Een uitgebreide geschiedenis samenvatting van 16 pagina´s tekst en ook nog verwijzingen naar bijbehorende video´s. De begrippen worden in de samenvatting verwerkt en uitgelegd. Alle onderwerpen van H5 tm H7 komen aan bod. (koningen, heren en denkers- verlichting en revoluties- De economische spro...
De Staten-Generaal konden tegenwicht bieden (bijvoorbeeld met betrekking tot oorlog
voeren of belastingen heffen). In de Staten-Generaal zitten de 3 standen: adel, geestelijken
en stedelijke burgerij.
Koningen hebben genoeg van overleg 🡪 geen overleg met SG meer in Frankrijk van 1614 –
1789, adel buitenspel 🡪 Absolutisme.
Absolutisme: regeringsvorm waarbij de koning absolute macht heeft en boven de wet staat.
Absolutisme = alle macht in een land licht bij 1 persoon. Deze persoon kan wetten te alle
tijde aanpassen en uitvoeren.
Onderdanen moeten koning en gezag gehoorzamen en koning legt alleen verantwoording af
aan God (droit divin = het goddelijke recht op grond waarvan de koning met absolute macht
regeert). Absolute macht, koning boven de wet, plaatsvervanger van God op aarde
Rond 17e eeuw in Frankrijk komt het absolutisme op. Waarom? 🡪 Omdat in Frankrijk het
leenstelsel sterk is en de edelen veel macht hebben.
Lodewijk XIV {14de} voert op 4 terreinen het absolutisme in:
1. Politiek → Koning ging actief regeren, nam alles beslissingen zelf en
duldde geen tegenspraak. Er was een staten generaal waar de 3 standen
waren maar die riep hij niet meer bijeen
2. Economie → mercantilisme (= economische leer waarbij de staat de eigen
economie kan stimuleren door export stimuleren en import te belasten/beperken) 🡪
hiermee kan leger, paleizen en dergelijke meer worden betaald. Werkt op korte
termijn maar niet op lange termijn
3. Militair → eigen goed getraind leger beginnen met een goed salaris. Een
trouw leger biedt bescherming aan de koning en beperkt de macht van de
adel
4. Religie → Iedere inwoner moest hetzelfde geloof hebben (in dit geval het
katholicisme). Protestanten (hugenoten) onderdrukt en moeten vluchten
(onder meer naar NL)
Rusland: Tsaren de macht (Romanovs), bevolking (adel en geestelijkheid) geen inspraak,
Russische orthodoxe kerk instrument in handen van de staat
Pruisen: sterk leger, verdienste belangrijker dan afkomst. Ambtenarenapparaat in dienst van
de koning
Republiek der Nederlanden: zeven provinciën hadden zich los gevochten van Spaanse
overheersing (Filip II en Alva): centralisatie van bestuur, opleggen belastingen en één
geloof. Willem van Oranje leider aan Nederlandse kant.
Engeland: parlement breidde macht uit, met name inspraak door burgerij en lage adel omdat
zij de economie vooruit hielpen
H 5.2. Het verschil tussen het hofcultuur en de burgercultuur
Verschil tussen de hofcultuur (Frankrijk) en de burgerlijke cultuur (Nederland)
Burgerlijke cultuur (= een cultuur die wordt bepaald door burgers (en niet door het hof,
adel of de kerk).
,De burgers hebben invloed op de politiek, cultuur, kunst en gewoonten. In NL weinig adel,
geen koning, veel invloed burgers in de steden. Enkele belangrijke burger families
(regenten) hadden de macht in de stad. Republiek Nederland. Schilderkunst: Rembrandt
maakte portretten van belangrijke personen (regenten, bestuurders van gilden).
Republiek aantrekkelijk door grote welvaart en werkgelegenheid maar ook door tolerantie
(verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden, met name diegenen met ander geloof).
Migranten kwamen naar de republiek omdat ze thuis werden vervolgd/niet geaccepteerd
(onder meer Calvinisten uit de katholieke Zuidelijke-Nederlanden).
Hofcultuur (= cultuur die wordt bepaald door de vorst en zijn adellijke hof). Frankrijk
voorbeeld van land waar hofcultuur domineert. Niet het stadhuis met inspraak van de
burgers maar de vorst, het hof en de paleizen regeren. Lodewijk XIV, Versailles. Politieke
centrum van Frankrijk.
Koning hield de edelen dichtbij zich zodat hij controle kon uitoefenen. Absolute macht.
Edelen moesten kennis hebben van literatuur, kennis en cultuur. Dansen en schermen.
Bijnaam de zonnekoning.
