Wat gebeurt er in de hersenen wanneer we dingen leren of vaardigheden
uitoefenen? Welk gebied is actief? Wat zijn de verschillen in activiteit? Waar gaat
het fout bij kinderen met leerproblemen op niveau van de hersenen?
Neurologische verklaringen zijn niet nieuw
De assumptie bestond al lang dat problemen afhankelijk kunnen zijn van beschadigde delen in de hersenen door
bijvoorbeeld een hersenletsel. We vormen onze theorie op basis van personen die effectief een hersenletsel
hebben. De oorzaak van het probleem wordt in de hersenen gelegd, namelijk dat stuk van de hersenen dat
verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de functies waarop zich een probleem voordoet (bv lezen, schrijven,
rekenen, zoals bijvoorbeeld bij leerstoornissen)
Het probleem vroeger was dat men weinig onderzoek kon doen naar de hersenen. Men was hierbij vooral
afhankelijk van patiënten met een hersentrauma, een letsel. Hierbij zag men dat deze mensen na het oplopen
van het letsel een bepaalde functie niet meer kunnen uitvoeren. Dat letsel heeft een bepaalde plaats in de
hersenen geraakt, dit stuk in de hersenen is dus belangrijk voor het uitvoeren van die bepaalde functie. Na een
bepaald type van letsel verliest men dus een bepaalde functie, waaruit men afleidt dat dat stuk van de hersenen
belangrijk was voor het uitvoeren van die functie. Andere mensen die problemen hebben met een bepaalde
functie, hebben dus volgens deze logica ook een afwijking in dat specifiek stukje hersenen. Men kon dit niet
rechtstreeks onderzoeken, dit waren hypotheses gesteld op basis van de patiënten met letsels, wat voornamelijk
volwassenen waren. Op deze manier kon men theorieën vormen over de hersenfuncties die uitvallen en de
beperkingen dat zich hierbij mogelijks voordeden.
Waarom neuropedagogiek?
Het feit dat de hersenen een rol spelen bij het ontwikkelen van leerproblemen, speelt al lang. Toch is dit vak
redelijk recent. Dit komt door een doorbraak in de niet-invasieve methoden (we kunnen nu ook in de hersenen
van mensen kijken zonder hersenletsels). Er was als het ware een kennisexplosie op basis van cognitieve
neurowetenschappen; zo zag de MRI het levenslicht. Daardoor is er ook een brug mogelijk tussen de
neurowetenschappen en de pedagogiek dit omdat beiden een focus hebben op leren. Er is als het ware een heel
nieuw wetenschapsdomein ontstaan nadat we de link konden leggen met de neurowetenschappen.
Neuropedagogiek wordt vaak gebruikt in het politiek en pedagogisch debat. Er is als het ware een hersenhype.
Het is aan ons om de waarde hiervan in te schatten. Er bestaan dan ook neuromythes. Dit zijn uitspraken die op
zich niet kloppen, maar die meestal wel gebaseerd zijn op zaken in de neuropedagogiek die wel kloppen, maar
fout veralgemeend. Er is dus een groot belang van onderwijs en vorming.
• We gebruiken meer dan 10% van onze hersenen. Indien we maar 10% van onze hersenen zouden
gebruiken, zouden we allemaal hersendood zijn.
• Het regelmatig inoefenen van bepaalde cognitieve vaardigheden verandert de structuur van de
hersenen. Dit klopt, hersenen zijn plastisch en we kunnen de grijze stof veranderen.
• Verschillen in de dominante hersenhelft (links vs. rechts denken) kunnen prestaties in leren verklaren.
Dit is een neuromythe en klopt bijgevolg niet.
• Leerproblemen die het gevolg zijn van een verstoorde hersenontwikkeling kunnen niet geremedieerd
worden in het onderwijs. Dit klopt niet. De structuur van de hersenen kan veranderen, ook bij kinderen
kan dit.
