Klinische Psychologie 1: Persoonlijkheidstheorieën En Psychopathologie PB0104 (PB0104)
Instelling
Open Universiteit (OU)
Boek
Klinische psychologie
Kernachtige samenvatting voor het vak Klinische Psychologie 1: persoonlijkheidstheorieen en psychopathologie.
Bevat tevens samenvattingen van de tentamenstof uit de Masterclass (filmpjes en artikelen).
Perfect te gebruiken als voorbereiding op het tentamen!
Wil je een meer beschrijvende s...
1 t/m 10 + interviews en artikelen masterclass
21 maart 2021
27
2020/2021
Samenvatting
Onderwerpen
klinische psychologie
psychopathologie
persoonlijkheidstheorieen
Gekoppeld boek
Titel boek:
Auteur(s):
Uitgave:
ISBN:
Druk:
Geschreven voor
Open Universiteit (OU)
Bachelor Psychology
Klinische Psychologie 1: Persoonlijkheidstheorieën En Psychopathologie PB0104 (PB0104)
Alle documenten voor dit vak (11)
1
beoordeling
Door: sevalsimsek1905 • 1 jaar geleden
Verkoper
Volgen
studybooster
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Mentale stoornis
Syndroom gekenmerkt door:
- Significante symptomen o.g.v. cognitieve functies, emotieregulatie of gedrag
- Uiting van dysfunctie in psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen
- Significante leidensdruk
- Beperkingen in sociaal en/of beroepsmatig functioneren
Uitsluitingsnormen voor stoornissen:
- Symptomen als reactie op een veel voorkomende stressor of verlies die te verwachten valt en cultureel wordt
geaccepteerd
- Sociaal deviant gedrag en conflicten die zich afspelen tussen individu en maatschappij, tenzij het conflict wordt
veroorzaakt door disfuctioneren van het individu zoals beschreven bij kenmerken van syndroom
DSM classificeert nadrukkelijk geen mensen, maar stoornissen die mensen hebben!
Statistisch model
- Mensenlijke eigenschappen kennen een normaalverdeling
- Betrouwbaar gemeten extreem hoge/lage scores worden gezien als abnormaal
- Aanpak specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om abnormaal genoemd te worden
- Maakt geen onderscheid op basis van individueel lijden
Medisch model
- Oorzaken van psychische stoornissen moeten worden gezocht in onderliggende mechanismen
- Somatogene oorzaken: grondslag in lichamelijke aandoeningen
- Psychogene oorzaken: grondslag in psychologische mechanismen
- Stoornissen worden verholpen door onderliggende mechanismen te bestrijden
- Therapie gericht op genezing
- Passieve rol van cliënt
- Grootste deel oorzaken liggen in afwijkingen van psychosociale of ethische normen, daarom pleit Szasz voor
onderscheid geestesziekte en geestelijke gezondheid
Leermodel
- Voor stoornissen zonder duidelijke organische oorzaak
- Stoornissen ontstaan door verkeerd gelopen leerprocessen
- Uitkomsten van diagnostiek in termen van vaardigheidstekorten
- ‘Onderwijsprogramma’ met als doel vermindering van klachten
- ‘Leerling’ heeft een actieve rol
- Levensproblemen i.p.v. stoornissen/geestesziekte.
- Demarcratiecriterium: grens tussen ziekte en gezondheid op basis van mate waarin men aanspreekbaar is
op/zelf verantwoordelijk gehouden kan worden voor doen en laten.
