Dit is een uitgebreide, gestructureerde samenvatting met alle artikelen die voor het vak 'sociale ongelijkheid' als literatuur bestudeerd moesten worden.
G. Lenski (1966). A Theory of Inequality. p. 81-108 in R. Collins
(1994). Four
Sociological Traditions. Selected Readings. New York: Oxford
University Press.
Lenski heeft een theorie voorgesteld waarin een sociaal fenomeen
centraal staat: de mate van ongelijkheid of gelijkheid in de verdeling van
welvaart in een samenleving. Lenski heeft verschillende soorten
samenlevingen gecategoriseerd: jager-verzamelaars, primitieve
horticultuur, geavanceerde horticultuur, agrariërs en industrieel.
Basiswetten over distributie: de hoeveelheid ongelijkheid groeit met de
grootte van de economische surplus in de samenleving, maar ook met de
concentratie politieke macht.
Hypothese 1: sociaal leven is essentieel voor de overleving van onze soort
en daarnaast ook de maximale bevrediging van menselijke behoeften en
wensen. Door middel van samenwerken kan men deze behoeften en
wensen bevredigen.
Tweede hypothese gaat meer over de kwade natuur van de mens.
Samenwerking is één van de basisbronnen van conflict. Als de mens een
alleen levende soort was dan zou er amper conflict zijn tussen mensen.
Veel acties die als opoffering worden gezien, kunnen in de bredere context
eerder lijken op wederzijdse voordelige acties. Altruïstische acties vinden
minder vaak plaats bij grote sociale beslissingen.
Daarom is altruïsme geen grote voorspeller in de distributie van macht en
privilege
Hypothese 2: wanneer men moet kiezen tussen hun eigen interesse, die
van hun groep of die van anderen dan kiezen ze bijna altijd de eerste (ook
al proberen ze dit te verbergen voor zichzelf en anderen)
Conservatieve positie met een sceptische blik op de goedheid van de
mens.
In meer complexe samenlevingen ziet men zelfden de consequenties van
zijn eigen economische en politieke acties. Succes en falen lijken daarom
het resultaat van niet-persoonlijke krachten. Dit zorgt ervoor dat de mythe
dat men van nature goed en aardig is wordt gevoed.
Hypothese 3 gaat over streven: de meeste dingen waar men naar streeft
zijn in beperkte hoeveelheid beschikbaar. Het maakt niet uit hoeveel men
produceert en consumeert, hij wil altijd meer.
De natuur van naar status streven zorgt ervoor dat er altijd meer vraag
dan aanbod zal zijn: degenen met mindere status streven constant naar
een gelijke status en degenen met een hogere status streven ernaar om
het verschil te behouden.
1
,Als de eerste drie hypothesen correct zijn, dus als men een sociaal wezen
is, en de meeste van zijn acties gedreven worden door zelfinteresse of
groep interesse, en als datgene waarnaar wordt gestreefd maar in een
beperkte hoeveelheid bestaat, dan betekent dit dat een strijd om
beloningen in elke menselijke samenleving bestaat.
Volgens Lenski worden alle producten van een samenleving verdeeld op
basis van twee wetten (1) “Men will share the products of their labors to
the extent required to insure the survival and continued productivity of
those others whose actions are necessary or beneficial to themselves” en
(2) “Power will determine the distribution of nearly all of the surplus
possessed by society”.
(1) Dit houdt in dat mensen alleen samenwerken met anderen of delen
met anderen uit eigenbelang. Er wordt namelijk beargumenteert dat
menselijke actie gedreven wordt door eigenbelang of partijdig
groepsbelang.
(2) Dit houdt in dat hoe meer macht bepaalde mensen in de samenleving
hebben, hoe groter het deel van het surplus dat bij deze mensen terecht
komt. Doordat de dingen waar men het meeste naar verlangt maar in een
beperkte hoeveelheid beschikbaar zijn, zal dit leiden tot conflict. Wanneer
je naar macht kijkt als de capaciteit om je eigen wil te krijgen, ondanks dat
je door anderen wordt tegengehouden, dan zou dit dus betekenen dat
degenen die de surplus bezitten genoeg macht hadden om daar dus aan
te komen.
De tweede wet wijst ook naar een andere relatie, namelijk tussen macht
en privilege. Privilege wordt gezien als het bezit van een deel van de
surplus van de samenleving, en daarom is privilege een functie van
macht.
