Een volledige samenvatting van het vak Sanctierecht. De samenvatting bevat de voorgeschreven stof uit het boek Ons Strafrecht: Sanctierecht, de voorgeschreven artikelen en de jurisprudentie.
Onderdeel 1: Het sanctiestelsel: hoofdlijnen en achtergronden
Ons Strafrecht deel III: Sanctierecht, hoofdstuk 1, 2, 3 en 11
1. Historische en theoretische achtergronden van het sanctiestelsel
1.1 Inleiding
Het sanctierecht kent een tijd- en cultuurgebondenheid. Zelfs als er sprake is van een
gedeeld strafdoel als generale preventie, kunnen de opgelegde sancties en de executie
daarvan grote verschillen vertonen.
In het boek wordt een vergelijking gegeven tussen het vonnis/de straf van Balthasar
Gerards, die de Prins van Oranje om het leven had gebracht en een vonnis/straf met
betrekking tot de moord op Pim Fortuyn (gruwelijke doodstraf vs. 18 jaar gevangenisstraf)
1.2 Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1800
Cesare Beccaria schreef een traktaat ‘Dei delitti et delle penne’ (Over misdaden en straffen).
Beccaria verzet zich tegen de willekeur en wreedheid van de strafpraktijk onder het ‘Ancien
Régime’. Door een gebrek aan straftoemetingsreels had de rechter een grote mate van
vrijheid de straf te bepalen. De vrijheid bleek corruptie, regionale ongelijkheid en
bevoordeling van de gegoede klassen in de hand te werken. Het traktaat van Beccaria vormt
een pleidooi voor een strafrechtspleging die is gebaseerd op rationele beginselen (gelijkheid,
legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit etc.).
De ideeën van Beccaria vinden weerklank in de wetboeken die eind achttiende en begin
negentiende eeuw onder invloed van de idealen van de Verlichting tot stand kwamen. In de
Franse Code Pénal van 1791 was de rechter slechts ‘la bouche de la loi’, die de door de
wetgever per delict gefixeerde straf uitsprak. In ons land kwam in 1809 het ‘Crimineel
Wetboek voor het Koningrijk Holland’. Dit boek had zijn eigen karakteristieken. Anders dan
de Fransen, die een diepgeworteld wantrouwen koesteren jegens de rechters, had de
Nederlandse wetgever vertrouwen in de wijze waarop de rechter van discretionaire
bevoegdheden gebruik zou maken. De rechter kreeg dan ook een ruime mate van
straftoemetingsvrijheid.
Het wetboek was niet in alle opzichten verlicht te noemen. Het kende twee doodstraffen (het
zwaard en de strop). Op initiatief van Koning Lodewijk Napoleon verdween de mogelijkheid
van het tentoonstellen van het lichaam van de terdoodveroordeelde. Het wetboek kende vier
schavotstraffen (geseling en brandmerken, (louter) geselen, het zwaaien met het zwaard
boven het hoofd en het te pronk staan). Daarnaast bevatte het wetboek een voorziening voor
de gevangenisstraf van een bepaalde duur, die ten hoogste twintig jaren kon bedragen. De
andere straffen waren: verbanning, geldboete, verklaring van eerloosheid, verklaring van
onbekwaamheid en de vervallenverklaring van ambten, posten of bedieningen.
Als gevolg van de inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Franse keizerrijk werd de Franse
Code Pénal van 1810 in de loop van 1811 ook in Nederland van kracht. In verschillende
opzichten betekende deze wijziging een teruggang. De Code Pénal:
- Minder straftoemetingsvrijheid voor de rechter.
- Doodstraf bleef gehandhaafd, zij het dat de meer gruwelijke vormen van
tenuitvoerlegging in de regel werden vervangen door de guillotine.
- Het strafstelsel kende onterende straffen, die zelfstandig konden worden opgelegd
dan wel werden gekoppeld aan andere straffen.
