Samenvatting van het boek algemene economie en bedrijfsomgeving. duidelijke en complexe samenvatting van de hoofdstukken H 3,§4.3, H8 t/m 16, 19 en H21 t/m H24
H 3,§4.3, h8 t/m 16, 19 en h21 t/m h24
February 25, 2021
19
2020/2021
Summary
Subjects
economie
economics
logistiek
management
bedrijfsomgeving
hulleman
marijs
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Hogeschool van Amsterdam (HvA)
Logistics Management
General economics
All documents for this subject (1)
1
review
By: mb011 • 2 year ago
Seller
Follow
Janyfontijn
Reviews received
Content preview
Samenvatting algemene economie en bedrijfsomgeving W. Hulleman en A. Marijs
H3, de vraag
Basisbehoeften= zijn noodzakelijk om te blijven leven
Overige behoeften= behoefte aan veiligheid, sociale relaties, waardering, zelfontplooiing.
Als de welvaart toeneemt zijn consumenten beter in staat de behoeften uit de tweede categorie te
bevredigen (overige behoeften).
Preferenties= waar heeft consument de voorkeur aan; sport of kunst
Demografische trends in levensstijlen: leeftijdsgebonden trends, opleidingsniveau.
Individualisering= mensen consumeren producten meer individueel wat ze vroeger in groepen
consumeerde (denk aan voedsel in gezin). ‘maatwerk door massaindividualisering’.
Product levenscyclus wordt steeds korter omdat consumenten vernieuwing willen.
Substitutie effect= als koffie daalt in prijs, zullen consumenten minder thee gaan kopen.
Inkomenseffect van prijsverandering= als de prijs van een product daalt en inkomen blijft gelijk, kan
een consument meer producten kopen= de koopkracht van het inkomen is toegenomen.
Prijselasticiteit= hoeveel reageert de vraag op prijsveranderingen
= procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid bv. = -0.5
Procentuele verandering van de prijs (bv. 1%)
Nieuw-oud /oud x 100%
Bv. Een prijsstijging van 1% geeft een daling van de vraag met 0,5%
Elastische vraag= Epq is lager dan -1. -> (prijs stijgt en omzet daalt)
Inelastisch= tussen -1 en 0, de relatieve verandering van de hoeveelheid is kleiner dan de relatieve
verandering van de prijs. (prijs stijgt en omzet stijgt)
Basisgoederen= prijselasticiteit is kleiner dan luxe goederen. Consumenten zullen basisgoederen
altijd blijven kopen.
Luxegoederen= bij prijsstijgingen van luxegoederen wordt consumptiepatroon aangepast.
Omzet elasticiteit= procentuele verandering van de omzet als gevolg van de procentuele verandering
van de prijs.
Verschuiving van de vraagcurve= bij dezelfde prijs meer hoeveelheid afname. Bv. Ijsjes in de zomer,
zelfde prijs, meer afname.
Verschuiving langs de vraagcurve= als de vraag verandert door prijsverandering. Door prijsstijging
minder hoeveelheid afname.
Kruisprijselasticiteit= de vraag naar een bepaald product kan veranderen door een prijsverandering
van andere goederen. Bv. Substitutie goederen
- Positieve kruisprijselasticiteit: de vraag naar een goed zal toenemen als de prijs van een
ander goed stijgt.
- Negatieve kruisprijselasticiteit: de gevraagde hoeveelheid van een goed zal dalen als gevolg
van een prijsstijging van een ander goed. -> complementaire goed, als de benzineprijzen
stijgen zal de auto verkoop dalen.
Bij kruiselingse elasticiteit van 0= de twee goederen zijn onafhankelijk van elkaar.
,Inkomenselasticiteit= een stijging/daling van het inkomen is van belang voor de vraag naar
goederen/diensten.
Formule = verandering in de vraag/ verandering van het inkomen
Eqy <1 , de verandering van de vraag is kleiner dan de verandering van het inkomen. ->
basisgoederen.
