100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Institutionele economie. Volledig $7.02   Add to cart

Summary

Samenvatting Institutionele economie. Volledig

 36 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het boek Institutionele economie. Tweede, herziene druk.

Preview 6 out of 35  pages

  • Yes
  • March 18, 2021
  • 35
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting: Institutionele economie
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Het economisch analysekader
Het leerstuk – of beter: verzameling leerstukken - dat in dit boek wordt behandeld, staat bekend staat als:
(nieuwe) institutionele economie (economische organisatietheorie). Daarin staat het transactiebegrip
centraal: het idee dat transacties in een economie niet zonder kosten tot stand komen. Met hulp van dit
concept wordt het bestaan van markten, organisaties en instituties verklaard; niet als onaantastbare
gegevenheden, maar als alternatieven elkaar.

Een transactie is een ander woord voor het economische begrip ‘ruil’: een tweezijdige overdracht van
eigendomsrechten. Het betreft dus een kwestie van een wederkerige ‘voor wat hoort wat’; quid pro quo.
Een transactie kan iedere mogelijke vorm aannemen: gepaard gaan met een uitvoerig contract – waar
advocaten of notarissen aan te pas komen – tot contracten die gebaseerd zijn op een onuitgesproken
verwachting dat de andere partij nu of in de toekomst iets terug zal doen of geven (een ‘impliciet
contract’)
Contracten kunnen in heel verschillende soorten samenwerkingsverbanden tot stand komen: twee
partijen op een markt, werknemer en directeur in een bedrijf, ambtenaren en leidinggevenden binnen
een overheidsinstelling, de verhouding tussen overheid en burgers; in alle gevallen willen partijen over en
weer wat van elkaar. Transacties brengen dus kosten met zich mee, en zowel bij de voorbereiding als bij
de handhaving van afspraken kan dat aantikken. Als deze kosten (op alle vlakken) te hoog oplopen kan dat
een goede reden zijn om van de transactie af te zien.

Het kenobject van de economische wetenschap.
Een misverstand is dat economie alleen over markten gaat, en dat economen de propagandisten zijn van
een betere marktwerking, of van marktwerking zodanig. Hoe zit het dan wel? Economie, als iedere
wetenschappelijke discipline, wordt in de eerste plaats gekenmerkt door haar kenobject (kenmerkende
perspectief) te weten de veronderstelling dat mensen doelbewust handelen in situaties van relatieve
schaarste. Dit staat bekend als de rationaliteitshypothese. Schaarste – de spanning tussen wensen en
mogelijkheden – dwingt tot keuzes. Economie bekijkt dus een facet van het totale menselijk handelen.
Het ervaringsobject (toepassingsgebied) van de economische wetenschap bestaat uit al die verschillende
situaties van relatieve schaarste. Deze situaties zijn niet beperkt tot de wereld van markten, maar zich
evenzeer voordoen in de publieke sector. De economische methode oppert plausibele verbanden, en
probeert die vervolgens empirisch te toetsen.

Definitie: Economische wetenschap: ‘Economics is the science which studies human behavior as a
relationship between ends and scarce means that have alternative uses.’ (Lionel Robbins).

Economie, efficiency, geld
Efficiency het principe van het ‘kleinste middel’. Meer wordt geprefereerd boven minder. Dit
efficiencystreven komt tot uitdrukking in economische begrippen als kosten, winst, productie, consumptie.
Kenmerkend voor die begrippen is dat ze allemaal in geld worden uitgedrukt. Dat is een situatie die ceteris
paribus gepaard gaat met meerkosten of die leidt tot minder winst, is niet efficiënt.

De moderne economie gaat daarentegen uit van een ruim welvaartsbegrip. Mensen worden geacht hun
voorkeuren te kunnen ordenen in individuele nutsfuncties. In nutsfuncties zit alles waar mensen belang aan
hechten: materiële en immateriële zaken; zaken van direct eigenbelang, maar ook de welvaartsposities van
anderen. Economen veronderstellen dus niet dat mensen alleen ‘gaan’ voor hun directe eigenbelang, maar
houden ook rekening met allerlei vormen van solidariteit en loyaliteit - dit heet ‘altruisme’ of
‘nutsinterdependentie’. Verder is de economische discipline analytisch van aard: ze observeert en probeert
te verklaren. Maar ze schrijft niets vóór. Het één is niet ‘beter’ dan het ander. Economie gaat niet over
doelen maar over middelen: hoe kunnen eenmaal gekozen doelen het best worden bereikt?

