Samenvatting gedrag in organisaties deeltoets 1 periode 3
Hoofdstuk 1: Individu en organisatie
1.1 Gedrag en motivatie
Gedrag: bij gedrag gaat het om waarneembare handelingen van mensen.
Bij het bestuderen van gedrag gaat het niet alleen om het verklaren van dat gedrag. Maar
ook om het voorspellen van gedrag en om beïnvloeden.
Relevante vragen: Hoe komt het dat die werknemer zich zo vaak ziekmeldt? Hoe motiveer je
mensen?
Motivatie: onder motivatie verstaan we het totaal van beweegredenen of motieven dat op
een bepaald ogenblik werkzaam is binnen een individu. Die motieven kunnen leiden tot de
bereidheid om bepaalde inspanningen te verrichten.
Er bestaan verschillende opvattingen over het ontstaan van motivatie. We onderscheiden 3
stromingen:
- Interne krachten (behoeften)
- Externe krachten (situatie)
- Betekenisgeving aan situatie en behoeften
Motivatie door interne krachten
Freud noemt interne krachten driften. Deze driften zijn aangeboren, hebben een lichamelijke
oorsprong. Zij zijn de drijfveren voor het handelen. Moderne psychologen noemen interne
krachten behoeften.
Theorie van Maslow:
- Fysiologische behoeften: hierbij gaat het om de behoefte aan zaken die nodig zijn
om in leven te blijven. (behoefte aan voedsel, water, slaap)
- Veiligheidsbehoeften: hierbij gaat het om de behoefte aan veiligheid, zekerheid en
bescherming.
- Sociale behoeften: hierbij haat het om de behoefte aan sociaal contact, aan
vriendschap, liefde en ergens bij horen.
- Erkenningsbehoeften: hierbij gaat het om de behoefte aan waardering en respect
door anderen, aan achting en status.
- Zelfactualiseringsbehoeften: hierbij gaat het om de behoefte aan kennis, waarheid,
wijsheid om tot zelfontplooiing of
persoonlijke groei te komen.
,Aan Maslows theorie liggen 2 uitgangspunten:
1. Deprivatie: van behoefte leidt tot activatie. Wanneer er sprake is van een tekort
(deprivatie), een onbevredigde behoefte, zal de mens in beweging komen (activatie).
2. Hiërarchisch geordend: zijn de behoeften. Maslow is van mening dat er een vaste
ordening is in behoeften. Eerst komen de meest fundamentele behoeften.
Deficiëntiebehoeften: in beweging komen vanuit een tekort gaat op voor de eerste 4
behoeften. Bij de laatste worden mensen niet meer gedreven door een tekort, maar door de
wens zich te ontplooien.
Theorie van Alderfer:
Volgens Alderfer zijn er 3 soorten behoeften, ERG-theorie:
1. Existentiële behoeften: dit is de behoefte aan materiële zekerheid. De behoeften aan
goede werkomstandigheden en een vast salaris vallen hier ook onder. overeen
met de fysiologische- en veiligheidsbehoeften.
2. Relationele behoeften: dit is de behoefte aan goede relaties met andere mensen,
liefde en vriendschap. overeen met sociale- en erkenningsbehoeften.
3. Groeibehoeften: dit is de behoefte aan persoonlijke groei, aan mogelijkheden om
zichzelf te ontplooien. overeen met zelfactualiseringsbehoeften.
Bij Alderfer kunnen meer behoeften tegelijkertijd aanwezig zijn een geen hiërarchie.
Frustratie-regressie-hypothese: hoe meer bevrediging van hogere behoeften gefrustreerd
wordt, des te belangrijker de behoeften van een lager niveau worden.
Deprivatie zal leiden tot activatie volgens Alderfer.
Theorie van McClelland:
volgens McClelland ontwikkelt ieder individu in de eerste levensjaren een eigen
behoefteprofiel. In zo’n profiel is een behoefte dominant aanwezig en deze dominante
behoefte bepaalt de gerichtheid van de persoon, onafhankelijkheid van de situatie waarin
die persoon zich bevindt.
1. Prestatiebehoefte: gericht op het leveren van goede prestaties. Ze zoeken situaties
op die uitdagend zijn en waarin ze hun capaciteiten kunnen laten zien.
2. Machtsbehoefte: persoon streeft naar invloed en controle over anderen.
3. Affiliatiebehoefte: zijn mensen gericht op het scheppen van goede relaties met
anderen.
In het leren speelt de beloning van gedrag (reinforcement) een grote rol.
Anders dan bij de vorige theorieën, gaat McClelland niet uit van aangeboren maar
aangeleerde behoeften. Wel gaat hij ervan uit dat het aanleren op jonge leeftijd plaatsvindt
en dat het dominante patroon daarna stabiel blijft.
,Motivatie door externe krachten (de situatie)
Groot deel van het menselijk gedrag wordt uitgelokt.
Trial and error: proces van gissen en missen.
Skinner: de wet van effect: de gevolgen van een handeling bepalen of iemand de neiging
heeft om die handeling te herhalen of juist achterwege te laten. positieve of negatieve
bekrachtiging.
Geconditioneerd: een bepaalde handeling die steeds gevolgd wordt door positieve
bekrachtiging, zal na enige tijd in dezelfde situatie automatisch vertoond worden.
handeling is geconditioneerd en opgenomen in het gedragsrepertoire.
