Dankjewel voor het kopen van mijn aantekeningen. Zoals altijd raad ik je aan om niet
alleen af te gaan op dit document, maar ook echt zelf de colleges te hebben bekeken
zodat je niets mist. Gebruik dit vooral als steuntje tijdens het leren voor het tentamen,
en pak de slides erbij voor verduidelijking.
Succes!
College: Onderwerp: Page:
College een: Introductie 2
College twee: Perceptie 5
College drie: Aandacht en Executieve Functies 16
College vier: Geheugen en Geheugenstoornissen 24
College vijf: Sociale Cognitie en Emotionele Stoornissen 28
College zes: Taal 32
College zeven: Intelligentie 39
1
,College een: introductie
Woensdag 3 februari -- Tim Ziermans
Algemene opmerkingen
De domeinen zijn de rode draad binnen het vak. Dit zijn: perceptie, motoriek,
aandacht/EF, geheugen, taal, intellect, en sociaal-emotioneel.
Het tentamen bestaat uit 15 MC vragen, met vier keuzen, en 7 open vragen.
Inleiding van het vak
Een klinisch-neuropsycholoog is een psycholoog die in de gezondheidszorg werkzaam is,
op het gebied van de diagnostiek en behandeling van problemen die samenhangen met
hersenaandoeningen. Hij of zij heeft zo veel mogelijk wetenschappelijke kennis op het
gebied van neuropsychologie of neuroscience, en ook is het aan de klinisch-
neuropsycholoog om dit te vertalen naar de praktijk. Het vakgebied klinische
neuropsychologie richt zich op kennis en theorieën voer de relatie tussen de hersenen en
afwijkend gedrag.
Geschiedenis van klinische-neuropsychologie
Gall
Franz Joseph Gall is een voorloper van het huidige denken. Hij was de grondlegger van
de fysiognomie, en dat is de leer vanuit de oudheid dat je aan iemands gelaatstrekken
iets kan opmaken over iemands eigenschappen. Gall gaf daar een nieuwe wending aan,
namelijk de frenologie: het idee was dat als je een specifiek talent had of bepaalde
eigenschap, dat dit dan tot uiting kwam in de hersenen, en dat dit af te lezen is aan de
schedel. We zien het nog steeds terug in hedendaags taalgebruik, als we het
bijvoorbeeld hebben over een wiskundeknobbel of taalknobbel.
Over het algemeen bestaat er een idee dat elk deel van de hersenen een localisatie is
van een functie. Ook bestond er, voor Gall, het idee dat de pijnappelklier de locatie was
voor de geest. Gall was de eerste die zei dat dit eerder in de buitenste laag, de cortex,
zat. Hij had hier niet gelijk in, maar hij was wel de eerste die aangaf dat de buitenste
laag heel belangrijk was. Niet alles wat Gall had bedacht is dus onbruikbaar geweest.
Broca
Paul Broca is ook heel belangrijk geweest. Hij had een patiënt die alleen het woord “tan”
kon zeggen, in 1861. Deze patiënt had hersenschade. Broca beargumenteerde dat er
een correlatie is tussen spraakstoornissen en de linker frontaalkwab. Dit is dus ook
localisatie. Broca zag vooral een lateralisatie van taalfunctrie is de linkerhemisfeer, en
dus was hij ervan overtuigd dat taalfuncties vooral in de linkerkant van de hersenen
zaten. Het zou dus voor meer functies kunnen gelden dat ze een bepaalde plek hebben
in de hersenen. Het idee dat functies konden verschillen per hemisfeer was vrij nieuw,
en werd door Broca gepropageerd. Dit werd aanvankelijk vrij kritiekloos overgenomen.
Schade aan het gebied van Broca is gelinkt aan de moeite met het produceren van taal.
Wernicke
Carl Wernicke ging veel grondiger te werk dan Broca, aangezien Broca zich beperkte tot
een aantal cliënten die hij had met specifieke stoornissen. Wernicke ging meer
systematisch te werk. Hij beschrijft het verschil tussen het gebeid voor woordproductie
(frotaal) en voor woordgebruik (temporaal). Hij voorspelde ook dat schade aan de
verbinding (disconnectie van arcuate fasciculus) tussen gebieden een ander soort
2
,functiebeperking geeft dan schade aan alleen een bepaald gebied. In 1185 wordt dit
door Lichtheim aangetoond bij een patiënt: productie en begrip zijn intact maar
vermogen om woorden te herhalen is verstoord. Het gebied van Wernicke zit in de
temporaalkwab.
Dissociaties
Aanvankelijk werd bij Broca een patiënt gezien met schade in een bepaald gebied, en
een bepaalde functie was aangedaan en een andere niet. Dit is een enkele dissociatie:
een functie is aangedaan, de andere niet. Echter, vaak was het wel de gedachte dat het
brein als een soort seriële machine werkt, wat inhoudt dat schade in een bepaald gebied
een functie beperkt, maar dat dit ook effect heeft op functies die hieraan gerelateerd
zijn.
In 1882 beschrijft Dejerine een patiënt met schade aan het posterieure brein en corpus
callosum. Deze persoon kon niet lezen, maar wel objecten herkennen. In hetzelfde jaar
ziet Wilbrand, totaal ongerelateerd, een patiënt met bilaterale schade aan het
posterieure brein. Deze persoon kon nog wel lezen, maar geen objecten meer
herkennen. Dit is een dubbele dissociatie. Dubbele dissociaties leveren het bewijs voor
een parallelle (min of meer onafhankelijke) organisatie van functies in het brein.
