Bronnen materieel strafrecht:
Wet (Sr, WVW, WWM, Opiumwet etc.)
In boek 2 van Wvsr staan de misdrijven en in boek 3 de overtredingen.
Jurisprudentie
Verdragen (EVRM etc)
Rechtsbeginselen
literatuur
Doelen van straffen:
Vergelden: het kwaad dat de dader aan het slachtoffer of de maatschappij heeft
aangedaan wordt vergolden door leedtoevoeging. De dader heeft kwaad afgeroepen
tot de samenleving en daarom roept de samenleving kwaad over hem uit.
Preventie: het moet mensen afschrikken. Mensen willen geen straf krijgen en dus
zullen ze zich zoveel mogelijk proberen te weerhouden van gedrag dat lijdt tot straf.
Een individueel geval zal de volgende keer wel 2 keer nadenken voor hij een strafbaar
feit pleegt (speciale preventie) en de mensen die ervan hebben gehoord zullen zich
ervan weerhouden om een strafbaar feit te plegen (generale preventie).
Nut van strafrecht:
Het doel is de leedtoevoeging van iemand die een overtreding of misdrijf pleegt. Maar juist
omdat het gaat om leed toevoegen bij mensen is er behoefte aan rechtvaardiging. Wanneer
is het wenselijk om bepaalde zaken strafbaar te stellen? Hoe wordt uitgemaakt hoe zwaar de
sanctie moet zijn? Welke sancties zijn wel of niet geoorloofd? Om deze vragen te
beantwoorden zijn straftheorieën ontwikkeld. Het accent ligt hier meer op het straffen door
de rechter dan het strafbaar stellen door de wetgever. Ze gaan vooral over de zwaardere
straffen bij misdrijven dan de lichtere vergrijpen die gestraft worden met een geldboete. De
theorieën zijn verdeeld in absolute theorieën en relatieve theorieën. Absolute theorieën
zoeken de rechtvaardiging van de straf in de vergelding. Er wordt gestraft omdat de dader
die straf verdiend. Ze zijn zo op het verleden gericht. Is de straf te rechtvaardigen met wat
de dader heeft gedaan? Relatieve theorieën zijn juist wel op de toekomst gericht. Zij zoeken
uit of de straf te rechtvaardigen is tegenover het effect dat de straf heeft op de dader en de
maatschappij. Hier gaat het bijvoorbeeld om generale en speciale preventie. Bij generale
preventie gaat het om de afschrikkende werking die de straf in het algemeen heeft en bij
speciale preventie gaat het om voorkomen dat de dader in herhaling treedt. Er moet
voorkomen worden dat dit misdrijf nog eens voorkomt. Hierdoor kan het gebeuren dat er
een zwaardere of lichtere straf wordt gegeven dan dat de dader eigenlijk verdiend. Veel
schrijvers komen echter in het midden van een absolute en relatieve theorie uit.
,Absolute theorieën:
Al eeuwen is men het erover eens dat mensen gestraft moeten worden. Kant ziet vergelding
als grondslag voor de straf. De straf is niet een middel tot een doel maar het is een
uitdrukking van gerechtigheid. Hegel meende dat een misdrijf door de straf werd
opgeheven. Het omvangrijkste Nederlandse werk over vergelding komt van Leo Polak. Hij
vindt dat iedereen gelijk is en dat vreugde en leed zo gelijk mogelijk verdeeld moeten
worden. Iedereen die een delict pleegt verstoort dit balans. Spinoza vindt ook dat het voor
de slechte geen voordeel mag zijn slecht te zijn. Na het uitzitten van de straf gaat er een
streep door de rekening en ontstaat een nieuwe kans voor deelname aan de maatschappij.
Er wordt echter niet ingegaan op hoe zwaar de straf moet zijn. De ervaring leert dat dit
werkt als een soort klimaat en dat de hoogte van de straffen per tijd en plaats verschillen.