Kunst werd gefinancierd door koning en adel. Koning en adel stonden centraal (onder meer
militaire successen van de koning).
Katholieke kerk dominant en belangrijke inkomstenbron voor kunstenaars.
Censuur = gebruik van de macht van de staat om informatie wel of niet te delen.
Verschil republiek Nederlanden en Frankrijk:
- Burgerlijke cultuur versus hofcultuur
- Godsdienstverschil (tolerantie/protestantisme versus katholiek)
- Inspraak (burgers versus koning alleenheerser)
H 5.3. De wetenschappelijke revolutie
KA : De wetenschappelijke revolutie (= de ontwikkelingen in de 16e en 17e eeuw van de
wetenschap waarbij niet langer uitgegaan werd van de bijbel, de kerk of auteurs van de
klassieke oudheid maar wetenschappers zelf tot een mening kwamen door middel van
zelfstandig denken, observeren en redeneren).
Een nieuwe manier van denken. De kern is: logisch redeneren of systematisch observeren
en experimenteren.
Eerst zien, dan geloven! Wanneer is iets waarheid?
Rationalisme (= de overtuiging dat logisch en verstandelijk redeneren de zuiverste bron van
kennis is). De ratio = het verstand (in tegenstelling tot emotie en gevoel).
Descartes: wiskundige principes: de zintuigen (ruiken, proeven, zien) leveren geen
betrouwbare wetenschap op.
Empirisme (= de overtuiging dat je de werkelijkheid het best leert kennen door waarneming
via de zintuigen en door experimenteren).
Bacon: waarneming door middel van zintuigen basis van wetenschap.
Voorbeeld: onderzoek naar hemellichamen 🡪 zon neemt centrale positie in en andere
planeten draaien er omheen (Copernicus). Newton: de zwaartekracht.
, Gevolgen van de wetenschappelijke revolutie:
● Wetenschap werd belangrijker
● Bepaalde ideeën werden ter discussie gesteld
● Rol van de kerk verandert
● Nieuwe ontdekkingen werden gedaan
● De oprichting van academies
Mechanisch wereldbeeld (= kijk op God en de wereld die ervan uitgaat dat de werkelijkheid
is te vergelijken met een machine (mechaniek) die door God in werking is gezet en daarna
zelfstandig functioneert door natuurwetten. Volgens deze visie speelt God geen rol meer in
de dagelijkse gebeurtenissen op aarde.
Descartes: God heeft de wereld geschapen maar heeft daarna geen invloed meer op de
mens.
Hoofdstuk 6: Verlichting en revoluties
H 6.1. De verlichting
Vele wetenschappelijke uitvindingen in 17e eeuw 🡪 meer vertrouwen in het menselijke
verstand. Niet alles zo maar aannemen maar onderzoeken en logisch redeneren om de
wereld beter te begrijpen en te verbeteren.
Vertrouwen in menselijk verstand leidde tot nieuwe ideeën in samenleving, bestuur en
geloof.
Mensen geloofden eerst nog veel in God en rituelen. Veel zaken waren aan God te danken
(ook natuurrampen).
Voltaire: niet alles zo maar aannemen wat de kerk voorschrijft. Zelf nadenken, zelf logisch
redeneren met bewijs onderbouwd. Vertrouwen in eigen verstand (= ratio) toegenomen.
Geleerden begrepen de wereld steeds beter door rationalisme (= logisch nadenken) en door
onderzoek via waarneming (= empirisme) 🡪 verlichting (= naam van een periode waarin een
kritische houding ontstond tegenover het geloof en traditie en een groot vertrouwen ontstond
in de mogelijkheid de wereld rationeel (= verstandelijk) te begrijpen.
Verlichte denkers kritisch over de samenleving en de rol van de kerk. Belangrijke rol voor
scholing en voorlichting voor een betere, eerlijkere samenleving.
Belangrijkste onderwerpen van de verlichting:
- God (bijbel spreek niet altijd de waarheid, wetenschappelijke verklaring belangrijk in
plaats van bovennatuurlijke verschijnselen. Mensen moeten zelf gaan onderzoeken)
- Politiek en staat (alle mensen hebben natuurlijke rechten (= de rechten die ieder
mens van nature heeft zoals het recht op leven, bezit en vrijheid). Burgers hebben
het recht een andere regering te benoemen als deze niet goed functioneert.
Volksoevereiniteit (= het idee dat de hoogste macht in de staat bij het volk ligt).
Montesquieu: trias politica, scheiding der machten (= principe dat er in een staat 3
verschillende machten zijn: wetgevende macht, uitvoerende macht en
rechtsprekende macht). Eén persoon zou nooit meerdere machten mogen bezitten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bramweitjens. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.