Het derde element in elk verdelingssysteem is prestige. Prestige is vooral
een functie van macht en privilege, in ieder geval in samenlevingen
waarin er een substantiële surplus bestaat.
Hypothese: In de meest simpele samenlevingen die technologisch het
meest primitief zijn, zullen de beschikbare goederen en diensten verdeeld
worden op basis van behoeften.
Wanneer de productiviteit van een samenleving verhoogt, dan wordt er
meer surplus gegenereerd.
Hypothese: met een technologisch voordeel zal er een groter deel van de
goederen en diensten verdeeld worden op basis van macht.
2
,Hoe rijker de natuur/omgeving, hoe groter de surplus en hoe groter het
belang van macht in het verdelingsproces. In technologische
samenlevingen is het effect van de omgeving op productiviteit minder
aanwezig dan in primitieve samenlevingen (want ze kunnen daar beter
mee omgaan).
Het ontstaan van industriële samenlevingen zorgt voor een ommekeer in
de trend naar meer ongelijkheid toe.
In de industriële samenlevingen hebben burgers meer politieke
inspraak (stemrecht en zelf politieke groepen op te richten).
Moderne industriële samenlevingen zijn zo complex dat het niet
meer mogelijk is voor degenen in hogere posities om al het werk van
degenen onder hen zelf te begrijpen. Door deze kloof in kennis
worden ze gedwongen om een deel van hun autoriteit te delegeren
naar mensen onder hun. Elites moeten de lagere klassen een
aandeel in het economische surplus geven om ervoor te zorgen dat
ze productief blijven, en om te zorgen dat er geen groeiende
ontevredenheid onder de burgers ontstaat. Wanneer de elites bereid
zijn om kleine concessies te doen met als gevolg grotere voordelen
zullen ze dit doen.
Ontwikkeling van voorbehoedsmiddelen. Doordat de populatiegroei
onder controle is de intensiteit van concurrentie op de arbeidsmarkt
verminderd.
De verbreding van menselijke kennis. Vroeger had de dominante
klasse met name arbeid nodig waar weinig intelligentie bij kwam
kijken. Hierdoor was de prijs van arbeid minimaal. In meer
industriële samenlevingen is er veel nieuwe kennis nodig voor banen
waardoor er hogere lonen kunnen worden gevraagd door arbeiders.
Nieuwe ideologie: de staat is van de mensen.
McCall, L. & Percheski, C. (2010). Income inequality: New trends
and research
directions. Annual review of sociology, 36, 329-347.
3
, Het inkomen van de top 5% van de distributie is met meer dan 50%
gestegen tussen 1979 en 2005.
De concentratie van inkomens op de top van de distributie is een centraal
kenmerk van moderne economische ongelijkheid.
Economische/ inkomensongelijkheid is sinds midden 1970 gestegen in
velen geïndustrialiseerde landen.
Er zijn veel veranderingen in gezinnen in de VS en andere
geïndustrialiseerde landen de afgelopen jaren:
Er is een grote toename in het aantal huishoudens met
alleenstaande vrouwen en een afname in getrouwde stellen.
Hypothese: een toename in huishoudens met alleenstaande
vrouwen en een afname in getrouwde stellen verhoogt de
ongelijkheid doordat het aantal huishoudens met een laag inkomen
verhoogt
Sterke support voor deze hypothese
Er is ook sprake van een toename in homogamie. Het komt vaker
voor dat mensen trouwen met mensen die hetzelfde (potentiele)
inkomen hebben als zij. Dit zou de spreiding van totale inkomens
van getrouwde stellen verhogen. Twee recente papers concluderen
dat een toename in homogamie de distributie van familieinkomens
ongelijker maakt (toch geen sterke support voor deze hypothese).
Hypothese: toegenomen vrouwelijke werkgelegenheid heeft de
ongelijkheid verminderd gedurende de jaren 90.
Economische verklaringen voor de toenemende topinkomens vallen in
twee categorieën: veranderingen in ondernemingsbestuur, veranderingen
in de markt voor talent & veranderingen in sociale normen.
Redistributie wordt gemeten als het verschil tussen marktinkomens- en
besteedbaar inkomensongelijkheid op gezinsniveau. In de US zijn is er
sprake van een hoge ongelijkheid van marktinkomens en van besteedbare
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilsevangrieken. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.39. You're not tied to anything after your purchase.