Relatieve theorieën:
Volgens deze theorieën van bijvoorbeeld Plato moet er niet gestraft worden om te zondigen
maar om ervoor te zorgen dat er niet meer gezondigd hoeft te worden. De straf moet een
afschrikkende werking hebben voor iedereen. In de praktijk gaan vergelding en afschrikking
hand in hand. Deze theorieën zijn nauw verwant aan het utilitarisme. Hier gaat het over de
ethiek van handelen. Een handeling is goed als deze binnen de maatschappij voor meer
plezier dan pijn zorgt. Bentham heeft dit vertaald naar het strafrecht. Het leed van de dader
tegenover het leed dat voorkomen wordt door de afschrikkende werking van de straf zorgt
ervoor dat het geluk binnen de samenleving toeneemt en de straf toch nuttig is. Hierna
zorgde onder anderen de Nederlander van Hamel ervoor dat de Union internationale de
Droit Pénal werd opgericht. Hun uitgangspunten zijn dat het belangrijkste doel van het
strafrecht de strijd tegen misdadigheid is. Ook moet de strafwetgeving rekening houden met
de resultaten van antropologisch onderzoek en dat er naast leedtoevoeging ook moet
worden gekeken naar de preventieve impact op de maatschappij. Het probleem is alleen dat
wetenschappelijk bewijs leveren dat een straf echt preventieve werking heeft erg moeilijk is.
Nulla poena sine praevia lege poenali:
Tot de grondbeginselen van het strafrecht behoort het legaliteitsbeginsel uit art. 1 Sr en art.
16 GW en art. 7 EVRM. Iets is pas strafbaar als dit strafbaar is gesteld. Deze strafbaarstelling
moet vooraf zijn gegaan aan het feit dat gepleegd is. Terugwerkende kracht is dus niet
mogelijk. Von Feuerbach formuleerde het legaliteitsbeginsel als Nulla poena sine praevia
lege poenali. Om een afschrikkende werking te hebben moet een straf namelijk wel bekend
zijn. De inhoud van deze regel kan in vier sub-regels worden afgeleid:
De straf moet berusten op een wet in formele zin: deze regel sluit straffen op basis
van gewoonterecht uit. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit in de Nederlandse taal
moet zijn. Er mag geen woord buitenlandse taal inzitten.
Het verbod van terugwerkende kracht: de strafbepaling moet zijn bekrachtigd voor
het feit is ontstaan. Er wordt aangenomen dat het achteraf bezwaren van de straf in
, strijd is met de nulla poena-regel. Ook maatregelen worden hier gelijkgetrokken met
straffen. De persoon moet van tevoren kunnen weten of zijn handeling strafbaar is of
niet.
Het ‘Bestimmtheitsgebot’: de strafbare feiten en de op te leggen straffen moeten
nauwkeurig zijn omschreven. De vrijheid van de rechter om een bepaling uit te leggen
moet tot het minimale worden beperkt. Wetten in formele zin mogen niet aan art. 16
GW worden getoetst. Bij lagere wetgeving mag dit echter wel.
Verbod van analogie: de bepaling moet niet opgerekt kunnen worden. Er moet een
duidelijke en eenzijdige betekenis gegeven worden aan de bepalingen. Woorden als
“goed” zo veel mogelijk vermijden. Voor de betekenis kan de rechter kijken naar de
grammaticale, teleologische (de bedoeling van de wetgever), systematische en
historische betekenis van de tekst. Je mag dus niet iemand veroordelen omdat hij iets
heeft gedaan wat niet strafbaar is gesteld maar wel heel erg lijkt op iets anders wat
wel strafbaar is gesteld.
