morling, Car en Field), aantekeningen van de hoorcolleges en aantekeningen van de practicum opdrachten op Grasple. Kunnen spelfouten in voor komen
Een survey is een onderzoeksmethode waarbij onderzoekers vragen stellen aan de gekozen
steekproef. We kunnen hiermee patronen beschrijven, hypothesen testen, verschillen in subgroepen
ontdekken, nieuwe theorieën vormen en verandering bijhouden.
Primaire datacollectie: zelf ontwerpen en uitvoeren van de survey
Secondaire databron: survey data van iemand anders gebruiken, bijvoorbeeld de overheid
Bij een survey moeten mensen antwoord geven op meerdere vragen. De mensen die antwoord geven
op de vragen zijn respondenten. Surveys kunnen ook gebruikt worden om te leren over sociale
instituten. Hierbij wordt dan gebruik gemaakt van een key informant. Dit is een persoon die belangrijk
is in de onderzoek setting en kan veel informatie geven over de populatie.
Er zijn verschillende manieren om een survey af te nemen. Al deze manieren worden modes of
administration genoemd. Een respondent kan bijvoorbeeld zelf een survey uitvoeren, door
bijvoorbeeld via internet of via de post een vragenlijst in te vullen. Dit heet een self-administered
questionnaire (SAQ).
De meeste vragen op een survey zijn gesloten vragen. Mensen moeten hun antwoord kiezen uit de
antwoordcategorieën die de onderzoeker vooraf heeft opgesteld. Met gesloten vragen kunnen
onderzoekers de antwoorden makkelijker met elkaar vergelijken. Met open vragen gaat dit moeilijker
omdat dit veel meer variatie in de antwoorden geeft.
Bij een cross-sectionele survey wordt de data op 1 moment verzameld. Je kan hiermee alleen naar
associaties kijken, niet naar causaliteit. Bij longitudinale surveys wordt de data op verschillende
momenten verzameld. Dit kan op 2 manieren:
1. Herhaalde cross-sectionele survey: er wordt op verschillende momenten data verzameld bij
verschillende groepen. Bijvoorbeeld elk jaar de eerstejaars studenten vragen.
2. Panel survey: je vraagt dezelfde mensen op verschillende momenten. Je kan hiermee kijken
hoe mensen over de tijd veranderen. Een nadeel hiervan is uitval (attrition): het verliezen
van respondenten in de loop van de tijd.
Surveys kunnen erg verschillen in grootte. Korte surveys over 1 onderwerp worden een poll genoemd.
Het gaat hierbij vaak om 1 of een aantal vragen met ja of nee als antwoordmogelijkheid. Andere
surveys hebben juist veel onderwerpen, deze worden ook wel omnibus surveys genoemd. Deze
surveys kunnen echter veel tijd innemen van de respondent, wat kan zorgen voor een verminderde
kwaliteit van de data. Een manier om dit tegen te gaan is met een split-ballot-design. Hierbij maakt
het ene deel van de respondenten, het ene deel van de survey en de andere respondenten het andere
deel van de survey.
Surveys hebben een betere externe validiteit dan andere methodes, vooral bij random steekproeven.
Er zijn ook nadelen. Surveys zijn namelijk gevoelig voor 4 type fouten. Deze fouten worden pas
problematisch als de missende/betreffende mensen anders zijn dan de rest van de steekproef.
1. Non-response fout: niet iedereen doet mee aan de survey of vult de survey niet volledig in
2. Meetfout: mensen geven de verkeerde antwoorden. Dit kan komen door de presentatie van
de vragen of simpelweg omdat er slechte vragen in de survey staan.
3. Dekkingsfout: het ‘steekproef frame’ bevat niet alle mensen uit de doelpopulatie. Dit kan
komen doordat zij er niet inzitten (bijvoorbeeld geen telefoon hebben) of juist vaker in de
steekproef zitten (bijvoorbeeld door 2 telefoons te hebben).
4. Steekproeffout: het verschil tussen de steekproef en de doelpopulatie. Komt eigenlijk altijd
voor omdat het nooit exact hetzelfde kan zijn.
Er zijn verschillende manieren om surveys uit te voeren. De keuze wordt vaak gebaseerd op de
volgende punten:
Kosten
Respons
Controle van de onderzoeker
Interviewer effecten: de aanwezigheid van de onderzoeker kan ervoor zorgen dat iemand
vragen anders gaat beantwoorden
,Er zijn 4 verschillende manieren voor het uitvoeren van surveys:
1. Face-to-face interview
De onderzoeker stelt de respondent vragen aan de hand van een interviewschema. Dit is de
volledige lijst met vragen die door de onderzoeker gesteld gaan worden. De observaties van de
onderzoeker worden hierbij ook meegenomen en wordt paradata genoemd. Vroeger werden
aantekeningen met pen en papier gemaakt. Ook wel pen-and-paper interview (PAPI). Tegenwoordig
wordt vaak een computer gebruikt: computer-assisted-personal-interview (CAPI). De onderzoeker
leest hierbij de vragen voor aan de respondent vanaf de laptop. Er wordt hierbij vaak eerst een
screeningsvraag gesteld om de richting van het interview te bepalen. Dit gaat met skippatronen,
waarmee aan de hand van het vorige antwoord, de volgende vraag wordt bepaald. Omdat het voor de
respondent lastig kan zijn om alle antwoordmogelijkheden te onthouden, kan er gebruikt worden
gemaakt van showcards. Hierop worden alle antwoordmogelijkheden getoond.