,Het belang van informatie
Transacties in het economisch verkeer gaan als regel gepaard met informatietekorten en onzekerheid. In de
institutionele economie wordt de rol van instituties zó uitgelegd dat zij helpen om die onzekerheid in het
economisch verkeer te verkleinen. Binnen de economische discipline houden in het bijzonder de
institutionele economie en de economische organisatietheorie zich bezig met de rol van instituties. Bij de
economische organisatietheorie gaat het dan met name om de analyse van instituties als efficiënte
oplossingen in een organisatie- en marktcontext. De institutionele economie bekijkt instituties ook op het
macroniveau van een economische orde.

Het beschikken van informatie is vaak ongelijk verdeeld over partijen en dat geldt ook de capaciteiten om
ermee om te gaan. We spreken dan van asymmetrische informatie. In de praktijk beschikken actoren als
regel niet over volledige informatie over alle factoren die van belang zijn bij economische beslissingen. De
kosten die je maakt om informatie te verwerven, noemen we informatiekosten, een vorm van
transactiekosten.

Instituties
Instituties zijn door mensen ontworpen structuren die beperkingen opleggen aan economische, sociale en
politieke gedrag. Daardoor verkleinen ze onzekerheid. In navolging op Douglas North maken we
onderscheid tussen formele en informele instituties:
- Formele instituties of formele beperkingen zijn bijvoorbeeld: besluitsvormingsregels, de grondwet,
andere wetten en regelgeving, eigendomsrechten, overeenkomsten, contracten. Sommige auteurs
duiden ook organisatievormen aan als institutie.
- Informele instituties zijn bijvoorbeeld: gedragsregels, gezamenlijke gewoonten en conventies.
Kenmerkend verder is dat instituties verder niet voor eens en voor altijd gegeven zijn, onder invloed van
veranderingen is de omgeving kunnen instituties zich aanpassen of worden aangepast worden. Als
instituties zich niet, niet goed of te komen ze onder druk te staan. Veranderingen van instituties gaan vaak
langzaam.

Welvaart en optimale allocatie
Een markt is een mechanisme dat vaak op efficiënte wijze informatie biedt over wat dingen waard zijn. Het
prijs- en marktmechanisme is hiervan de harde kern. Economie gaat over het bereiken van welvaart als
doel. Welvaart wordt daarbij breed opgevat: niet alleen allerlei materiële zaken kunnen bijdragen aan de
welvaart van mensen, maar ook immateriële, zoals een goed leefmilieu Welvaart is dus een zaak van
subjectieve nutsbeleving.

Als, bij een bepaalde veronderstelde maatschappelijk wenselijk geachte inkomensverdeling en een
verdeling in de tijd als randvoorwaarden, de meest efficiënte uitkomst qua productie en consumptie wordt
bereikt, is er sprake van een optimale allocatie.

Optimale allocatie
Een optimale allocatie is een situatie waarin het aanbod zich heeft aangepast aan de vraag en er een ‘best
mogelijk’ bestedingspatroon of productiepatroon is ontstaan, dat aansluit bij de schaarste verhoudingen.
Het aanbod wordt geacht zich aan de vraag aan te passen, en niet andersom. De macht van de aanbieder is
ondergeschikt aan die van de vrager. De optimaliteit van de allocatie is niet de enige dimensie van het
welvaartsbegrip. Er zijn nog twee andere dimensies:
- De verdeling
- Duurzaamheid

Instrumentkeuze: markt-hiërarchie
Aan het bereiken van een optimale of efficiënte allocatie zijn diverse kosten verbonden, waaronder
transactiekosten. Mede afhankelijk van hoe die kosten uitpakken, proberen economen vervolgens te
beredeneren wat het beste instrument is. Dat instrument is soms een markt soms is dat een hiërarchie.
Markten zijn daarbij op te vatten als horizontaal, hiërarchie als verticaal coördinatiemechanismen van
economische beslissingen. In een vervolganalyse kan soms worden beredeneerd dat, gegeven een gekozen