Geen straf zonder schuld:
Bij misdrijven is men het erover eens dat er sprake moet zijn van een zekere mate van
schuld. Dit kan een doleuse en een culpa misdrijf zijn. Bij een doleuse is opzet vereist terwijl
bij culpa schuld vereist is. Bij overtredingen is dit anders en moet je enkel aan de
delictsomschrijving voldoen. Als iemand iets strafbaars doet maar hij hier geen weet van
heeft (denk aan het melk/water arrest) dan heeft hij geen schuld en dus geen straf. Dit
beginsel zorgt ervoor dat de schuld niet in de delictsomschrijving opgenomen hoeft te
worden.
Schuld is verwijtbaarheid:
Dat iemand schuld moet hebben betekend dus dat de gedraging hem verwijtbaar kan zijn.
Hij moet een reële mogelijkheid hebben gehad zich anders te gedragen dan hij nu deed. Het
breken van de strafwet moet dus vermijdbaar zijn geweest. Ook kan er sprake zijn van
onvergeeflijke domheid. Had hij enigszins kunnen weten dat hij een strafbaar feit aan het
plegen was? Wat kunnen we van deze persoon verwachten? Verwijtbaarheid is een element
(net als wederrechtelijkheid). Het hoeft dus niet in de delictsomschrijving te staan maar er
moet wel sprake van zijn.
Onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM):
Veroordeling zonder proces is ontoelaatbaar. Iedereen is onschuldig tot het tegendeel
bewezen is. Het bewijs moet geleverd worden in een proces waar de verdachte zich redelijk
heeft kunnen verdedigen. Volgens het Hof is het voldoende als het iemand verweten kan
worden dat hij een strafbaar feit gepleegd heeft. Op deze manier staat het schuldbeginsel nu
ook op papier en is het niet meer een ongeschreven beginsel.
, Lagere wetgevers en strafbaarstelling:
Volgens art. 1 Sr jo art. 154 lid 1 en 3 Gemw mag de gemeente overtredingen strafbaar
stellen maar moet er daarbij wel gehouden worden aan de maximum die het Wetboek van
Strafrecht geeft.
Vier voorwaarden strafbaar feit:
1. Het moet gaan om een menselijke gedraging (doen of nalaten).
2. De gedraging moet binnen een delictsomschrijving vallen.
3. De gedraging moet wederrechtelijk zijn (in strijd met het recht, zonder daartoe
gerechtigd te zijn). rechtvaardigingsgronden
4. De gedraging moet aan diens schuld te wijten zijn (je kon anders handelen, maar je
deed dat niet. je handelt dus verwijtbaar) schulduitsluitingsgronden.
1 menselijke gedraging:
Vroeger konden dieren ook berecht worden. Tegenwoordig moet het gedaan zijn door een
persoon. Dit kan een natuurlijk persoon zijn maar ook een rechtspersoon. Het moet gaan om
een gedraging, een gedachten hebben is niet strafbaar. Nalaten kan ook strafbaar zijn.
Rechtspersonen kunnen volgens art. 51 Sr ook strafbare feiten plegen.
2 delictsomschrijving:
Een gedraging is pas strafbaar als deze in de wet terug te vinden is. Soms is het heel
gedetailleerd beschreven en soms heel globaal (denk aan burengerucht). Dit heeft dus te
maken met het legaliteitsbeginsel.
3 wederrechtelijkheid:
Er moet geen sprake zijn van een rechtvaardigingsgrond voor de daad die gepleegd is.
Wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond (denk aan noodweer) dan valt de
wederrechtelijk uit. Het is in strijd met het recht, en zonder toestemming van de
rechthebbende.
4 schuld:
Niemand mag gestraft worden zonder schuld. De gedraging moet verwijtbaar zijn, de
persoon had anders kunnen en moeten handelen. Er moet iets zijn wat bewijst dat de
persoon echt geen andere keus had. Er moet dus geen sprake zijn van een
schulduitsluitingsgrond. Denk aan noodweerexces (wanneer je handelt uit noodweer maar
te ver gaat). Dit moet overigens wel puur uit reactie zijn gebeurt en niet weloverwogen.
Bestanddelen:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Rechtenstudentstan. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.51. You're not tied to anything after your purchase.