Concordantie
- Mate waarin een eigenschap bij familieleden voorkomt
- Uitgedrukt in concordantiecoëfficiënt (tussen 0 en 1)
- Hoe hoger de coëfficiënt hoe meer variatie in een kenmerk wordt verklaard door genetische factoren
Genotype
- Totale genetische bagage van een individu
- Uniek voor elk persoon (m.u.v. identieke tweelingen)
Fenotype
- Fysieke en gedragsmatige kenmerken van een persoon die ontstaan door interactie van genotype met de
omgeving
Genotype-omgevings-correlatie
- Genotype is van invloed op de ervaringen die iemand met zijn omgeving heeft
Genotype-omgevings-interactie
- Mensen met verschillende genotypen zijn in verschillende mate gevoelig voor hun omgeving
Diathese-stress model
Personen met een bepaalde genetische kwetsbaarheid die opgroeien in een negatieve omgeving hebben meer kans op
het ontwikkelen van een negatieve uitkomst
Differential Suseptibility Theory
Genetische kwetsbaarheid leidt enkel in combinatie met een bepaalde omgeving tot uiting van die kwetsbaarheid, deze
personen zijn echter ook gevoeliger voor positieve omgevingsinvloeden
1
,Temperament
- Veel voorkomende fenotype afwijking bij personen met een gedragsstoornis
- Kinderen met een moeilijk temperament lopen groter risico op ontwikkelen gedragsproblemen
- Zowel genetische als omgevingscomponent: moeilijk temperament werkt bepaalde opvoedstijl in de hand die
kans op ongunstige ontwikkeling vergroot
- Risicofactor op ontwikkelen van psychopathologie
Blocking agents
- Chemische stoffen die qua structuur op bepaalde neurotransmitters lijken en zich aan receptoren binden
- Prikkelen het neuron niet, waardoor deze niet vuurt.
- Bijvoorbeeld bij medicatie voor schizofrenie (blokkeert dan dopamine)
Remmende neuronen
- Van invloed op zowel pre- als postsynaptische neuron
- Zorgt ervoor dat presynaptisch neuron minder neurotransmitters afgeeft waardoor kans dat postsynaptisch
neuron vuurt afneemt
- Kan ervoor zorgen dat gevoeligheid post synaptische neuron afneemt en daarmee de kans dat het vuurt
Neuronengevoeligheid
- Hoe gevoeliger het neuron, hoe groter de kans dat het vuurt
- Bij sommige mensen met depressie zijn neuronen die worden geassocieerd met plezier minder gevoelig
geworden
Aantal receptoren op postsynaptisch neuron
- Hoe meer receptoren op het neuron, hoe groter de kans dat het vuurt
- Sommige mensen met schizofrenie blijke een zeer hoog aantal receptoren te hebben
Lymbisch systeem
- Rol bij emoties, motivatie, genot en emotioneel geheugen
- Bestaat o.a. uit amygdala, hippocampus en hypothalamus
o Amygdala:
betrokken bij verwerking van emoties, opslag van emotionele herinneringen en bekrachtiging
van ons gedrag
hyperactief bij depressie doordat prefrontale cortex onvoldoende inhibeert, wat leidt tot
gedrukte stemming
- Overactiviteit lijkt samen te hangen met angsstoornissen
o lichamelijke sensaties en subjectieve angst bij paniekstoornis lijkt voor te komen uit over-activatie van
hersenstam en limbisch systeem
- Onder-activiteit zorgt voor gebrek aan angstconditionering (correctie door straf werkt niet meer)
- Ontregeling van de HPA-as (cortisol) kan zorgen voor externaliserend en internaliserend gedrag.
- Bij internaliserend gedrag (met name bij depressie) is er sprake van te hoge cortisolwaarden
- Kinderen met externaliserende problematiek hebben vaak lage cortisol-niveaus, vooral wanneer zij onder stress
staan
Externaliserende stoornissen
- Komen voort uit een gebrek aan controle van emoties
- Kan leiden tot agressie, delinquentie en hyperactiviteit
Internaliserende stoornissen
- Komen voort uit een overcontrole van emoties
- Emoties worden naar binnen gericht en zorgen voor onrust in de persoon zelf
- Kan leiden tot depressie, angst en psychosomatische klachten
Strategieën voor onder controle houden van emoties
- Selectie
- Modificatie
- Verandering van aandacht
- Veranderen/herwaardering (reappraisal)
- Onderdrukken
Reappraisal
- Veranderen/herwaarderen van de betekenis van de stimulus
- Beinvloed zowel de emotionele toestant als de gedragsexpressie op een positieve manier
- Heeft geen nadelig effect op het geheugen
- Met name moeilijk in combinatie met externaliserend gedrag
2
, Comorbiditeit
- Gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychopathologie
- Komt zowel binnen internaliserende en externaliserende stoornissen voor als tussen beide vormen
- Externaliserende stoornissen kunnen door afwijzing van leeftijdsgenoten internaliserende stoornissen
veroorzaken of versterken
Rol van biologische factoren
- Bij gedragsstoornissen met een vroeg begin (voor de leeftijd van 10 jaar) spelen biologische factoren een
grotere rol dan bij gedragsstoornissen met een latere start (na de leeftijd van 10 jaar).
