- Produceren kost tijd. (bijvoorbeeld produceren van auto’s).
- Consumeren kost ook tijd. (bijvoorbeeld genieten van een pretpark of lekker eten).
Intertemporele substitutie:
- De factor tijd heeft ook een prijs, namelijk: rente.
- De rente is voor iedereen gelijk. Daarom is rente de algemene prijs van tijd.
- Een consument kan ook sparen.
- En sparen levert rente op.
- In ruil voor de tijd dat de consument zijn geld op de bank zet, betaalt de bank hem rente.
- Hoe langer het geld op de bank blijft staat, hoe meer rente de bank uitbetaalt.
- Een consument die spaart stelt een aankoop uit: Consumptie nu vervangt hij door
consumptie in de toekomst.
- Dit verschuiven van consumptie door de tijd heet intertemporele substitutie.
- Consumptie in de huidige tijd wordt gesubstitueerd door consumptie in de toekomst.
- Anders gezegd: Consumptie wordt in de tijd (intertemporeel) verschoven.
- Intertemporele substitutie: Verschuiving van consumptie over de tijd.
- Iedereen die spaart loopt consumentensurplus mis.
- Individuele prijs van tijd: ongemak van consumptie-uitstel.
- Tegenover dit ongemak staat de rente die de consument krijgt.
- De prijs van de tijd voor ongeduldige consumenten is hoog. (minder geneigd om te sparen).
- De prijs van de tijd voor geduldige mensen is laag. (meer geneigd om te sparen).
- Een consument kan ook lenen.
- Het vervroegen van een consumptie.
- In dit geval wordt een toekomstige consumptie verschoven naar het heden.
- Er wordt dan geconsumeerd op het moment dat de consument er nog geen geld voor heeft.
- Over deze lening moet de persoon rente betalen.
- Ook ondernemingen substitueren intertemporeel: ze lenen bijvoorbeeld geld om te
investeren, waarmee ze verwachten dat ze in de toekomst genoeg geld zullen verdienen om
de leningen te kunnen aflossen.
- Alle markeerpunten nog een keer lezen.
- Markeerpunt: De factor tijd heeft waarde. Voor een producent is dat de waarde van het
producentensurplus dat hij in de tijd kan voortbrengen; voor een consument is dat de
waarde van het consumentensurplus dat hij in de tijd kan genieten. De algemene prijs van de
tijd is de rente. Die maakte het mogelijk om door de tijd te ruilen. Als de individuele prijs van
tijd hoger is dan de rente, zullen consumenten en producenten gaan lenen. Ze gaan sparen
als de individuele prijs van tijd lager is dan de rente. Dit verschilt per persoon
, Inflatie:
- Inflatie: Prijsstijging door de tijd
- Hoe ontstaat inflatie?
- Maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt, waardoor de prijzen stijgen. Banken die drukken
geld bij.
- De ECB is de bank van de banken (Europese centrale bank).
- Banken kunnen geld sparen bij de ECB, maar ook lenen.
- Het veranderen van de rente is een voorbeeld van monetair beleid.
- Met dit beleid proberen centralen banken de economie te beïnvloeden.
- Monetair beleid: Het beleid van de centrale bank.
- Inflatie gaat over procentuele veranderingen.
- Om deze veranderingen te verwerken gebruik je indexcijfers.
- Een indexcijfer is een getal waarmee je een procentuele verandering ten opzichte van het
basisjaar kunt aflezen.
- Dat werkt als volgt:
- Eerst kies je een basisjaar, en voor dit jaar is het getal altijd 100.
- Voorbeeld: Basisjaar =1990 en we bekijken de prijs van een kilo aardappelen.
- Een kilo aardappelen kost in 1990 : 0,36 cent, dit zet je dan om naar 100.
- Vervolgens bekijk je het vergelijkingsjaar, het jaar waar je het basisjaar mee wilt vergelijken.
- Dat is bijvoorbeeld 2014 met een prijs van 0,94 cent per kilo.
- Het prijsindexcijfer voor aardappelen in 2014 is dan gelijk aan: 0,94:0,36 x 100=261.
- De procentuele verandering is 261-100=161%.
- Kan je ook berekenen door n-o:o
- Formule PIC=Prijs van product in het vergelijkingsjaar: Prijs van product in het basisjaar
x100%.
- Goederenmandje: Producten en diensten waar een gemiddeld gezin zijn geld aan uitgeeft.
- Inflatie meet de stijging van het algemene prijspeil: Gemiddeld prijsniveau van het
goederenmandje.
- Niet alle producten en diensten die in het goederenmandje zitten, zijn even belangrijk voor
de berekening van het algemene prijspeil. Huurstijging is bijvoorbeeld vervelender dan de
stijging van melk.
- Bij de berekening van het algemene prijspeil houdt het CBS daarom rekening met de
wegingsfactoren.
- CBS berekent het ‘Goederenmandje’.
- Wegingsfactoren: De uitgave aan een product of dienst als percentage van de totale uitgave.
- Hoe hoger de wegingsfactor, hoe meer het product meetelt in het algemeen prijspeil.
- Zo ligt de wegingsfactor in Nederland voor wonen rond de 30% en voor kleding maar 5%.
- Een gemiddeld huishouden geeft dus 5% van het maandinkomen uit aan kleding en 30% van
het maandinkomen aan huur.
- Veranderingen in de prijs van wonen voelen consumenten sterker in hun portemonnee dan
veranderingen in de kledingprijs.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tijnvansplunder. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.67. You're not tied to anything after your purchase.