- De Code Pénal kende verder de volgende vrijheidsstraffen: (levenslange of tijdelijke)
dwangarbeid, het wegvoeren naar een oord van ballingschap en het tuchthuis.
, - Een algemene verbeurdverklaring was ook mogelijk, wat betekende dat alle
goederen van de veroordeelde aan de staat vervielen.
- De veroordeelde kon ook onder bijzonder politietoezicht worden gesteld, een
geldboete krijgen dan wel de verbeurdverklaring van bepaalde goederen.
Ten opzichte van het Crimineel Wetboek ontbrak de openbare geseling als straf.
De Code Pénal bleef van kracht tot 1886, het jaar waarin ons Wetboek van Strafrecht in
werking trad.
In de loop van de negentiende eeuw voltrokken zich ontwikkelingen die voor de vormgeving
van het huidige strafstelsel bepalend zijn geweest. Ten gevolge van de voortgaande
civilisatie groeide de weerstand tegen lijfstraffen als zodanig en de publiekelijke voltrekking
daarvan in het bijzonder. Geleidelijk maakte het lichaam van de veroordeelde als object van
bestraffing plaats voor diens vrijheid. Vrijheidsstraffen werden belangrijker. De
tenuitvoerlegging van de straffen onttrok zich bovendien steeds meer aan de waarneming
van het publiek.
1.3 Vrijheidsbeneming als straf
In de loop van de negentiende eeuw werd vrijheidsbeneming de belangrijkste strafsoort.
Deze strafvorm was niet nieuwe. Ook het Crimineel Wetboek en de Code Pénal 1810
kenden vormen van vrijheidsbeneming. In 1596 was in Amsterdam het eerste tuchthuis op
het Europese continent geopend. Maar in tuchthuizen was vrijheidsbeneming eerder middel
dan doel: het verblijf werd vooral dienstbaar gemaakt aan de disciplinering van de
veroordeelde. In de loop van de achttiende en de negentiende eeuw won de
vrijheidsbenemende straf terrein. Wel was de wijze van tenuitvoerlegging een punt van zorg.
De omstandigheden in tuchthuizen waren verontrustend. Gemeenschappelijke opsluiting zou
daarnaast ervoor zorgen dat losbandig gedrag in de hand wordt gewerkt .Er kwam een
voorkeur voor eenzame opsluiting.
Verschillende stelsels:
- Pennsylvania- of Philadelphia stelsel: waarin er sprake was van ingrijpende eenzame
opsluiting. Gedetineerden verbleven dag en nacht in afzondering en de enige lectuur
was de bijbel. Bezoek en communicatie was uitgesloten en ook luchten geschiedde in
eenzaamheid. Het accent in de bestraffing verschoof hier van het lichaam naar de
vrijheid van de veroordeelde, waarbij in het bijzonder werd gestreefd naar een
gunstige uitwerking van de straf op de innerlijke mens ofwel de ziel van de
veroordeelde.
- Auburn-stelsel: waarin gedetineerden gedurende de nacht werden afgezonderd,
maar overdag samen aten, werkten en werden gelucht. Daarbij gold een zwijgplicht.
- Ierse of progressieve stelsel: dit ging uit van een puntensysteem waarin de
gedetineerden meer graden van vrijheid konden verdienen.
Vanaf 1840 ontstond er in Nederland een discussie over het invoeren van het cellulaire
stelsel. In 1851 voorzag de wetgever in de bevoegdheid van de rechter bij
gevangenisstraffen van ten hoogste een jaar te bepalen dat maximaal de helft van de straf
door middel van eenzame opsluiting zou worden ten uitvoer gelegd. De keuze viel op het
stelsel van Pennsylvania. Wel werd dit systeem in zoverre gematigd dat een gedetineerde
ten minste zesmaal zou worden bezocht. Spoedig werden de grenzen opgerekt, waardoor
eenzame opsluiting voor een langere periode mogelijk werd. De vrijheidsstraf werd in de loop
van de negentiende eeuw steeds minder in gemeenschap ondergaan.