- Gedragsstoornissen met een vroege start zijn over het algemeen persistenter en hebben een slechtere
prognose
Leertheoretische benadering
- Voortdurende wisselwerking tussen onderzoek en praktijk (transrelationele benadering)
- Basis in werk van Thorndike en Pavlov
- Wet van effect van Thorndike: gedrag met een aangename uitkomst neemt toe, met een onaangename neemt
af (instrumentele/operante conditionering)
- Skinnerbox: kooi met proefdier dat voedsel krijgt wanneer het op een pedaaltje drukt
- Pavlov: experiment met voedsel en speekselafgifte bij honden. Bij combineren met zoemer gaat de hond na
enkele keren af kwijlen bij het horen van de zoemer: klassieke conditionering
Leren
- Gedragsveranderingen die het resultaat zijn van regelmatigheden in de omgeving
- Traditionele verklaring voor conditionering: leren vindt plaats door associatievorming in het geheugen
Instrumentele conditionering
- Dicriminatieve prikkel of situatie (S)
- Respons (R)
- Uitkomst (O)
- Als een kat in een kooi (S) aan een touw trekt (R) dan krijgt ze voedsel (O)
Klassieke conditionering
- Onvoorwaardelijke prikkel – OP (voedsel in de mond van de hond)
- Onvoorwaardelijke reactie – OR (kwijlen in reactie op voedsel)
- Voorwaardelijke prikkel – VP (zoemer)
- Voorwaardelijke reactie – VR (kwijlen als reactie op de zoemer, geconditioneerde respons)
- Stimulus-respons (S-R) leren
o leggen van een directe verbinding tussen VP en VR
o controle verschuift van OP naar VP
- Stimulus-stimulus (S-S) leren
o VR wordt gemedieerd door VP-OP associatie.
o Door gepaard aanbieden van VP-OP ontstaat associatie tussen de mentale representatie van beiden
waardoor de VP de representatie van de OP activeert
Propositionele theorie
- Conditionering vindt plaats via geheugen- en redeneerprocessen
- Er is geen sprake van blinde associatie tussen VP en VR
- Leren vindt plaats door opslaan van hypothese of propositie in het geheugen en het vertrouwen hierin
Appetitieve conditionering
- Helpt bij begrijpen van verslaving en obesitas
- VP’s raken geassocieerd met de inname van het product (OP) en/of de lichamelijke effecten hiervan (OR).
- VP kunnen hierdoor craving gaan uitlokken (VR)
- Ook intrumentele conditionering is betrokken, wet van effect werkt echter niet door doelgericht gedrag (respons-
uitkomst/R-O leren) en/of gewoontegedrag (stimulus-respons/S-R leren)
- RO en SR is van elkaar te onderscheiden door de uitkomstdevaluatieprocedure: als devaluatie van beloning
leidt tot afname van gedrag dan is er sprake van doelgericht gedrag (RO-leren), zo niet dan is er sprake van
gewoontegedrag (S-R leren)
Pavloviaans-instrumentele transfer (PIT)
- Effect dat optreedt doordat klassieke- en instrumentele conditionering met elkaar interacteren
- Combinatie van beide vormen zorgt ervoor dat de frequentie van de respons (R) van instrumentele
conditionering hoger is in aanwezigheid van een VP dan in afwezigheid hiervan
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper studybooster. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor $5.44. Je zit daarna nergens aan vast.