Dit is alle literatuur voor het tentamen van het vak Neuropsychologisch Onderzoek. Het gaat hier om de hoofdstukken 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18, 19, 20 en 21 van "Klinische Neuropsychologie" van Roy Kessels, en de artikelen van MacDonald, De Haan, De la Malla, Königs, McDon...
Hi! Dankjewel voor het kopen van mijn samenvatting, ik hoop dat het je helpt bij het
leren. Ik heb deze samenvatting geschreven door zelf het artikel of hoofdstuk te lezen,
belangrijke zinnen te onderstrepen, en deze over te typen uit het artikel of boek. De
zinnen zijn dus (voor het grootste gedeelte) letterlijk overgenomen. Vooral bij de
artikelen pak ik echt de belangrijkste dingen eruit, en lang niet alles: lees ze dus ook
zelf!
Verder wil ik je meegeven dat ik deze samenvatting zelf gebruik als aanvulling op het
lezen van het boek: het is puur bedoeld om de belangrijkste dingen eruit te halen en op
basis daarvan te leren. Ik raad je dan ook aan om ook zelf de artikelen en het boek te
hebben bestudeerd, en niet alleen maar op deze samenvatting te vertrouwen. Mijn
samenvatting is subjectief, misschien bevat het niet alle dingen die nodig zijn voor het
tentamen.
Ik wens je in ieder geval heel veel succes met leren!
Hoofdstuk Titel p.
Hoofdstuk 3 Neuropsychologie: de wetenschappelijke aanpak. 2
Hoofdstuk 4 Beeldvorming van de hersenen. 7
Hoofdstuk 5 Herstel en behandeling. 10
Hoofdstuk 6 Visuele waarneming. 14
Hoofdstuk 7 Ruimtelijke cognitie. 19
Hoofdstuk 8 Geheugen. 22
Hoofdstuk 9 Taal. 26
Hoofdstuk 10 Aandacht en executieve functies. 30
Hoofdstuk 11 Emotie en sociale cognitie. 34
Hoofdstuk 12 Actie en motoriek. 39
Hoofdstuk 13 Intelligentie. 43
Hoofdstuk 14 Vasculaire aandoeningen. 47
Hoofdstuk 15 Traumatisch Hersenletsel. 51
Hoofdstuk 16 Epilepsie. 54
Hoofdstuk 18 Alcoholgerelateerde cognitieve stoornissen. 59
Hoofdstuk 19 De ziekte van Alzheimer. 62
Hoofdstuk 20 Fronto-temporale dementie. 65
Hoofdstuk 21 Het parkinsonspectrum. 68
Artikel College p.
MacDonald et al. (2017) College 1: inleiding 71
De Haan & Cowey. (2011) College 2: Perceptie en motoriek 72
De la Malla et al. (2019) College 2: Perceptie en motoriek 74
Königs et al. (2015) College 3: Aandacht en EF 75
McDonald. (2017) College 5: Emotie en sociale cognitie 76
Jiskoot et al. (2020) College 6: Taal 80
Park (2013) College 7: Intelligentie 83
1
,Hoofdstuk 3: de wetenschappelijke aanpak
Inleiding
Klinische neuropsychologie richt zich vooral op de bestudering van de effecten van
hersenaandoeningen op gedrag. Het feit dat het om patiënten met hersenletsel gaat,
bepaalt vaak de manier waarop een onderzoek wordt opgezet. Bij klinische vragen kan
men denken aan onderzoek naar kenmerken van patiënten met een bepaald ziektebeeld,
of naar kenmerken van neuropsychologische tests. Een belangrijk deel van het
onderzoek richt zich op het begrijpen van de aard van de cognitieve stoornis in relatie
tot de onderliggende hersenaandoening; een ander deel gaat over het evalueren van het
(herstel)beloop en de behandeling.
Vraagstellingen
Bij het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de neuropsychologie kan men een
onderscheid maken tussen het meer fundamentele onderzoek, gericht op een beter
begrip van onderliggende stoornissen en daaraan gerelateerde hersenstructuren, en
meer klinisch neuropsychologisch georiënteerd onderzoek. Daarbij is de aandacht meer
gericht op bijvoorbeeld een nadere typering van het ziektebeeld, op de bruikbaarheid
van testinstrumenten en -procedures, of op het in kaart brengen van het beloop van een
ziekte.
Klinisch neuropsychologische vraagstellingen
Door op een systematische wijze met een testbatterij gegevens te verzamelen is het
mogelijk om, bijvoorbeeld, onderzoek te doen naar verschillen tussen groepen patiënten.
