Deze samenvatting omvat de stof van week 1 t/m 8 van het vak Constitutioneel Recht (Universiteit Utrecht). Het studieboek 'Constitutioneel recht' van C.A.J.M. Kortmann is te koppelen aan deze samenvatting.
Hoofdstuk 1 (deel ii), 2 (deel i en ii), 3 (deel i en ii), 4 (deel ii)
March 14, 2021
March 14, 2021
18
2019/2020
Summary
Subjects
constitutioneel recht
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Universiteit Utrecht (UU)
Rechtsgeleerdheid
Constitutioneel Recht (RGBUSBR005)
All documents for this subject (31)
Seller
Follow
veerlejo
Reviews received
Content preview
Samenvatting Constitutioneel recht
Week 1
Hoofdstuk 2 (paragraaf 1, 2 en 3) deel I
Een staat is een in de externe verhoudingen onafhankelijk, door het recht geregeld complex van
ambten. Volgens het volkenrecht moet voor het bestaan en ontstaan van een staat aan drie
elementen zijn voldaan:
- Een groep personen
- Die leven op een bepaald territoir
- Waarbij geregeerd wordt door een overheid die effectief en daadwerkelijk onafhankelijk
gezag uitoefent over die personen (de overheid is feitelijk bij macht haar wil aan de bevolking
op te leggen en deze met zekere permanentie daaraan gehoorzamen).
Bij de kwestie van het ontstaan en tenietgaan van een staat dient men voor ogen te houden dat deze
niet samenvalt met die van het ontstaan en tenietgaan van een bepaalde nationale overheid.
Erkenning van een staat geschiedt door een of meer andere staten. Deze erkenning vindt plaats door
gedragingen van een of meer staten, waaruit blijkt dat zij de staat beschouwen als een subject van
volkenrecht. Een staat is niet verplicht een andere staat te erkennen, er mag wel van uit worden
gegaan dat een gepretendeerde staat niet erkend mag worden, zolang deze niet aan de
volkenrechtelijke criteria voldoet.
De erkenning van een nationale overheid moet niet worden verward met de erkenning van een staat.
Erkenning van een staat impliceert dat die staat een overheid heeft (een staat moet een overheid
hebben). Ook erkenning van een overheid betekent erkenning van ‘haar’ staat. Toch zou het zo
kunnen zijn dat een staat wel erkent wordt en de overheid niet (bijv. bij een staatsgreep).
Hoofdstuk 3 (paragraaf 1, 2, 3, 4 en 5) deel I
Men kan de constitutionele geschiedenis van Nederland op diverse tijdstippen doen aanvangen. Een
van de eest voor de hand liggende is 1579 (Unie van Utrecht) waarna gesproken kan worden van een
staatkundige structuur die een zekere eenheid vormde, met name op het gebied van defensie en
buitenlandse betrekkingen. De Unie van Utrecht werd in 1648 door de Vrede van Münster
volkenrechtelijk erkend. Hieraan vooraf heeft de Staten-Generaal der verenigde gewesten de
landsheer Philips II afgezworen bij het Plakkaat van Verlatinghe in 1581.
De Republiek der Verenigde Nederlanden bleef tot aan de Franse overheersing een confederatie. Ze
hadden slechts weinig bevoegdheden, dit bleef vooral beperkt tot buitenlandse betrekkingen. Slecht
in één opzicht omvatten de centrale bevoegdheden duidelijker meer. Het betrof de regeling en het
bestuur van de Generaliteitslanden.
Op het niveau van de Unie waren de belangrijkste ambten de Staten-Generaal (afgevaardigden van
de gewestelijk staten als hun lasthebbers), de stadhouder (erfelijk) en de raadpensionaris, de Raad
van State (afgevaardigden van de gewesten) en de Rekenkamer (financieel beheer). De
besluitvorming van de Staten-Generaal verliep vaak moeizaam, omdat unanimiteit was vereist. Ieder
gewest bezat een eigen stadhouder (aanvoerder van het leger). De raadpensionaris woonde de
vergaderingen van de Staten-Generaal bij en speelde een belangrijke rol in het buitenlandse beleid.
De Raad van State was het dagelijks bestuur van de Unie.
De gewesten of provincies ten tijde van de Republiek kende geen gelijkvormige structuur. Ook was er
nauwelijks eenheid van recht. In theorie waren de staten der provinciën soeverein, afgezien van de
bevoegdheden die de Unie uitoefende. De voordelen hiervan waren de afwezigheid van absolutisme,
ontbreken van een sterke militaire macht in de interne verhoudingen en de mogelijkheid tot het
ontstaan en voorduren van politiek en maatschappelijk pluralisme. Anderzijds verliep de
besluitvorming erg traag, rechtseenheid ontbrak en de positie van het land in de externe
verhoudingen nam in betekenis af.