Eqy>1, de gevraagde hoeveelheid neemt sterker toe dan het inkomen. -> luxegoederen.
- Negatieve inkomenswaarde= bij een stijging van het inkomen zullen de uitgaven aan het
goed dalen. -> inferieure goederen
H4.3 prijsvorming
Evenwichtsprijs= verticale lijn. Waar de aanbod- en vraaglijn zich kruist
Evenwichtshoeveelheid= horizontale lijn. Waar de lijn zich kruist.
Maximumprijzen= de overheid beschermt hiermee de consument/afnemer tegen te hoge prijzen
door bv. Monopolie. (als de evenwichtsprijs onder de maximumprijs ligt, zal de maximumprijs gelden.
Minimumprijzen= de overheid beschermt de producent, overschotten worden eventueel door de
overheid opgekocht.
Als de vraagcurve vlak is, kunnen consumenten makkelijk overstappen op andere goederen. De
prijselasticiteit van de vraag is dan hoog.
, H8 produceren
Welvaart= mensen zijn welvarend als ze over veel goederen en diensten kunnen beschikken om hun
behoeften te bevredigen.
Produceren= waarde geven aan grondstoffen
BBP= bruto binnenlands product= de totale productie binnen de landsgrenzen (met de bbp kan je de
welvaart in verschillende landen meten)
BBP per hoofd = bbp/ aantal inwoners (= geeft de waarde aan v/d producten die elke inwoner ter
beschikking staan)
Bbp geeft groei van de economie aan, groei van de economie zorgt voor toename van de welvaart
per hoofd.
Welzijn= het welbevinden en de geluksbeleving van mensen in een samenleving. Welzijn is te meten
door de HDI ( Human development index). Van 0 tot 1 (maximaal welzijn).
- Een lang en gezond leven (hoe beter de medische voorzieningen in een land, des te hoger de
levensverwachting/kwaliteit van leven
- Kennis, gemeten als de deelname aan het lager, voortgezet en hoger onderwijs.
- Een redelijke levensstandaard: inkomen per hoofd van de bevolking
Bbp bepalen door het meten van: de toegevoegde waarde, inkomens, bestedingen.
- Alle toegevoegde waarde van ondernemingen en overheden op tellen= productiebenadering
van het bepalen van bbp
- Alle beloningen van de productiefactoren op tellen= inkomensbenadering
- Optellen van de totale bestedingen van mensen= bestedingsbenadering
BNI= bruto nationaal inkomen= bbp- beloning (winst) van buitenlandse productiefactoren &
productie binnen de landsgrenzen + beloning van nationale productiefactoren.
Bedrijfskolom= van oerproducent tot consument. Elke tak voegt waarde toe aan de producten, deze
waarde is de bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen (BTWmp)
Waardesysteem= geheel van waardetoevoeging in een bepaalde bedrijfskolom.
H9 productiefactoren
Duurzame kapitaalgoederen gaan langer dan een periode mee.
Kapitaal coëfficiënt= geeft weer hoeveel kapitaalgoederen nodig zijn voor het vervaardigen van een
eenheid product. Sectoren als dienstverlening, consultants, horeca hebben lage kapitaalcoëfficiënt
en sectoren afhankelijke van fysieke netwerken hebben grote kapitaal coëfficiënt.
Kapitaalcoëfficiënt van 3 = er is €3 milj nodig voor produceren van €1 milj aan eindproduct.
Potentiële beroepsbevolking: 15-65 jaar
Participatiegraad= het deel van de beroepsbevolking dat deelneemt aan het arbeidsproces (aanbod)
- Bruto participatiegraad= werkenden + werklozen / potentiële beroepsbevolking
- Netto participatiegraad= aandeel van de werkenden in de potentiële beroepsbevolking
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Janyfontijn. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.07. You're not tied to anything after your purchase.