In veel studies worden naast deze standaardtests ook wel speciaal voor een bepaald
onderzoek ontworpen ‘experimentele’ taken opgenomen in de batterij, om in te kunnen
gaan op specifiekere deelaspecten in het cognitief functioneren. Deze experimentele
taken zijn veelal sterk gestoeld op de onderliggende theoretische concepten.
Voor het werk van de klinisch neuropsycholoog is onderzoek dat zich richt op
diagnostische vraagstukken erg belangrijk. Het kan belangrijk zijn om hiermee te komen
tot een verfijning van de differentiaaldiagnostiek. Een belangrijkste beperking van alle
psychologische instrumenten is dat de waarde van de conclusies sterk afhankelijk is van
de kwaliteit van de gebruikte tests en vragenlijsten. Een andere beperking heeft te
maken met de interpretatie van de testscores. Een belangrijker probleem is dat een
testbatterij, vooral door logistieke begrenzingen veelal intrinsiek aan het onderzoek is bij
patiënten, slechts een beperkt aantal tests kan omvatten en dat vaak verondersteld
wordt dat een bepaalde test voor het geheugen ‘het geheugen’ in kaart kan brengen. Bij
het adequaat samenstellen van een testbatterij is het daarom altijd balanceren tussen
enerzijds het praktisch haalbare en anderzijds de optimale testcombinaties. Ook kan het
zijn dat bij onderzoeken binnen grotere groepen patiënten de batterij voor de groep als
geheel uitkomst biedt, maar deze minder geschikt is voor de problemen dan wel
tekorten van een individuele patiënt binnen deze groep.
Een laatste beperking die voor veel problemen zorgt binnen deze vorm van onderzoek
vormen de missing values: het is heel wel mogelijk dat een testbatterij niet in haar
geheel is afgenomen bij een patiënt, bijvoorbeeld vanwege vermoeidheid of een
onvermogen op de taak te verrichten. Dit leidt er dan toe dat er missing values in de
database zitten; vaak veel meer dan bij onderzoek bij gezonde personen.
2
,Fundamentele vraagstellingen
Wetenschappelijke vragen naar de precieze aard van een stoornis en daarmee naar de
onderliggende cognitieve processen, worden in de regel met experimentele paradigmata
onderzocht.
Onderzoeksopzet
Naast verschillende typen vraagstellingen is er ook een aantal specifieke manieren
waarop neuropsychologische onderzoeken worden opgezet, die van belang zijn om nader
te bekijken.
Subtractie
Experimentele procedures proberen zo nauwkeurig mogelijk te achterhalen welk aspect
van de onderzoeksopzet nu verantwoordelijk is voor de geobserveerde effecten in het
gedrag. Een simpele detectietaak, de go/no-go-reactietijdtaak en een discriminatie-
reactietijdtaak wordt hierbij gebruikt. Door nu de tijd voor simpele detectie af te trekken
van de tijd die nodig is voor de discriminatie-reactietijdtaak krijg je een inschatting van
de tijd die nodig is voor het discrimineren van stimuli; detectie en respons waren immers
gelijk. Deze procedure om de score behaald op een simpelere conditie af te trekken van
een complexere conditie, staat bekend als de subtractiemethode. Een heel belangrijk
probleem is dat de verschilscore niet zo betrouwbaar is: de ene conditie heeft een
bepaalde onbetrouwbaarheid, en de andere conditie ook, en bij het aftrekken worden die
onbetrouwbaarheden samengevoegd. Pas als er een disproportionele toename is bij de
patiënten, kan men concluderen dat de complexe conditie een specifiek probleem
oplevert voor de patiëntgroep.
Enkelvoudige en dubbelvoudige dissociatie
Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw is er een sterke samenwerking ontstaan tussen de
cognitieve psychologie en de klinische neuropsychologie, en veel vooraanstaande
onderzoekers combineren in hun werk deze vormen van onderzoek. Bij de
neuropsychologie gaat het bij een dissociatie om een selectieve uitval: in essentie is het
cognitief functioneren intact, maar een specifiek deel binnen het cognitief functioneren is
uitgevallen.
Bij een enkelvoudige dissociatie kan het zijn dat een patiënt uitvalt op taak B, en
niet op taak A, maar dat in de praktijk is gebleken dat dat als een patiënt uitvalt
op taak A, hij ook altijd uitvalt op taak B.
Bij een dubbele dissociatie gaat het om het aantonen van twee onafhankelijke
cognitieve processen waarvan men aanvankelijk dacht dat het om een
samenhangend proces ging. Patiënt I kan problemen hebben met taak A en niet
met taak B, terwijl het omgekeerde het geval is bij patiënt II.