Van 1795 tot 1813 leefde Nederland onder Franse overheersing. In 1795 tot 1797 kwam er bijna een
constitutie schipbreuk, omdat de federalisten de oude staatstructuur wilden handhaven en de
,unitaristen een centraal geleide staat wilden vestigen. In 1798 steunden de Ransen een staatsgreep
waarin de federalisten gedwongen werden de Nationale vergadering te verlaten. De provincies
werden afgeschaft en vervangen door aan het centraal gezag ondergeschikte departementen.
Hoofdstuk 4 (paragraaf 1.2) deel I
Vaak wordt het staatrecht ook een legitimerende functie gegeven. De legitimatie van de overheid. Of
van bepaalde besluiten of handelingen van die overheid, lijkt veeleer te wijzen op de aanvaarding
van het overheidsgezagen het door de overheid gestelde recht door de onderdanen. Legitimatie
betreft de bereidheid van de onderdaan tot aanvaarding van machtuitoefening en rechtsschepping
door de overheid. Legitimatie is primair een psychologisch verschijnsel, die het staatsrecht niet kan
afdwingen. Ook al wordt machtsuitoefening met het oog op legitimatie onderworpen, dat betekent
nog niet dat legitimatie plaatsvindt. Legaal is iets ander dan legitiem. Treedt een overheid legaal,
bevoegd volgens het positieve recht op, dn geeft dat nog niet aan dat de onderdanen dit optreden
als legitiem ervaren. Omgekeerd kan ook illegaal overheidsoptreden wel als legitiem worden ervaren,
zoals in noodsituaties.
Het staatsrecht kan echter wel een bijdrage leveren aan de legitimiteit van de overheidsmacht door
de onderdanen. De inhoud van het constitutionele recht beïnvloedt namelijk mede de wijze waarop
en de mate waarin onderdanen vertrouwen hebben in het door de overheid gestelde recht en de
door haar verrichte handelingen. Zo kunnen structuren ervoor zorgen dat besluitvorming efficiënt en
doelmatig geschiedt, zodat de burger het gevoel krijgt dat de overheid niet onnodig geld uitgeeft.
Ook kunnen ze gericht zijn op het tegengaan van toe-eigening van de overheidsmacht door één
persoon of ambt (checks and balances). Daarnaast kunnen natuurlijk allerlei democratische
invloeden gebracht worden of grondrechten gegeven worden. Toch blijft het altijd zo dat het volk de
machtuitoefening de facto moet accepteren. In het Nederlandse constitutionele recht is dan ook
geen specifieke grondslag voor legitimiteit van de overheid. Wel zijn er constructies te vinden die er
verband mee houden (bijv. kiesrecht, vertrouwensregels, grondrechten, etc.). Daarmee draagt het
wel bij aan de aanvaarding van het overheidsgezag.
Hoofdstuk 1 deel II
Paragraaf 1.1
Het Nederlandse positieve staatsrecht is nauwelijks ideologisch gekleurd. Zo is het symbolisch-
inspirerende en juridisch-normatieve gehalte van de Nederlandse Grondwet beperkt.
Hoewel de historie van Nederland veeleer een republikeinse dan een monarchale is, is in 1814
gekozen voor een erfelijke monarch aan het hoofd van een (gecentraliseerde) eenheidsstaat. De
collegiale besluitvorming samen met een of meer voor die besluitvorming aan de Kamers van de
Staten-Generaal verantwoordelijke ministers is echter een kenmerkend element van het
Nederlandse staatsrecht geworden en zij is in de loop van de 19 e eeuw dominant geworden.
Uit de loop van de geschiedenis blijkt dat het Nederlandse constitutionele recht een betrekkelijk
open systeem is. De rechter heeft in het Meerenberg-arrest bijvoorbeeld de zelfstandige
regelgevende bevoegdheid van de Koning ingeperkt. Daarnaast laat de Grondwet op andere
terreinen ook veel open en verwijst zij voor nadere regeling naar de wetgever.