,1.4 Het sanctiestelsel van het Wetboek van Strafrecht van 1881
Aan de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht van 1881, dat in 1886 in werking
trad, gingen uitvoerige bespiegelingen over het sanctiestelsel vooraf. Het huidige stelsel
vindt zijn basis in de keuzes die toen zijn gemaakt. Het sanctiestelsel kent de volgende
karakteristieken:
1. Relatief mild
Een sober sanctiestelsel dat was ontdaan van bijvoorbeeld lijfstraffen en onterende
straffen. Het relatief milde karakter van het sanctiestelsel sloot aan bij een traditie van
een in, in vergelijking met andere landen, gematigd strafrechtelijk klimaat in ons land.
De keuze voor een beperkt aantal straffen kwam in de eerste plaats voort uit de
overtuiging dat bepaalde straffen niet in een beschaafd strafstelsel thuishoren.
2. Overzichtelijk
De wetgever wilde de onderlinge vergelijkbaarheid van straffen bevorderen. Het
strafstelsel kende slechts drie hoofdstraffen: gevangenisstraf, hechtenis en
geldboete. Naast de hoofdstraffen kon de rechter bijkomende straffen opleggen, die
dit beeld van eenvoud en onderlinge vergelijkbaarheid verstoorden.
3. De vrijheidsstraf als centrale straf
Het vertrouwen in deze straf hing samen met het geloof in het stelsel van cellulaire
tenuitvoerlegging. Gevangenisstraffen van vijf jaren of minder en gevangenisstraffen
van langere duur gedurende de eerste vijf jaren in afzondering ondergaan. Een
uitzondering werd gemaakt voor jeugdigen onder de veertien jaren, ouderen boven
de zestig jaren en voor gedetineerden die daarvoor na geneeskundig onderzoek
ongeschikt werden bevonden. Als zwaarste straf koos de wetgever voor de
levenslange gevangenisstraf. Tegen de achtergrond van de cellulaire opsluiting valt
een modern element in het strafstelsel op: de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.).
4. Nadruk op straffen en niet op maatregelen
Als enige maatregel was de plaatsing in een krankzinnigengesticht opgenomen.
5. Prominente rol voor de strafrechter
Het wetboek kende de rechter een grote mate van straftoemetingsvrijheid toe, al
werd de rechter wel vaak tot de oplegging van een vrijheidsstraf gedrongen. De
rechter had een ruime bandbreedte door het stelsel van bijzondere strafmaxima en
een algemeen, zeer laag strafminimum, dat voor de gevangenisstraf was gesteld op
één dag.
1.5 Theoretische achtergronden
In de loop van de twintigste eeuw verandert het sanctiestelsel in verschillende opzichten van
karakter. Om die ontwikkelingen te begrijpen wordt er stilgestaan bij theoretische
achtergronden van straffen.
1.5.1 (Neo-)klassieke strafrechtvaardigingstheorieën
In de klassieke strafrechtvaardigingstheorieën wort getracht een rationele grondslag te
vinden voor straffen. Beccaria ging, in navolging van Rousseau, uit van het sociale contract
als basis voor zijn theorie voor het straffen. Het doel van de bestraffing is in het bijzonder de
dader te beletten zijn medeburgers door strafbare feiten verder te benadelend en de
medeburgers ervan af te schrikken hetzelfde te doen als de dader. In eerste instantie gaat
het dus om preventie. Een dergelijke theorie wordt ook wel een relatieve strafrechtstheorie
genoemd: de grondslag van en de rechtvaardiging voor het straffen worden gezocht in het te
verwachten toekomstig effect ervan. Dit klassieke denken over straffen is gebaseerd op het
uitgangspunt dat een straf een middel kan zijn tot beïnvloeding van het gedrag van burgers.
Deze stroming, waarvan Jeremy Bentham een representant is, wordt wel aangeduid als de
utilistische stroming.