Het uitgangspunt bij een dissociatie is dat de patiënt normaal presteert op taak A en
afwijkend op taak B. Het kan natuurlijk zijn dat een patiënt een lichte stoornis heeft,
waarbij op een bepaald domein de score nog juist binnen de normale grenzen ligt op
taak A, en net beneden het afkappunt op taak B. Crawford heeft daarom voorgesteld dat
ook statistisch getoetst moet worden of de score op de ene taak significant afwijkt van
de norm om te kunnen stellen dat een score afwijkend is, en dat statistisch wordt
getoetst dat de score op de andere taak niet afwijkt van de norm. De methode van
dubbele dissociatie is een belangrijk middel voor het theoretisch onderzoek en het
ontwikkelen van cognitieve modellen.
Single-casestudies
Een andere opvallende onderzoeksmethode op het gebied van de neuropsychologie is de
single-casestudie.
3
, Vooronderstellingen
De kracht van de neuropsychologie heeft veel te maken met de overtuigingskracht van
individuele patiënten met opmerkelijke eigenschappen. Wetenschappelijke inzichten zijn
doorgaans niet gebaseerd op enkele toevallige observaties. Men kan veronderstellen dat
een bepaald cognitief proces bij een patiënt in grote lijnen op dezelfde wijze verloopt als
bij gezonde mensen. Echter, door een laesie treedt er een verstoring op in dat cognitieve
proces. Een patiënt met een ogenschijnlijk zeer kleine laesie kan dezelfde uitval laten
zien als een patiënt met een veel omvangrijkere laesie.
Volgens Caramazza kan verondersteld worden dat een cognitieve prestatie het gevolg is
van de activiteit van een verzameling van cognitieve
informatieverwerkingscomponenten, die samen een cognitief systeem vormen. Hij stelt
dan ook dat functie-uitval na een laesie alleen maar kan worden afgeleid uit het gedrag
van de patiënten, en niet op grond van a priori kennis ten aanzien van de functie van die
specifieke plek in de hersenen. De meeste onderzoekers zijn echter van mening dat niet
geconcludeerd moet worden dat groepsstudies daarmee zinloos zijn geworden. Met
statistische vangnetten kan voor de ruis die optreedt binnen groepsstudies gecontroleerd
worden. Observaties en indrukken zijn deels een kracht van de neuropsychologie, maar
zonder concreet conceptueel theoretisch kader vormen zij ook een verraderlijke valkuil.
Designs
Men kan de prestatie van een patiënt op een aantal neuropsychologische tests
vergelijken met de prestaties van de normgroep. Een andere optie is om intra-
individueel onderzoek te doen. Het is mogelijk om allerlei specifieke taken aan een
patiënt aan te bieden en condities met elkaar te vergelijken. De beste methode lijkt
echter het vergelijken met een controlegroep, die op relevante kenmerken
overeenkomen met de patiënt.
Beloopstudies
Longitudinale versus crosssectionele studies
Zowel binnen het onderzoek als in de kliniek wordt vaak gevraagd om het beloop van
een ziekteproces en de bijbehorende uitval in het cognitief functioneren in kaart te
brengen. Deze vraag kan feitelijk alleen beantwoord worden door minstent twee
meetmomenten in de tijd met elkaar te vergelijken, of door een adequate inschatting
van het premorbide functioneren te vergelijken met het actuele functioneren. Een
onderzoeksdesign om het beloop in de tijd in kaart te brengen, is het longitudinale
onderzoek. Binnen dit design heeft men altijd te maken met test-hertesteffecten, die
gezien kunnen worden als een confounder, een stoorfactor. Bij een teveel aan metingen
bestaat het risico dat fors wordt ingeleverd op de betrouwbaarheid en de validiteit van
het testonderzoek. Een ander onderzoeksdesign om het beloop van een ziektebeeld in
kaart te brengen is het crosssectionele design. Hierbij worden binnen een populatie met
een bepaald ziektebeeld metingen verricht bij verschillende patiënten op verschillende
momenten in het ziekteproces. Beide designs hebben hun voor- en nadelen.
Behandelsituaties
Het evalueren van de effecten van een behandeling, zoals een cognitieve training, kent
zijn eigen specifieke problemen. Wellicht het moeilijkste probleem bij een behandeling is
dat de verbetering niet alleen zichtbaar moet zijn op geleerde taken in de kamer van de
psycholoog, maar dat deze moeten doorwerken in de activiteiten in het dagelijks leven.
Het effect van de behandeling kan dan blijken uit een significant verschil tussen voor- en
nameting.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller psychmeisje. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.31. You're not tied to anything after your purchase.