,coördinatiemechanisme, efficiëntieverbetering mogelijk is: binnen een markt door de formele kaders van
die markt te versterken. Markt en hiërarchie als coördinatiemechanismen vullen elkaar dus aan en kunnen
elkaar versterken; in die zin vormen ze geen absolute tegenstelling tot elkaar.
Concluderend kunnen we stellen dat de instrumentkeuze voor de optimale voorzieningswijze wordt iedere
keer bepaald door beredeneerde afwegingen te maken waarin alle opbrengsten en kosten worden
meegenomen van het ene versus het andere alternatief.

Padafhankelijkheid en veranderingskosten
De verhoudingen tussen overheid en markt zijn veeleer vloeiend; de optimale situatie is contingent, dat wil
zeggen mede afhankelijk van specifieke omstandigheden. Vanwege de veranderingskosten die verbonden
zijn aan het overgaan van de ene naar de andere situatie, is binnen een bepaald traject ook historisch
bepaald of een bepaald arrangement optimaal is. Hoge veranderingskosten maken theoretisch optimale
situatie niet haalbaar. Voor dit verschijnsel wordt de term ‘padafhankelijkheid’ gehanteerd: het in het
verleden afgelegde pad staat bepaalde keuzemogelijkheden nu in de weg. Daardoor zijn uitkomsten die in
(neoklassieke) theorie beter c.q. optimaal zijn, niet bereikbaar.
Zowel op macro- als op microniveau zijn er voorbeelden van padafhankelijkheden aan te wijzen. Steeds
komt het erop neer dat door een eenmaal in het verleden gemaakte keuze een ontwikkelingspad is
vastgelegd, waarop geen terugkeer meer mogelijk is naar de originele toestand waarin nog alle keuzes
openliggen.

1.2 De opbouw van het betoog
De meeste toepassingen van de institutionele economie en economische organisatietheorie in de literatuur
hebben betrekking op het microniveau van bedrijven in markten.

Conclusie
Economie gaat over de vraag hoe actoren, die verondersteld worden doelbewust te handelen, keuzes
maken in situaties van relatieve schaarste. Dergelijke schaarste situaties doen zich zowel voor in de private
sector – zoals bij budgetbeslissingen van consumenten of allocatiebeslissingen binnen bedrijven – als in de
publieke sector van de economie. Het is een misverstand om te denken dat er een absoluut onderscheid
bestaat tussen markt en overheid, als twee domeinen waarin volstrekt verschillende beweegredenen en
culturen opgeld zouden doen. De achterliggende – dubbele – misvatting is dat op markten mensen enkel
een direct eigenbelang nastreven, en dat er in de publieke sfeer louter het ‘algemeen belang’ wordt
nagestreefd. Enerzijds speelt in de private sector ook verticale coördinatie een belangrijke rol, in de vorm
van aansturing van economische actoren binnen bedrijven. Anderzijds maakt de overheid in toenemende
mate gebruik van markten en marktachtige constructies om de relatieve schaarste in het publieke domein
in goede banen te leiden.

,Hoofstuk 2: De plaats van de institutionele economie in de economische theorie
2.1 De neoklassieke economische theorie
Het leerstuk van institutionele economie is te beschouwen als aanvulling op de traditionele neoklassieke
micro-economie, ook wel markt-prijstheorie genoemd. Het oogmerk van die traditionele micro-economie
is om te verklaren hoe markten werken en na te gaan hoe vragers en aanbieders reageren op
prijsveranderingen en verstoringen'. Die theorie gaat dus de werking van prijzen en markten, niet meer en
niet minder.

