In dit document worden de lesbrieven (boekjes) "Levensloop", "Marktgedrag", "Vraag en aanbod", "Mobiliteit", "Economische crisis" en "Wereldeconomie" samengevat. De samenvatting is geheel door mijzelf geschreven, als voorbereiding op mijn toetsen en eindexamen.
Met behulp van deze samenvatting ...
Wereldeconomie
Hoofdstuk 2
Comparatief voordeel = wanneer een land een bepaald product relatief goedkoper kan
produceren dan een handelspartner
Comparatieve kostentheorie = dat wanneer er sprake is van een comparatief
kostenverschil, de welvaart van landen stijgt wanneer zij zich specialiseren en onderling gaan
handelen
Opofferingskosten = het aantal computers die je had kunnen maken tijdens het maken van
1 eenheid voedsel.
Autarkie = zonder handel. (arbeid wordt 50/50 verdeeld over beide producten)
Specialisatie = met handel. (arbeid volledig ingezet voor product met comparatieve
voordeel)
Exportquote = geeft in procenten de verhouding Export quote= Exportwaarde* X 100%
weer tussen de waarde van de uitvoer van goederen Binnenlands inkomen
en het binnenlands inkomen. * Exportwaarde van producten + diensten
Importquote = hoeveel procent van het Import quote= Importwaarde* X 100%
Binnenlands inkomen wordt uitgegeven aan de invoer Binnenlands inkomen
van producten en diensten.
Wederuitvoer = de goederen die ingevoerd zijn, tijdelijk eigendom worden van een
Nederlands bedrijf en vervolgens na een kleine bewerking worden uitgevoerd
Protectie kan voorkomen dat vitale bedrijfstakken worden weggeconcurreerd of
overgenomen door buitenlandse bedrijven en protectie beschermt nieuwe industrieën in de
beginfase
Protectiemaatregelen = Maatregelen waarmee een land de import belemmert of
voordeeltjes geeft aan exportbedrijven.
- Invoerheffing: Belasting op geïmporteerde goederen die wordt doorberekend in de prijs
- Invoerquotum: Maximale hoeveelheid goederen die mag worden ingevoerd. (ook wel
invoercontignent)
- Administratief: kwaliteitseisen aan die producten te stellen
- Exportsubsidie: Geld dat de overheid verstrekt aan bedrijven die producten exporteren
(zodat consumenten in het buitenland meer Nederlandse producten zullen kopen)
Vóór protectie:
- Prijs komt uiteindelijk op Pw (want anders
kunnen NL’ers goedkoop importen vanuit het
buitenland)
- Bij die wereldmarktprijs (Pw) is de
binnenlandse vraag (Hv) hoger dan het
binnenlandse aanbod (Ha).
- Totale surplus: A + B + C
(consumentensurplus: onder de vraaglijn) en
D (producentensurplus: boven de aanbodlijn)
Na protectie (invoer volledig verboden)
- Prijs is nu Pb (want er is toch geen invoer
mogelijk)
- Totale surplus: A (consumentensurplus) + B +
D (producenten surplus).
- C is het welvaartsverlies door een switch van
vrijhandel naar protectie
- het producenten surplus is dus toegenomen
(+B) en het consumentensurplus is afgenomen (-
B)
,Voorraadgrootheid = meting op een bepaald moment (bijv. maatschappelijke
geldhoeveelheid)
Stroomgrootheid = omvang van een periode (bijv. nationaal inkomen)
Hoofdstuk 3
Betalingsbalans
Lopende Rekening = alle transacties met het buitenland die te maken hebben met
productie en inkomensvorming.
- goederenrekening: stoffelijke goederen
- dienstenrekening: niet stoffelijke goederen
- inkomensrekening: productiefactoren geleverd aan het buitenland (NL’er werkt in DE)
Kapitaalrekening = alle financiële transacties van een land met het buitenland.
- Internationale beleggingen. Banken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen
beleggen over de hele wereld en zetten hun geld op spaarrekeningen in andere landen.