Ook kenmerkend voor het Nederlandse staatsrecht is het ontbreken van één centrale rechterlijk
instantie die met de uiteindelijk uitleg en handhaving van het constitutionele recht is belast. In
Nederland is de rechter namelijk niet bevoegd om aan de Grondwet te toetsen (art. 120 Gw). De
politieke ambten hebben de rol van belangrijke interpretator van het Nederlandse constitutionele
recht. Daarnaast zijn er normen van internationaal en supranationaal recht, die zich opleggen aan
nationale politieke ambten. Het Nederlandse constitutionele recht heeft de handhaving van de
constitutie aan verschillende ambten overgelaten of opgedragen.
Paragraaf 1.2 (1, 2 en 3)
De eerste Grondwet voor de eenheidsstaat Nederland na de Franse tijd is de Grondwet voor de
Vereenigde Nederlanden (1814). De hoofdtrekken ervan zijn nog steeds in de huidige Grondwet
, terug te vinden. De vereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden leidde tot de
grondwetsherziening van 1815. Deze voerde een tweekamerstelsel in, beide Kamers hadden deel aan
de wetgevende macht. De afscheiding van België in 1830 resulteerde in een nieuwe
grondwetsherziening (1840). De Tweede Kamer dwong tot invoering van de strafrechtelijke
ministeriële verantwoordelijkheid. Inmiddels veranderden de politieke verhoudingen. De opkomende
liberale stroming in de Tweede Kamer wenst een minder monarchale constitutie, rechtstreeks
kiesrecht voor de Tweede Kamer, de provinciale staten en de gemeenteraden. Ook kwam er de
invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid.
Op 1848 werden 12 herzieningsvoorstellen ingediend, die uiteindelijk wet werden. Met name
Thorbecke had ernstige bezwaren, toch was deze herziening de belangrijkste van Nederland. Zij had
structuren die nu het constitutionele recht vormen.
Het belangrijkste element van de herziening van 1887 was de wijziging van de bepaling inzake het
kiesrecht. Deze herziening betekende tevens ene herziening op het Meerenberg-arrest. Voortaan
moeten bepalingen van AMvB’s, door straffen te handhaven en strafbepalingen, berusten op de wet.
De herziening van 1917 bracht algemeen kiesrecht voor mannen met zich mee.
De hoofdlijnen van de grondwetsherzieningen zijn: parlementarisering, democratisering,
grondrechtenbescherming en internationalisering. De negentiende eeuw kenmerkt zich door het
terugdringen van de rol van de Koning, gepaard met ministeriële verantwoordelijkheid, versterking
van de positie van het parlement en het beperken van de zelfstandige bevoegdheden van de
regering.
De twintigste eeuw kan gekarakteriseerd worden als tijdperk van dekolonisatie, vastlegging van het
primaat van het internationale recht en openheid van internationale samenwerking, versterking van
de klassieke grondrechtenbescherming en invoering van sociale grondrechten.
Hoofdstuk 3 deel II
Paragraaf 3.1
De vertrouwensregel houdt in dat een of meer ministers of staatssecretarissen ontslag aan de Koning
moeten aanbieden als de Tweede Kamer in meerderheid blijk heeft gegeven van onvoldoende
vertrouwen in hem/haar of het kabinet. In Nederland nemen we aan dat het vertrouwen aanwezig is,
totdat het tegendeel blijkt. De vertrouwensregel maakt sinds de jaren 1866-1868 definitief onderdeel
uit van het Nederlandse staatsrecht. Er is een aantal factoren dat de werking van de
vertrouwensregel beïnvloedt:
- Het kiesstelsel
- Het partijenstelsel
- De wijze waarop het kabinet wordt gevormd
- De positie van de bewindsleden binnen de partij
- De omstandigheid dat een kabinet demissionair is
De vertrouwensregel is een open norm en bevat geen aanduidding omtrent de gevallen waarin, de
redenen waarom en de wijzen waarop het vertrouwen in een bewindsman of een geheel kabinet
mag worden opgezegd.
Er bestaat in de politiek geen eenstemmigheid over de vraag of tussen de bewindslieden of het
kabinet en de Eerste Kamer de vertrouwensregel geldt. De regering stelt dat de vertrouwensregel
wel geldt, maar dat de Eerste Kamer zich terughoudend moet opstellen. De vertrouwensregel kan
worden gezien als een tegenhanger van het ontbindingsrecht. Het ontbindingsrecht van de regering
was oorspronkelijk bedoeld om een verstoorde verhouding tussen de regering en de
volksvertegenwoordiging te doen herstellen.
Wanneer wordt gesproken over ministeriële verantwoordelijkheid, wordt vaak gesproken over de
politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Hiernaast zijn er echter ook nog de civielrechtelijke,
financiële en strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller veerlejo. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.