Adam Smith beredeneerde dat het marktmechanisme door de heilzame werking van de concurrentie als
een ‘invisible hand’ – dat wil zeggen zonder tussenkomst van de overheid – het economisch proces kan
coördineren. Doordat de prijsvorming op markten ‘automatisch’ informatie genereert over relatieve
schaarste, kan iedere economische actor de voor hem optimale beslissingen nemen. Machtsmisbruik
wordt daarbij tegengegaan door concurrentie: de mogelijkheid om met een andere partij zaken te kunnen
doen. De sleutelvondst van Smith is dat hij het menselijk streven naar individueel voordeel enerzijds en
het bereiken van collectieve welvaart als gezamenlijk belang anderzijds in elkaars verlengde plaatst. Maar
ook zag Smith dat markten niet voor alle economische goederen werken. In de tweede helft van de
negentiende eeuw zijn er twee hoofstromen ontstaan.
1. Lijn van Walras en Pareto die benadrukt dat merkten steeds weer in evenwicht komen: de
neoklassieke hoofdstroom.
2. De lijn van Marx, Robinson, Chamberlin en Keynes. Waarbij juist steeds geproblematiseerd wordt
dat markten niet of niet goed werken, bijvoorbeeld vanwege ongewenste verdelingseffecten,
machtsposities of irrationeel gedrag.
De afgelopen kwart eeuw wordt de economische theorievorming gekenmerkt door het zoeken naar een
synthese tussen evenwichts- en onevenwichtigheidstheorieën.

2.2 De beperkingen van de neoklassieke theorie
Het domein va de neoklassieke theorie is dus omvangrijk, maar niet volledig; het heeft niet de pretentie
alle economische fenomenen te kunnen verklaren. Het basismodel houdt niet rekening met het bestaan
van:
- Pluriforme doeleinden en het interne functioneren van organisaties;
- Instituties;
- Onvolledige contracten;
- Transactiekosten, waaronder zoekkosten, die in de hand worden gewerkt door de heterogeniteit
van goederen

Pluriforme doeleinden
In de neoklassieke economische analyses gaat het ome en probleem van externe organisatie: hoe ziet de
markt eruit? Maar soms zijn we geïnteresseerd in de interne organisatie van bedrijven. Vanuit die optiek
zijn bedrijven te beschouwen als samenwerkingsverbanden van meerdere partijen met verschillende
belangen (stakeholders- benadering). In dat geval ligt de gebruikelijke veronderstelling dat de
onderneming streeft naar maximale winst minder voor de hand.
In de neoklassieke theorie is wel geprobeerd dit inzicht te incorporeren door de veronderstelling van
winstmaximalisatie te vervangen door omzetmaximalisatie, of maximalisatie var marktaandeel, of door
continuïteit van de onderneming op lange termijn als ondernemingsdoel te veronderstellen.

Instituties
Traditionele neoklassieke micro-economie verklaart niet waarom er bedrijven en andere organisaties en
overheden bestaan, of sociale partners of het algemeen verbindend verklaren door de overheid van cao’s
voor een hele bedrijfstak. Om het belang te zien van allerlei institutionele relaties tussen ondernemingen,
tussen ondernemingen en banken, tussen ondernemingen en overheid, of tussen ondernemingen en
vakbonden is een andere bril vereist. Die bril moet dan gefocust zijn op de rol van informatie, want
instituties helpen om informatieproblemen op te lossen.

,Onvolledige contracten
De neoklassieke economie gaat over markten, hoe die verondersteld worden te werken en hoe daar en
perfecte ruil van prestaties en tegenprestaties tot stand komt. Partijen sluiten een volledig contract met
elkaar. In werkelijkheid is er bijna altijd sprake van imperfect werkende markten en van onvolledige
contracten. Bijvoorbeeld in het geval er derde partijen in geding zijn. Het gevolg is dat de goede prijs en
de goede hoeveelheid van een goed niet tot stand komt. Dit probleem staat bekend als negatieve of
positieve externe effecten. Bij negatieve effecten wordt er te veel van een goed geproduceerd, bij
positieve effecten wordt er juist minder dan optimaal geproduceerd. Als externe effecten complex en van
substantieel belang zijn, is daarom overheidsinterventie nodig. Naast de mogelijkheid van externe
effecten geldt in het algemeen dat contractpartners als regel niet over volledige informatie beschikken; ze
moeten handelen in onzekerheid. Bij de analyse van onvolledige contracten is het van belang om
onderscheid te maken tussen
- ‘waarneembaarheid’
- ‘verifieerbaarheid’: bewijsbaar voor de rechter.
Afspraken die wel waarneembaar zijn, maar niet verifieerbaar, kunnen beter niet worden opgenomen in
een contract. Ceteris paribus is een compleet contract te verkiezen boven een incompleet contract. In een
volledig contract kunnen geen kosten of verantwoordelijkheden worden afgewenteld. Prestatieprikkels
werken daardoor maximaal. Waarom bestaan volledige contracten dan alleen theoretisch? Het antwoord
is simpel: pogingen om een contract helemaal ‘dicht te schroeien’ leiden als regel tot hoge
transactiekosten.

