Dit document bevat uitgebreide aantekeningen van alle colleges en antwoord colleges inclusief college slide, voorbeelden en een uitgewerkt formule blad. In het formuleblad staat uitleg per formule wanneer je deze gebruikt en wat je invult voor elk onderdeel.
Psychometrics Summary - Everything you need to know
Grade: 9.6!! 2.5 Psychometrics: DETAILED notes Lectures and Readings FSWP2-052-A
Summary of Book Chapters for Course 2.5 Psychometrics: An introduction
All for this textbook (20)
Written for
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Psychologie
Psychometrics: An Introduction (FSWP2052A)
All documents for this subject (84)
2
reviews
By: elohaisaqzai • 9 months ago
By: armandovanderbie • 2 year ago
Seller
Follow
mereldesnayer
Reviews received
Content preview
Lecture 1a: Introductie
Dit blok krijgen we geen nieuwe analyse methodes, behalve de factoranalyse. We gaan de dingen van
vorig blok opnieuw toepassen. Wat we in een correlatie en regressie stoppen en hoe we deze kwalitatief
hoogstaand maken. We kijken in de psychologie naar onwaarneembare constructen (bv. Intelligentie).
We gebruiken testen en meetinstrumenten om deze onzichtbare constructen te meten. Dit kan een
schijnoplossing zijn → hoe weet je of de score een goede weergave is van het construct? Blok is
structureler dan vorig blok.
• Tutorgroepen: vragen stellen aan tutor
• Discussieforum: (1) vragen over de colleges + theorie, (2) vragen over de tutor groep, (3) vragen
over het verslag en (4) vragen over SPSS (practicum blokmodules).
• Lectures: (1) uitleg van de theorie uit het boek, (2) antwoord lecture over lecture en (3)
antwoord lecture over tutorgroep.
Er zijn 7 componenten, waarvan er vier iets meer gericht zijn op de theorie (H1 t/m 11, lectures en
opdrachten) en drie meer op het toepassen van de theorie (SPSS, uitgewerkte voorbeelden en verslag).
Elke les oefenen met de theorie door huiswerkopgaves te maken. In het toepas gedeelte ga je de theorie
toepassen d.m.v. SPSS + uitgewerkte voorbeelden. Het verslag bestaat uit het beoordelen van een
meetinstrument (vragenlijst over welzijn) op psychometrische kwaliteit. In de tutorgroep bespreken we
theorie, huiswerkopgaven, uitgewerkte voorbeelden en onderdelen van het verslag. De onderdelen van
het verslag worden gepresenteerd door groepjes van 3 die per week wisselen. Als er na de tutorgroep
nog vragen zijn, worden deze verzameld en daar maakt de coördinator weer een lecture over, dus er
zijn 3 soorten lectures.
Maandag: voorbereiden op tutorgroep
Dinsdag: tutorgroep
Woensdag: SPSS (zelfstandig)
Donderdag: voorbereiden op tutorgroep
Vrijdag: tutorgroep
Voorbereiding tutorgroep bestaat uit lezen van de theorie, kijken van de lectures, maken van de
huiswerkopdrachten, onderdeel van het eindverslag maken (presentatie) en het uitgewerkte voorbeeld
van die les lezen. Alles wat je moet doen staat op canvas in de ‘self-study guide’.
• Antwoorden huiswerkopgaves staan online!
• Uitgewerkte voorbeelden met stappen die ook in het verslag komen.
• Na elke tutorgroep heb je een gedeelte van het verslag af.
In het rooster staan lectures op dinsdag en vrijdag, maar er zijn geen live lectures. Er wordt geadviseerd
om deze als voorbereiding op de les op maandag en donderdag te kijken. Antwoord colleges met vragen
van dinsdag komt woensdag al online en die van vrijdag komt dan maandag online. Vragen voor 17:00
op dinsdag en vrijdag op het forum zetten. Er zijn online SPSS opgaven op het practicum gedeelte van
canvas. De antwoorden staan ook al online. Mocht je vragen hebben over je opgaven, dan kan je die
stellen op woensdag (11:00-15:00) op het speciale form op canvas. Stof over SPSS 1 alleen in de eerste
week worden beantwoord en SPSS 2 alleen in week 2 etc. Dus blijf bij met de opgaven!
Dit blok een duidelijke lijst van leerdoelen op canvas waarnaar ook gerefereerd wordt tijdens alle
onderdelen. Op canvas staat ook hoeveel vragen je per leerdoel krijgt en of dat een kennisvraag,
toepasvraag of een begrip vraag is. SPSS + eindverslag = practicum cijfer.