, Van oudsher is echter een andere wijze van benaderen van het straffen dominant, die de
absolute strafrechtstheorie wordt genoemd. Daarbij worden de grondslag van en de
rechtvaardiging voor het straffen niet zozeer gezocht in het veronderstelde toekomstige
effect daarvan, maar in het vergelden van schuld. Een representant van een zuiver absolute
theorie is Immanuel Kant. De strafmaat zou volgens hem moeten worden afgestemd op de
ernst van de misdaad en niet op de eventuele gevolgen van de straf. Deze theorieën worden
ook wel retributivistisch genoemd.
In de negentiende eeuw bouwden andere, onder wie Hegel, voort op de gedachte van de
vergelding als grondslag voor de straf maar lieten daarbij de theorie van het maatschappelijk
contract als grondslag los. Deze denkrichting is bekend geworden als de neoklassieke
strafrechtstheorie. In de neoklassieke visie, waarin de strafmaat wordt bepaald aan de hand
van proportionele schuldvergelding, is sprake van een bovengrens van de straf: niet meer
leed mag worden toegevoegd dan verantwoord is in het licht van de ernst van het feit en de
schuld van de dader.
1.5.2 De Moderne Richting
Aan het eind van de negentiende eeuw kwam een andere manier van denken over de
rechtvaardiging en het nut van straffen op. De desbetreffende beweging, waarvan de Duitser
Von Liszt, de Belg Prins en de Nederlander Van Hamel voortrekkers waren, verenigde zicht
met in de ‘Union Internationale de Droit Pénal’ en werd bekend onder de naam Moderne
Richting. In verschillende opzichten week de Moderne Richting af van de klassieke
theorieën:
- In de eerste plaats stoelden deze theorieën niet op de leer van het sociale contract,
maar op de gedachte dat het noodzakelijk is de samenleving te beveiligen.
- In de tweede plaats verwierp de Moderne Richting de klassieke vooronderstelling dat
de mens op basis van zijn vrije wil een rationele afweging maakt om al dan niet een
strafbaar feit te begaan. In plaats daarvan werd een meer wetenschappelijke
benadering voorgestaan, waarbij disciplines als geneeskunde, biologie en sociologie
antwoorden moesten bieden.
De Moderne Richting benadrukt de bescherming van het collectief tegen gevaarlijk geachte
personen. Er zou een zo doelmatig mogelijke straf moeten worden opgelegd, waarbij de
persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader leidend zouden moeten zijn. De
straf is in deze visie primair een instrument van sociale controle. Er werd onderscheid
gemaakt tussen verschillende categorieën daders. Een van de grondslagen van de Moderne
Richting was het onderscheid tussen gelegenheids- en gewoontemisdadigers.
1.6 Ontwikkeling van het sanctiestelsel vanaf 1900
1.6.1 Ontwikkeling van voorwaardelijke modaliteiten en maatregelen
De Moderne Richting is van invloed geweest op herzieningen van ons sanctiestelsel in de
eerste drie decennia van de twintigste eeuw en heeft daaraan een theoretisch fundament
gegeven. De eerste uitingsvorm daarvan was de introductie van een bijzonder sanctiestelsel
voor jeugdigen in 1905. Een andere uitingsvorm was de invoering van de voorwaardelijke
veroordeling in het volwassenenstrafrecht in 1915. De reclassering kreeg een rol bij het
toezicht op de naleving van de bijzonere voorwaarden. Vanaf 1925 kreeg de reclassering
ook een wettelijke taak op het gebied van de voorlichtingenrapportage.
De introductie en uitbouw van de voorwaardelijke modaliteiten betekenen een andere manier
van straffen: een vorm van zelfdwang: de veroordeelde wordt geacht zich aan bepaalde
gedragsvoorschriften te houden.
Een andere belangrijke ontwikkeling is de ontwikkeling van de maatregel als een tweede
spoor in ons sanctiestelsel, naast dat van de straf.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juliavanderhorst. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.95. You're not tied to anything after your purchase.