Heterogene goederen en zoekkosten
Het neoklassieke basismodel heeft betrekking op homogene goederen. Homogene goederen: goederen
die per markt identiek zijn, of althans volledig voor elkaar inwisselbaar. Maar goederen zijn in praktijk
zelden homogeen, maar juist heterogeen. Op bijna elke markt wordt een grote varieteit aan net niet
identieke goederen aangeboden. Er is dus kwaliteitsvariatie, en variatie in aangeboden kwaliteit is niet
onmiddellijk en volledig kenbaar.

Transactiekosten
Transactiekosten zijn alle kosten die in het economische verkeer gemaakt moeten worden om een
transactie tot stand te brengen. Die kosten komen dus boven op de ‘gewone’ productiekosten die in de
marktprijs zijn opgenomen. Zowel aanbieders, als vragers als derde partijen hebben met deze kostenpost
te maken.

Transactiekosten kunnen een investeringskarakter hebben, gericht op het opbouwen van een goede
reputatie. In dat geval geldt dat de bepaalde transactiekosten die nu gemaakt worden, toekomstige
transactiekosten kunnen verlagen of voorkomen. Het begrip ‘kosten gebruiken we in de brede
economische betekenis van opgeofferde waarden, want economie gaat immers over meer dan alleen
geld! Die kosten direct in geld tot uitdrukking, maar het kan ook gaan om tijd, moeite, energie die ie moet
steken om een ander voor je standpunt te winnen, en die je dus niet aan andere zaken kan ‘besteden’. Het
idee achter de introductie van het transactiekostenbegrip is om te laten zien dat in sommige situaties marktwerking hogere totale kosten
(productiekosten + transactiekosten) met zich meebrengt dan wanneer de transactie binnen een onderneming plaatsvindt of door de
overheid wordt georganiseerd, of andersom. De keuze tussen markt of hiërarchie, als alternatieve mechanismen voor incentivering en
coördinatie van de productie van een ‘economisch goed’, wordt dus door de totale kosten bepaald, inclusief de transactiekosten.


Ruilen, transactie, transactiekosten
In de economie worden eigendomsrechten dus met elkaar geruild. De kern van de nieuwe institutionele
economie is dat ze de kosten verbonden aan ruil – de transactiekosten – als uitgangspunt van analyse
neemt, en niet louter de productiekosten. Daarbij is van belang dat ruil van eigendomsrechten niet alleen
op een markt plaatsvindt. Ook binnen een onderneming vinden vele transacties plaats.

De nieuwe institutionele economie probeert - aan de hand van het transactiekostenbegrip - juist een licht
te werpen op de vraag waarom we van welk mechanisme gebruikmaken.

, 2.3 Institutionele economie
Institutionele economie en economische organisatietheorie
Institutionele economie en economische organisatietheorie worden hier vaak als twee-eenheid beschouwd.
Institutionele economie kan het best worden gezien als het complement vanuit de algemeen economische hoek
op het neoklassieke bouwwerk; de economische organisatietheorie is het antwoord vanuit de bedrijfseconomie.
Organisaties (bedrijven en overheden) en istituties ehbben de functie om de transactiekosten te drukken die een
marktgewijze voorziening van bepaalde economische goederen met zich mee zou brengen.
Voor voorbeelden van vraagstukken die de institutionele economie en economische organisatietheorie bestuderen: zie blz 29.