• Eindverslag in groepen van 3 studenten
• SPSS tentamen is online proctortoets → 20 vragen
, • Cursustentamen is online proctortoets → 35 MC vragen met 4 antwoordmogelijkheden
Belangrijk bij het proctor examen is dat er een aantal fabels zijn. Als je een wegkijkt of schuin kijkt op je
toets, wil dit niet zeggen dat je toets direct ongeldig verklaard wordt. Proctoring zelf beoordeeld de
beelden niet, maar de universiteit. Proctor doet alleen beelden aanvinken waar opnieuw naar gekeken
moet worden. Ongeldig verklaren gebeurd alleen in extreme omstandigheden als er geen twijfel bestaat
over fraude.
Lecture 1b: H1 & H2 theorie
Leerdoel 1: Kunnen uitleggen wat verschillende uitdagingen zijn bij meten.
• Participant reactiviteit
• Objectiviteit
• Composite score
• Score sensitiviteit
• Gebrek aan bewustwording over belang van psychometrische informatie
H1: Het belang van psychologische metingen
We hebben te maken met onzichtbare concepten en de samenhang daartussen (VB: depressie,
intelligente, hechting, zelfbeeld etc). Dit is een probleem, omdat we ze willen gebruiken in onze analyses
en ze ze dus willen meten. Hiervoor krijgen we psychologische meetinstrumenten die onderliggende
constructen zouden moeten meten. Hoe goed weerspiegelt het meetinstrument het onzichtbare
concept wat we willen meten? We kunnen wel gedrag zien, wat een reflectie is van het onderliggende
construct.
• Psychologische test = een systematische procedure voor het vergelijken van gedrag van twee
of meer mensen (Cronbach, 1960). Het is een systematische procedure, omdat we willen dat
de condities bij elke meting precies hetzelfde zijn (gestandaardiseerde condities). We
vergelijken gedrag en dat kan op twee manieren: (1) intra-individueel of (2) interindividueel. Er
zijn verschillende soorten testen:
- Prestatie v.s. gedrag
- Criteria (vast aantal vragen) v.s. norm (vergelijken met populatie)
- Snelheid (tijdslimiet) v.s. power (goede antwoorden)
Belangrijke eigenschappen meetinstrumenten
• Type van informatie (scores)
• Betrouwbaarheid (reliability) = is het repliceerbaar?
• Validiteit = meet het wat het moet meten?
Francis Galton (1822-1911) heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. Hij begon met het bekijken van
verschillen tussen mensen en het gebruiken van de principes van psychometrie, waaronder validiteit.
Uitdagingen van de meting (toetsstof!)
1) Identificatie en vastleggen van psychologische attributes in een numerieke gegevens. De vraag
is of dit wel mogelijk is of verschillen mensen te veel.
VB: schaal met drie scores (ik slaap slecht, ik eet slecht en ik heb zelfmoordneigingen) voor
depressie. Iemand die enkel ‘ik slaap slecht invult’ heeft dezelfde score als iemand die enkel ‘ik
heb zelfmoordneigingen’ invult en worden dus als even depressief beschouwd.
2) Participant reactiviteit; participanten reageren bewust/onbewust op dat ze gemeten worden
en gaan hier hun gedrag op aanpassen.
VB: mensen vragen of ze piekeren, dan gaan ze daar over na gaan denken waardoor ze hun
gedrag beter bekijken wat hun gedrag kan veranderen.
, 3) Objectiviteit (verwachtingen en bias effecten); score kan afhangen van hoe de score
geïnterpreteerd wordt. Dus respons van participant kan door verschillende onderzoekers
verschillend gescoord worden.
4) Samengestelde (composite) score; we werken met verschillende items met verschillende
meetinstrumenten die we bij elkaar opstellen, waardoor er een samengestelde score ontstaat.
De vraag is of dit wel een goed idee is.
5) Score sensitiviteit; is je maat gevoelig genoeg om verschillen te vinden tussen alle mensen.
VB: rekentoets met maar twee makkelijke vragen, is geen goede test om erachter te komen hoe
goed de participanten zijn in rekenen en hoe ze van elkaar verschillen. Sommige IQ testen
werken niet voor hoogbegaafde mensen, waardoor je binnen die groep geen onderscheid kan
maken.
6) Gebrek aan bewustwording hoe belangrijk psychometrische informatie is.
VB: een rekenvraag met heel veel leeswerk die meer meten dan alleen rekenvaardigheid en de
hoeveelheid lezen hier heel veel invloed op heeft.
H2: Scaling
Respons van participant op test uitdrukken in een getal die een idee geeft van nauwkeurigheid, maar
de vraag is of dit wel zo is. Belangrijk bij getallen is om te kijken naar de (1) eigenschappen, (2) de
absolute betekenis van 0, de (3) meeteenheid en of je de units kan (4) optellen. VB: lengte meten a.d.h.v.
een rolmaat
Eigenschappen van getallen
• Identiteit = getal is identiek, dus iedereen in dezelfde categorie heeft dezelfde onderliggende
waarde (VB: iedereen die 1,80m is is even lang). De waarden zijn ook wederzijds exclusief, dus
als je in de ene categorie valt dan val je niet in de ander (VB: als je 1,80m bent, ben je niet ook
1,90m). Categorieën zijn uitputtend, dus iedereen valt in één van de mogelijke categorieën.