- Internationale kredietverlening. Overheid of bedrijven lenen in het buitenland (rente=
lopende rek.)
- Directe investeringen in het buitenland. AH neemt een supermarktketen over in de VS bijv.
Salderingsrekening = lopende rekening + kapitaalrekening (!!rechterkant -= ontvangsten
en linkerkant = uitgaven!!)
Materieel saldo = alles wat nog nodig is om de BB in balans te brengen. (verschil tussen
overschot/tekort lopende rekening en overschot/tekort kapitaalrekening)
Het materieel saldo komt dus op de salderingsrekening.
Als de ontvangstenkant (vraag naar valuta en dus import) meer is dan de uitgavenkant
(aanbod van valuta en dus export) dan apprecieert de koers van die munt.
Saldo op de lopende rekening heeft invloed op de kapitaalrekening en omgekeerd.
Landen met tekorten op de LR lenen van landen met een overschot op de LR -> er stroomt
kapitaal van het overschotland naar het tekortland -> Tekorten op de LR gaan dus vaak
samen met overschotten op de KR.
De leningen die geboekt worden op de kapitaalrekening, leiden tot toekomstige
rentebetalingen op de lopende rekening.
Evenzo leiden de investeringen die geboekt worden op de kapitaalrekening in de toekomst tot
winstuitkeringen die op de lopende rekening staan.
Wisselkoersen: altijd vraag/aanbod van valuta noemen!
Internationale concurrentiepositie = in welke mate bedrijven in staat zijn om te
concurreren met andere bedrijven (in andere landen).
Inflatie en wisselkoers:
Hoge inflatie in NL -> minder export -> minder vraag naar € -> depreciatie koers €
(verslechterde internationale concurrentiepositie)
Lage inflatie in NL -> meer export -> meer vraag naar € -> appreciatie koers € (verbeterde
internationale concurrentiepositie)
Wisselkoers en inflatie: een hoge koers heeft invloed op de inflatie.
Hoge koers € -> meer import (in NL) -> lagere prijzen -> lagere inflatie
Hoge koers € -> minder export (uit NL) -> lagere productie -> lagere inflatie
De overheid (van Denemarken bv) kan de rente verhogen in het land -> aantrekkelijk om
te beleggen voor buitenlanders, dus buitenlandse beleggers wisselen hun eigen munt in
voor Deense kronen -> vraag Kronen stijgt en koers apprecieert.
Voor Denen minder aantrekkelijk om te beleggen in het buitenland -> aanbod Kronen
neemt af.
, Flexibele wisselkoersen = de wisselkoers uitsluitend bepaald door vraag en aanbod op de
valutamarkt.
Vaste wisselkoersen = verwijst naar een tarief dat de administratie vaststelt en op een
vergelijkbaar niveau houdt
Beperkt zwevend = zit hier tussenin
Devaluatie = De verlaging van de officieel vastgesteld wisselkoers door de monetaire
autoriteiten Revaluatie = Een stijging van de officieel vastgestelde wisselkoers
Rekenen:
- Schrijf wisselkoers op: €1,00 = £0,70
£1,00 = €?
- Deel 1 door het bedrag v.d. andere valuta: 1/0,70 = 1,43
£1,00 = €1,43
Hoofdstuk 4
Stabiliteitspact:
- eurolanden mogen niet een financieringstekort van meer dan 3% van het BBP hebben
- en de staatsschuldquote mag niet meer dan 60% van het BBP zijn.
(Staatsschuldquote = (staatsschuld/bbp) × 100%.
Waarom?
- rentestijging: als de overheid veel geld leent -> meer vraag valuta -> hogere prijs -> hogere
rente -> lastiger voor bedrijven om geld te lenen
- als overheid te veel leent, kunnen ze failliet gaan omdat niemand hen dan nog geld wil lenen
- inflatie: extra geleend geld van de overheid zorgt voor veel extra geld in de economie ->
inflatie
Obligatieleningen = leningen door overheden of bedrijven met een vaste rente en een
vaste looptijd. Meestal verhandelbaar (je mag ze doorverkopen).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isabellavierkant. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.