Het hele boek wat je moet weten voor het examen vastgoedeconomie (NVM) wordt hierin besproken. Ook staat in deze samenvatting alles per hoofdstuk erin vermeld.
Nutmaximalisatie = Proberen om met beschikbare middelen combinaties te maken die
hen maximaal nut opleveren
Schaarste = Spanning tussen de behoefte enerzijds en de beschikbare middelen
anderzijds. (Behoefte vakantiereizen is eindeloos maar beschikbare middelen, inkomen,
laat dit niet toe)
Beschikbare schaarse middelen zijn alternatief aanwendbaar (je kan of een fiets kopen
of een reis maken)
1.2 Welvaart, welzijn, welstand
Welvaart = de mate waarin de spanning tussen behoeften en beperkte middelen is
opgeheven. (Nederland kan de meeste behoeften zoals voedsel, onderdak, transport en
recreatie redelijk tot goed bevredigen en daarom is er sprake van een redelijke
welvaart)
Welzijn = is de mate van de bevrediging van behoeften die niet afhankelijk zijn van
schaars beschikbare middelen. Deze middelen zijn kosteloos en onbeperkt beschikbaar
(zuurstof, natuur, zout water uit de zee). Maar ook hangt welzijn af van het persoonlijk
geluksgevoel (verliefd zijn, goed in je lijf zitten, goed met andere om kunnen gaan)
Welstand = heeft te maken met persoonlijke voorspoed in de zin van gezondheid en
bemiddeld zijn.
1.3 Behoeften
Behoefte = het menselijk verlangen waaraan voldaan wordt door de beschikking over
schaarse goederen en diensten. (is oneindig)
Voorbeeld:
- Als student heb je behoefte aan een kamer
- Na de studie is een appartement wel fijn
- Als je een gezing hebt wil je een twee-onder-een-kapwoning
- Met stijgen van het inkomen wil je een vrijstaande woning
- En als je die behoefte hebt bevredigd, wil je een kasteel en een zomerhuis in
Frankrijk.
Behoefte kan gescheiden worden in een aantal categorieën:
- Primaire versus secundaire behoeften:
o Primair = elementaire goederen (voedsel, onderdak en veiligheid)
o Secundair = goederen die niet noodzakelijk zijn (luxegoederen en reizen)
- Stoffelijke versus onstoffelijke behoeften:
, o Stoffelijke behoeften = tastbare goederen (voedsel, auto’s en stoelen)
o Onstoffelijke behoeften = immateriële goederen zoals dienstverlening
- Individuele versus collectieve behoeften:
o Individuele behoeften = eigen behoeften van de individuele consument die
hij ook zelf kan invullen. Commerciële bedrijven voorzien veelal in deze
behoeften
o Collectieve behoeften = behoeften die iedereen heeft maar die hij niet
individueel kan invullen zoals veiligheid, rechtspraak, wegen en
onderwijs. (de overheid voorziet de bevrediging van deze collectieve
behoeften)
Inkomen is de stroom van verworven koopkracht zonder in te teren.
(het inkomen is de beloning die mensen verdienen op grond van productieve prestaties
gedurende een bepaalde periode.
Sparen = het opslaan van koopkracht
Opbouw van ons inkomen:
- Bruto-inkomen (inclusief belastingen en sociale premies)
o Af: belastingen en sociale premies
- Beschikbaar of netto inkomen (restant na belasting- en premieheffing)
o Af: uitgaven voor primaire levensbehoeften en vaste lasten = gebonden
inkomen)
- Blijft: vrij besteedbaar of discretionair inkomen (dat inkomen kunnen we
besteden aan luxe goederen of sparen)
Door belastingen en premies te heffen en sociale uitkeringen te verstrekken kan de
overheid veranderingen realiseren in de primaire inkomensverdeling zodat de
secundaire inkomensverdeling gelijkmatiger is dan de primaire.
Primaire inkomen = die verdiend worden in het productieproces zoals lonen,
dividenden (uit aandelen) en rente (op leningen)
De secundaire inkomensverdeling kunnen we maken als de overheid op de primaire
inkomens premies en belastingen heeft ingehouden die deels weer terechtkomen bij
uitkeringsgerechtigden die nu ook via de overheid een inkomen krijgen.
Personele inkomensverdeling = de verdeling van inkomens over personen. Kan worden
geïllustreerd met de Lorenzcurve. (Zie pagina 16)
Tertiaire inkomensverdeling = extra belastingen of toeslagen
,1.4 Productie
Productie = geschikt maken van goederen en diensten voor gebruik
Productie vindt plaatst door aanbieders.