Welke gevolgen een bepaalde handeling oproept, is afhankelijk van kenmerken van de
situatie. wordt stimuli genoemd.
In het proces van conditioneren wordt een koppeling tot stand gebracht tussen een stimulus
(situatie) en een respons (handeling). Is die koppeling voltooid, dan lokt de situatie
automatisch de geconditioneerde handeling uit.
Motivatie door betekenisgeving aan situatie en behoeften
2 kanten van motivatie tot gedrag beschreven. Enerzijds kunnen mensen gedrag vertonen
omdat dat wordt uitgelokt door de situatie. trekkende kracht. Anderzijds worden ze
aangezet tot gedrag door hun behoeften. duwende kracht.
Beide benaderingen suggereren dat mensen geen keuze hebben: of ze lopen achter hun
behoeften aan, of ze worden automatisch door de situatie tot bepaald gedrag
geconditioneerd. In een aantal gevallen is het gedrag dat mensen vertonen de uitkomst van
een proces van overwegen en kiezen. In die overweging spelen de behoeften van de persoon
en de mogelijkheden die de situatie biedt een belangrijke rol.
De motieven om een bepaald gedrag wel of niet te vertonen, is de uitkomst van een
overwegingsproces.
Verwachtingstheorie:
Het overwegingsproces om te komen tot een bepaald gedrag is door Vroom beschreven in
de verwachtingstheorie. Of mensen zich inspannen voor het werk hangt volgens deze
theorie af van verschillende overwegingen:
1. Het verband tussen inspanning en prestatie: dit is de ingeschatte kans dat een
bepaalde inspanning leidt tot goede prestaties.
2. Het verband tussen prestaties en opbrengsten: dit is de mate waarin iemand gelooft
dat goede prestaties daadwerkelijk zullen leiden tot gewaardeerde opbrengsten.
3. De waarde van de opbrengen die bepaalde inspanningen met zich meebrengen: het
werk kan verschillende positieve opbrengsten verschaffen, zoals een goede loon, een
hoge status. Maar er kunnen ook negatieve opbrengsten zijn, zoals frustratie,
conflicten.
Volgens de verwachtingstheorie zal iemand zich meer inspannen naarmate die persoon de
kans hoger inschat om goede resultaten te behalen, naarmate vervolgens de kans groter is
dat daaraan bepaalde opbrengsten
vastzitten naarmate die opbrengsten
meer waard zijn.
, Bij de verwachtingstheorie gaat het vooral om subjectieve overwegingen en inschattingen.
Hierbij spelen 2 zaken een rol:
1. De mate waarin er een redelijke verhouding is tussen inspanning en opbrengsten
(billijkheid).
2. De mate waarin men zich in staat acht om tot goede prestaties te komen (zelfbeeld).
Attributietheorie:
de attributietheorie verklaart waarom mensen zich willen inspannen. Als ze het idee hebben
dat ze met hun inspanning succes kunnen bereiken, dan doen ze dat.
Mensen komen tot een goede inschatting van hun mogelijkheden door te attribueren.
Attribueren: is een proces waarin mensen proberen te achterhalen wat de oorzaken zijn van
hun eigen gedrag en het gedrag van anderen.
Mensen zullen proberen te achterhalen wat de oorzaak is van hun falen of slagen. Hierbij
letten ze op de volgende zaken:
- Of ze steeds in dezelfde situatie falen of slagen. Hiermee kijken of het om een vast
patroon gaat.
- Of anderen in dezelfde situatie falen of slagen.
- Of ze in veel situaties falen of slagen.
Interne attributie: oorzaak ligt in de persoon zelf.
Externe attributie: oorzaak ligt in de situatie.
Zelfbeeld: wanneer mensen hun falen of slagen aan zichzelf toeschrijven, is dat van invloed
op hun zelfbeeld. Het zelfbeeld bestaat uit de eigenschappen die mensen aan zichzelf
toekennen. Iemand met zelfvertrouwen gaat uitdagingen niet uit de weg.
Zelfdienende vertekening: ze hebben de neiging om selectief te werk te gaan en positieve
zaken eerder aan zichzelf toe te schrijven en de negatieve zaken aan omgevingsfactoren.
Fundamentele attributiefout: deze fout ontstaat omdat mensen de neiging hebben om de
oorzaken van gedrag bij andere personen eerder toe te schrijven aan de eigenschappen van
die persoon, dan aan de omstandigheden.
Intrinsieke en extrinsieke motivatie:
Werkintrinsieke motieven: om goed te presteren hebben te maken met de uitdaging die er
van het werk zelf uitgaat en met het plezier in het werk. Ze doen hun best omdat ze het
werk leuk vinden en plezier ontlenen aan een goede prestatie.
Werkextrensieke motieven: om goed te presteren hebben te maken met de opbrengsten
die daarmee verkregen worden.
1.2 Capaciteiten en competenties
Capaciteiten:
- Intelligentie (IQ): zegt iets over gemak waarmee mensen zich nieuwe dingen eigen
kunnen maken.
Competenties:
- Specifieke kennis en vaardigheden
- Capaciteiten, persoonlijkheidseigenschappen en motieven
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 651376. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.85. You're not tied to anything after your purchase.