• Ordening = er is een bepaalde volgorde in categorieën (VB: 1,90m is meer dan 1,80m). Nummers
zijn labels, maar de rangen hebben betekenis.
• Kwantiteit = of je iets kan zeggen tussen de afstand tussen verschillende categorieën (VB:
verschil tussen 1,70m en 1,80m is hetzelfde als tussen 1,80m en 1,90m). Bij categorieën van SES
zou je dit bijvoorbeeld niet kunnen zeggen.
Vervolgens kijk je of er een absoluut 0-punt is of niet (VB: lengte gaat tot 0cm en negatieve lengte
bestaat niet of reactietijd). Dit wil zeggen dat er bij 0 niks bestaat. Bij een arbitrair 0-punt, is de 0 gewoon
een waarde op een schaal (VB: temperatuur en kalender). Belangrijk om te weten, omdat je moet weten
of iets 2x zo groot of veel is dan iets anders (ratio = absoluut). Dit heeft ook te maken met de
verschillende meetniveaus die we hebben.
• Nominaal → identiteit = labelen van observaties in categorieën (VB: gender, namen)
• Ordinaal → ordening = mensen geordend in een bepaalde rang
• Interval → kwantiteit en arbitrair 0-punt = 0 is gewoon een waarde op de schaal, units hebben
een constante grootte en kunnen opgeteld worden.
• Ratio → kwantiteit en absoluut 0-punt = 0 betekent dat er niks is, kan opgeteld en
vermenigvuldigd worden.
Hoe arbitrair (willekeurig) is de meeteenheid die we gebruiken. Bij sociale wetenschappen best wel
arbitrair. Wat we vroeger gebruikte om te meten (VB: foot, el, duim) konden we zien dat dit niet voor
iedereen hetzelfde was. Bij psychologische kenmerken (VB: intelligentie en welzijn) kan dat niet en
weten we dus niet of het vergelijkbaar is en of ze met dezelfde maat gemeten zijn. Wat we willen meten
is ook arbitrair. Het laatste punt is de vraag of we dingen wel bij elkaar op kunnen tellen, aangezien net
elk onderdeel evenveel telt (VB: zelfmoordgedachten telt zwaarder dan slecht slapen).
, Lecture 2: H3 theorie
Leerdoel 7: De student kan reacties omzetten in itemsscores en testscores.
• Berekenen van variantie en covariantie van samengestelde (composite) scores;
• Normaliseren en herschalen van scores;
• Construeren van normgroepen gebaseerd op een testscore.
H3: Individuele verschillen en correlaties
Hoofdstuk gaat over variantie, omdat dit één van de belangrijkste dingen is van de statistiek. Vorig blok
wel een beetje gehad, maar nog niet lang bij stil gestaan. Zonder variantie geen statistiek. Lecture 1
geeft aan welke uitdagingen er zijn. Variantie gaat deze uitdaging uit de weg helpen. We willen vooral
weten hoeveel van de verschillen in scores komen door wat we willen weten en hoeveel is gewoon ruis.
• Gemiddelde = alle scores bij elkaar optellen en delen door
de hoeveelheid scores (N).
• Variantie = de standaard deviatie in het kwadraat.
Som(individuele score – gemiddelde score)2 ÷ N
• Standaarddeviatie = wortel van variantie
Let op: je doet N-1 als je wilt generaliseren van steekproef naar populatie. Als je al in de populatie zit,
hoef je alleen maar door N te delen.
Variantie geeft de gemiddelde afstand tot het midden. Je weet alleen niet of dit getal groot is, omdat
het afhangt van de spreiding en de schaal van de variabelen. Het moet groter zijn dan 0, omdat je
kwadrateert en spreiding kan niet negatief zijn. Variantie gaat er altijd vanuit dat we een normaal
verdeling hebben. Hierbij is het gemiddelde hetzelfde als de mediaan en is het oppervlakte altijd 1.
Covariantie = hoe hangen de verschillen op één
variabele samen met de verschillen op de andere
variabele. Zegt iets over de richting van de associatie.
Het getal wordt deels beïnvloed door de schaal van de
variabelen.
Correlatie = covariantie ÷ (sdX * sdy); zegt naast richting
ook iets over de grootte van de associatie. Wordt niet
beïnvloed door de schaal van de variabelen.
Variantie covariantie matrix = op de diagonaal alle
varianties per variabele en de rest val de cellen staan de
covarianties. Alles boven de diagonaal is hetzelfde als
onder de diagonaal.
• Als je de (co)variantie kent van de losse items
van een meetinstrument, ken je ook de
(co)variantie van het gehele instrument.
Variantie van de composite score = som van
varianties van items + 2x de covarianties van
alle items.
Maar vaak wil je meetinstrumenten met
elkaar vergelijken, dus de covariantie van
twee composite scores.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mereldesnayer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.91. You're not tied to anything after your purchase.