Aanbieder = producenten van goederen en diensten binnen een economie. Maken
gebruik van productiefactoren. De drie klassieke productiefactoren zijn:
- Natuur (grond, bossen en delfstoffen) (oorspronkelijke productiefactor)
- Arbeid (geestelijke of lichamelijke inspanning van mens) (oorspronkelijke
productiefactor)
Deze 2 factoren heeft een producent nodig om tot de derde productiefactor te komen
- Kapitaal (afgeleide productiefactor) (duurzame en vlottende kapitaalgoederen
zoals gebouwen, machines eventueel voorraden)
1.5 Economische orde
Economische orde = de wijze waarop in een land vraag en aanbod is georganiseerd.
Allocatievraagstuk = wie beslist er in een land over het verdelen van de
productiefactoren over de verschillende productiemogelijkheden?
Drie vormen van de economische orde:
1. Centraalgeleide planeconomie: De planning van aanbod wordt geheel
gereguleerd door de centrale overheid. Deze kan in detail voorschrijven hoeveel
en wat er geproduceerd wordt in hun land. Ook de verkoopprijzen van artikelen
stelt de overheid vast en d overheid bemoeit zich ook actief met wat goed voor de
consument is. De wijze waarop productiefactoren worden ingezet bepaalt
uitsluitend de overheid.
2. Vrijemarkteconomie: aanbieders en consumenten bepalen gezamenlijk waar
behoefte aan is en wat er wordt geproduceerd en afgenomen. De overheid houdt
zich hier afzijdig en vervult alleen kerntaken zoals defensie, onderwijs en justitie.
De overheid bemoeit zich dus ook niet met de markt. In een 100%
vrijemarkteconomie zou de vrije markt bijvoorbeeld geen zaken als onderwijs en
gezondheidszorg aanbieden omdat er niet aan valt te verdienen.
3. Georiënteerdemarkteconomie: Deze vorm vinden we veel in westerse landen
en houdt het midden tussen de planeconomie en de vrijemarkteconomie. Het
vrijemarktmechanisme speelt een belangrijke rol. Producenten en consumenten
zijn vrij om te beslissen over investeringen, productie en consumptie, echter de
overheid kan dit sturen door middel van belastingheffing en regelgeving.
1.6 Niveaus binnen de economie
drie soorten niveaus binnen de economie:
1. Macro- economie
Productie, consumptie en overheidsgedrag van een land als geheel.
(ontwikkelingen van gebieden)
2. Meso- economie
Economische processen op het niveau van de bedrijfstak waarin bedrijven
opereren. (concurrentie)
, 3. Micro- economie
Individuele consumenten en bedrijven. Het gaat hierbij om beslissingen op
economisch gebied van een individuele consument of individueel bedrijf. Prijs,
kostprijs en inkomensaspecten vormen bij het nemen van deze beslissing een rol.
(wat heeft iemand te besteden)
1.7 Data van de economie
Data van de economie = zaken die wel invloed hebben op de economie van een land,
maar die economen niet onderzoeken.
We onderscheiden de volgende data van de economie: (wel invloed op de economische
processen in een land)
- De behoefte schema’s van de consumenten
- De beschikbare hoeveelheden en kwaliteiten van de productiefactoren
- De juridische en sociale organisatie/ordening van de maatschappij
- De stand van de technische kennis
- Omvang van de beroepsbevolking
1.8 Economische indicatoren
Binnenlandse indicatoren:
1. Groei van het bruto binnenlandsproduct: Een groei van de productie leidt tot
meer investeringen vanuit het bedrijfsleven. Voor de overheid betekent een
flinke groei meer belastinginkomsten en meer werkgelegenheid.
2. Conjuncturele situatie: Indien de conjuncturele situatie goed is, zal dit
doorwerken in bestedingen van zowel bedrijven als consumenten. (Groei van de
economie)
3. Index van het consumentenvertrouwen: er is een relatie tussen
consumentenvertrouwen en de conjuncturele situatie.
4. Ontwikkeling van de werkloosheid, lonen en arbeidsproductiviteit:
toenemende werkloosheid leidt tot voorzichtigheid bij consumenten als het gaat
om nieuwe aankopen.
5. Prijsontwikkeling: inflatie speelt een rol bij de ontwikkeling van prijzen: deze
worden meestal gecorrigeerd met het inflatiepercentage. (inflatie = stijging van
de prijzen)
6. Orderportefeuille bedrijven: de mate waarin bedrijven voor de toekomst over
opdrachten beschikken kan ook iets zeggen over de stand van economie. Veel
opdrachten in portefeuille betekent dat bedrijven die orders hebben geplaatst de
ontwikkeling van de economie met vertrouwen tegemoet zien, anders zouden ze
de investeringen niet doen.
Buitenlandse indicatoren:
1. Renteontwikkeling: De hoogte van zowel de kortetermijn- als langetermijnrente
speelt een belangrijke rol in het economisch proces.
2. Ontwikkeling export en import: Een groei van de export leidt tot een gunstige
positie voor een land. Meer geld, groei productie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller pleunivandijk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.69. You're not tied to anything after your purchase.