Alexander Luria is ook een grondlegger van de neuropsychologie, en hij probeerde het
idee van localisatie van funtie, en het idee dat het brein interactief is, goed te formuleren
en in een model te plaatsen. Dit is het globaal model. Volgens hem bestond het brein
grofweg uit drie functioneel eenheden: activatie (in de subcortex), sensoriek (aan de
achterkant) en motoriek (aan de voorkant). Hij dacht ook dat al deze gebieden een
organisatie hadden van relatief simpel naar complex, en dat in al deze gebieden ook
primaire, secundaire, en tertiaire gebieden aanwezig waren. Tot slot was hij ook iemand
die ervan overtuigd was dat taal met name door de linkerhelft van het brein werd
gereguleerd, en dat dit belangrijk was voor het gedrag. Ondanks de organistie binnen
deze gebieden, is er volgens Luria ook tussen de gebieden communicatie gaande. Het
brein is flexibel en werkt adaptief samen.
Alle mensen van hiervoor waren geen psychologen: zij waren filosofen en andere
wetenschappers. In de 20e eeuw zie je een verschuiving. De eerste helft van deze eeuw
stond in het teken van testbatterijen. In het begin waren dit vooral de Halstead-Reitan
en de Luria Nebraska. De eerste psychologen die hier mee bezig waren, waren
psychologen die op neurologie-afdelingen werkzaam waren. Vanaf de jaren ‘60 werd dit
een apart beroep in Nederland, mede door aanvoering van Betto Deelman.
In de tweede helft van de 20e eeuw kwam er weer een verschuiving in het vakgebied
door beeldvorming. Er zijn twee verschillende vormen van beeldvorming:
Structurele beeldvorming methoden. Dit is het visualiseren van de
hersenanatomie, zoals dit kan met CT en MRI. De meest gebruikte methode is
MRI. De signalen die gemeten worden, hebben een vertraging van seconden, wat
in termen van neuronale communicatie ontzettend traag is.
Functionele beeldvorming methoden. Dit is het meten van hersenfuncties,
zoals dat kan met fMRI, NIRS, PET/SPECT, EEG/MEG. EEG is hierbij het beste.
Als klinisch-neuropsycholoog ben je niet getraind in al deze methoden, maar je weet wel
van alle methoden wat het doet en waar je het voor kan gebruiken.
fMRI maakt bijvoorbeeld gebruik van waterstofatomen. Door iemand onder een magneet
te leggen, worden de waterstofatomen in beweging gebracht. Dit wordt vertaald naar
een plaatje. Dit blijft een interpretatie van de hersenen, een indirecte vertaling van het
brein. Iedere meetmethode heeft zijn beperkingen.
3
, Van MRI zijn er verschillende methoden van beeldverwerking. Je kunt gebruik maken
van:
Voxel-based morphometry (VBM) de dichtheid van grijze en witte stof per
voxel. Als je controles wil vergelijken met een klinische populatie, kan je per
voxel kijken of er een bepaalde dichtheid is, en of die dichtheid groter is bij
patiënten dan bij controles. Dit wordt niet heel veel meer gebruikt.
Diffusion-weighted tensor imaging (DTI).
Cortical thickness.
Hersenvolumes.
In het boek staat spectroscopie als een structurele methode, maar het ligt eigenlijk op
de grens tussen structureel en functioneel. MEG is wel functioneel. Dit is een combinatie
van MRI en EEG. Hierbij kun je hersenactivatie met een hoge spatiele resolutie meten.
De fMRI gaat uit van een hemodynamische respons, en wanneer er een elektrische
activatie is van neuronen, krijg je ook een beweging in de bloedbanen.
Deoxyhemoglobine geeft een signaal af, en dit vang je op met de scanner.
Neuropsychologie in Nederland
Na je master, kan je doorstuderen voor GZ-psycholoog. Na de GZ kan je aan het werk,
of je kan je verder specialiseren tot Klinisch Psycholoog, of tot Klinisch-Neuropsycholoog.
Dit kan bij de RINO. Andere organisaties:
FGzPrt.
NVGzP.
Nederlandse vereniging van neuropsychologie.
Stichting neuropsychologie Nederland.
Er is een voorstel om de GZ-psycholoog te veranderen in een
Gezondheidszorgpsycholoog generalist. Internationaal gezien heb je de FESN en de INS.
Neuromythes
Neuromythes zijn misvattingen over de werking van het brein. Een van de meest
voorkomende neuromythes is dat we slechts 10% van onze hersenen gebruiken. Uit
onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat ongeveer de helft van de docenten in het onderwijs dit
gelooft. Een andere mythe is dat vaccinaties autisme zouden veroorzaken. Dit komt
voort uit een onderzoek zonder controlegroep, en zonder statistiek om het argument te
ondersteunen. Dit idee werd toch de wereld in geholpen, waarna er een serie aan studies
kwam naar dit onderzoek, maar bij geen van deze studies is dit verband aangetoond.
Dus ook al is dit nooit gerepliceerd, er bestaat nog steeds een idee in de samenleving
dat dit waar is.
Een casus
Dit gaat over een volwassen man die bij de dokter komt omdat hij last heeft van een
slap been. Verder functioneerde hij nog goed. Zijn IQ-score was slechts 74. Hij vertelt
dat hij als baby behandeld is voor hydrocephalus (een ‘waterhoofd’). Dit is toen
verholpen met een drain, en dit is verwijderd op zijn 14e. omdat het niet duidelijk werd
wat er speelde, legden ze hem onder de scanner. Daar werd duidelijk dat er een
gigantisch gat in zijn hersenen zat. Er is alleen nog een dun reepje cortex overgebleven.
Dit duidt ook op neuroplasticiteit, want de functies zijn overgenomen door de rest van de
hersenen.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller psychmeisje. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.