Bij institutionele economie is niets op voorhand gegeven. Markt, onderneming, overheid, wetgeving, etc.;
alles wordt beredeneerd. Ze kunnen onderwerp zijn van analyse.
Daarbij maakt de institutionele economie onder andere gebruik van concepten die ontwikkeld zijn in de speltheorie.
Speltheorie is de modellering van situaties waarin twee of meer actoren (‘spelers’) onafhankelijk van elkaar beslissingen nemen; De
speltheorie laat verder zien dat als een spel niet eenmalig, maar herhaald wordt gespeeld een impuls ontstaat om te komen tot
samenwerking. Regels en het opbouwen van een betrouwbare reputatie.


Oude institutionele economie
De oude institutionele economie heeft belangrijke kritiek geleverd op de toenmalige hoofdstroom, maar
heeft verder geen nieuw of aanvullend analytisch kader opgeleverd. Ze deelden vooral hun eigen
opvattingen met elkaar ipv een gemeenschappelijke visie. De oude en de nieuwe institutionele economie
hebben dus wel deels dezelfde belangstelling que ervaringsobject – de bestudeerde fenomenen: instituties,
fricties, feitelijk gedrag dat in de praktijk vaak niet volledig rationeel is, maar ook steunt op routines,
emoties en intuïtie – maar er is geen sprake van een doorlopende theorievorming van oude naar nieuwe
institutionele economie. Het kenobject verschilt dus tussen beide.
Thorstein Veblen is de bekendste ‘oude’ institutionalist. Bij betoogde dat de rijken bij voorkeur duren goederen consumeren, omdat ze dan
kunnen laten zien dat ze rijk zijn  opzichtige consumptie. Dit vermeende fenomeen staat haaks op de neoklassieke theorie omdat daarin
prijsverschillen tussen goederen verschillen in intrinsieke (waardering van) kwaliteit reflecteren. Conspicious consumption is in de
neoklassieke optiek dus irrationeel. Vebleneffect: een prijsverhoging die leidt tot meer in plaats van minder consumptie van het betreffende
goed. Het Vebleneffect vertegenwoordigt dan één van de gevallen waarin de standaardneoklassieke analyse van het vraaggedrag van
consumenten niet opgaat.
Er zijn uit de oude institutionele economie drie bezwaren voortgekomen tegen de neoklassieke
hoofdstroom:
1. De neoklassieke theorie is te abstract. Economie wordt te veel bedreven als ware het een exacte
wetenschap in plaats van een sociaal-culturele die menselijke interacties centraal stelt.
2. De theorie steunt te weinig op empirie. Er is behoefte aan zorgvuldige kwantitatieve waarneming en
beschrijving van de werkelijkheid.
3. De economische theorie geeft een eenzijdig beeld van de maatschappij en van de motieven van het
menselijk handelen daarin. Een integratie met andere sociale wetenschappen en een interdisciplinaire
aanpak zijn geboden.

Nieuwe institutionele economie
De opkomst en ontwikkeling van de nieuwe institutionele economie zijn te zien als een reactie op het
gegeven dat steeds meer verschijnselen niet of niet goed met het prijs- en marktmechanisme verklaard
kunnen worden, zowel binnen organisaties als op markten.

Conclusie
De neoklassieke micro-economie, waarin de interacties op markten bestudeerd worden tussen
doelbewust opererende vragers en aanbieders, vormt nog steeds het belangrijkste onderdeel van de
economische theorie. Ze verklaart een groot aantal economische fenomenen, maar laat andere
onverklaard. Vandaar dat de economische theorievorming niet stil is blijven staan. Een belangrijke
moderne aanvulling op het neoklassieke bouwwerk is de nieuwe institutionele economie. Wanneer we
binnen de economische theorie de neoklassieke economie zien als de primaire theorie, is de nieuwe
institutionele economie te zien als een ‘secundaire theorie’ die (vele) gaatjes probeert te vullen. De
nieuwe institutionele economie neemt het bestaan van transactie- en informatiekosten op in de analyse
en fenomenen die daarop zijn gebaseerd. De ‘nieuwe’ institutionele economie onderscheidt zich daarbij
van de ‘oude’- van ruim een eeuw geleden – door niet alleen kritiek te leveren op de neoklassieke
hoofdstroom, maar door ook aanvullende theoretische kaders aan te dragen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller merel-burgers. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.02. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67096 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.02  1x  sold
  • (0)
  Add to cart