Voordelen face-to-face interview:
Respondent kan gelijk om extra uitleg vragen
Onderzoeker kan ervoor zorgen dat de respondent geen vragen overslaat
Nadelen face-to-face interview:
Interviewer effecten
Sociale wenselijkheid bias: respondenten geven sociaal wenselijk antwoord om goed over
te komen. Dit werkt voor iedere persoon anders
- Vrouwen zullen beweren minder bedpartners te hebben gehad, mannen juist meer
Aanwezigheid van de interviewer kan leiden tot het niet eerlijk antwoorden op vragen die
gevoelig liggen. Bijvoorbeeld of een vrouw abortus heeft gepleegd. Een mogelijke oplossing
hiervoor is een audio-computer-assisted-self-interview (ACASI). De respondent luistert
naar de vragen via een laptop, zonder de aanwezigheid van een onderzoeker
2. Telefoonsurvey
Een telefoonsurvey is een gestructureerd interview via de telefoon. Er kunnen hierbij dekkingsfouten
voorkomen omdat sommige mensen geen telefoon hebben en sommige juist 2 telefoons.
Voordelen telefoonsurvey:
Computer-assisted-telephone-interview (CATI)
Minder kosten
Minder voorbereiding/planning
Bij onduidelijkheid over de vraag kan er toelichting worden gegeven
Nadelen telefoonsurvey:
Interviewer effecten
Mensen willen geen persoonlijke dingen delen via de telefoon
Mensen willen thuis niet gestoord worden
Mensen willen niet te lang bellen
Kan geen paradata worden verzameld.
Deze nadelen kan je tegengaan, maar dit verhoogt de kosten. Zo kan je vooraf mailen of een brief
sturen dat je op een bepaalde dag gaat bellen.
3. Survey via de post (meestal SAQ)
Voordelen post surveys:
Minder interviewer effecten
Geen sociale druk voelen, eerlijker antwoorden
Lage kosten
Grote steekproef is niet moeilijk
Nadelen post surveys:
, Kan geen verduidelijking worden gegeven op vragen. De kans is daardoor groter dat vragen
niet ingevuld worden
Niet zeker of het wordt ingevuld door de respondent of door iemand anders
Lage response rate
- Oplossing hiervoor is vooraf een herinnering te sturen of mensen te belonen voor
deelname
4. Internetsurvey
Voordelen internetsurvey:
Lage kosten
Data kan zo worden overgezet. Dit kost niks en er is minder risico op fouten in de data
Makkelijk te ontwerpen en bij te houden
Is voorgeprogrammeerd dus respondenten kunnen makkelijker door de vragen heen
Groot bereik
Nadelen internetsurvey:
Er is een groot deel mensen die meer internet gebruiken dan anderen (jongeren vs ouderen).
Dit kan ervoor zorgen dat de survey meer wordt ingevuld door jongeren dan door ouderen
De survey komt niet terecht bij mensen waarvan het e-mailadres is veranderd
Onderzoekers maken vaak gebruik van een combinatie van deze methodes. De nadelen van een
methode kunnen op deze manier worden gecompenseerd. Er moet wel worden gekeken naar hoe de
data op de juiste manier geanalyseerd moet worden om mode-effecten te voorkomen. Dit zijn de
manieren waarop de administratie die antwoorden van de respondent beïnvloedt.
Morling H8 Bivariate correlational research (blz. 203-230)
Een associatieclaim bevat de gevonden relatie tussen 2 gemeten variabelen. Een bivariate correlatie
is een associatie die 2 variabelen bevat. Na het opnemen van de data is de volgende stap in het
proces, het toetsen van de associatieclaim om zo het verband tussen de 2 variabelen te beschrijven.
Dit wordt gedaan met spreidingsdiagrammen en correlatiecoëfficiënt r.
Positieve r betekent een positieve relatie. De hoge score van de ene variabele gaat samen
met de hoge score van een andere variabele.
Negatieve r betekent een negatieve relatie. De hoge score van de ene variabele gaat samen
met een lage score van een andere variabele
Cohen: r gaat over richting en sterkte. Richting geeft aan of de correlatie positief, negatief of nul is. De
sterkte geeft aan hoe gerelateerd de variabelen aan elkaar zijn.
Richtlijnen van Cohen:
r > 0.10 Zwak of klein verband
r > 0.30 Middelmatig verband
r > 0.50 Sterk of groot verband
Wanneer beide variabelen gemeten worden op kwantitatieve schalen/meetniveaus (interval/ratio), dan
is een spreidingsdiagram de beste manier om de data weer te geven. Wanneer er sprake is van een
categorische variabele, wordt er vaker een staafdiagram gemaakt. Niet elke persoon, maar het
gemiddelde wordt hier weergegeven. Bij het gebruik van een staafdiagram kijk je naar het verschil in
groepen om te kijken of er een associatie is.
Als 1 of beide variabelen categorisch is/zijn, worden er andere statistieken gebruikt voor het
analyseren van de data. Bijvoorbeeld een t-toets. Hiermee wordt gekeken of het verschil in
gemiddeldes statistisch significant is.
Omdat een associatieclaim de relatie tussen 2 variabelen beschrijft, is het van belang om te kijken
naar de constructvaliditeit van elke variabele. Hierbij wordt de vraag gesteld: hoe goed is elke
variabele gemeten? Daarnaast kan je kijken naar de statistische validiteit. Dit gaat over welke factoren
de beschrijvende statistieken kunnen aantasten (uitschieters bijvoorbeeld).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kimselles99. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.