• De hersenen zijn volledig ontwikkeld van zodra de leerlingen naar
de middelbare school gaan. Dit klopt niet. Rond het 25e
levensjaar loopt de anatomische ontwikkeling van de hersenen.
Somme uitspraken hiervan zijn voorbeelden van neuromythen.
,Neurowetenschappen & pedagogiek: kunnen de neurowetenschappen iets betekenen
voor de pedagogie?
Binnen de neuropedagogiek zijn er twee groepen: optimisten en sceptici. In beide groepen zitten zowel
neurowetenschappers als pedagogen.
De optimisten zijn gefocust op evidence -based data. Ze willen harde evidentie als gouden graal. Er wordt in dit
kamp ook vaak verwezen naar de ontwikkeling van de geneeskunde. De neurowetenschappen betekenen
hetzelfde voor de pedagogie en de psychologie als de chemie en fysica betekend hebben voor de ontwikkeling
van de geneeskunde. Zij beweren dat je pillen kan nemen om je hersenstructuur te veranderen. Het idee is dat
men denkt dat men met de neurowetenschappen eindelijk objectieve informatie en evidentie krijgt over hoe
men moet opvoeden, onderwijzen. Met deze evidentie uit de neurowetenschappen kunnen we deze problemen
aanpakken en zal de pedagogiek overbodig worden.
De sceptici zeggen dat directe toepassingen van neurowetenschappen niet mogelijk zijn binnen de pedagogiek.
De resultaten zijn niet vertaalbaar naar de praktijk omdat:
- Ze geen rekening houden met de complexiteit van opvoeding en vorming
→ het is een zeer minimale voorstelling van de werkelijkheid, neurowetenschappen houden geen
rekening met de waarden en normen die bepaald worden door de sociale maatschappelijke context;
die fundamenteel zijn voor de opvoeding
- “Wat is” ↔ “wat moet zijn”
Neurowetenschappen is een descriptieve wetenschap, de pedagogiek is daarentegen een normatieve
wetenschap (wenselijkheid van dingen; goede opvoeding). Over de wenselijkheid kunnen de
neurowetenschap niets zeggen.
o vb.: neurowetenschap kan zeggen dat rilatine aandacht & concentratie verhoogd
Maar is dit wenselijk? Daar kan de neurowetenschap niets over zeggen, daar moet de
pedagogiek iets over zeggen.
- De ecologische validiteit van de gegevens. Het kan ons niets zeggen over wat moet zijn, het is niet
normatief en houdt geen rekening met andere factoren. Houdt geen rekening met de omgeving waarin
opvoeding gebeurt. NW wordt gedaan in een scanner, niet in een klaslokaal of bij iemand thuis. De
neurowetenschappen staan ver af van wat er in de omgeving van het kind gebeurt, dit zorgt voor het
probleem van ecologische validiteit. Wat er gebeurt bij hersenonderzoek gebeurt niet in de gewone
pedagogische activiteit, en het soort van processen dat onderzocht kan worden binnen het
neurologisch onderzoek is zeer beperkt en gaat niet voor complexe processen.
- Er is ook een groot gevaar voor neuromythes en misvattingen. Neuromythes ontstaan op basis van het
verkeerd interpreteren van onderzoek wat leidt tot foute uitspraken. Er zit een kern van waarheid in
want ze worden op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd. Het probleem is dat dit onderzoek
verkeerd geïnterpreteerd wordt, er worden conclusies uit getrokken die verder zijn dan wat het
onderzoek eigenlijk zegt. Er is een stuk waarheid en een stuk overinterpretatie.
,Wij proberen een gematigde positie aan te nemen. Neurowetenschappen zijn belangrijk, maar
ze nemen de pedagogiek niet over. Wij gaan raakvlakken zoeken tussen de twee zodat de twee
elkaar kunnen versterken. We zitten op het kruispunt van psychologie, neurowetenschappen en
pedagogie. Wij gaan zeggen dat er raakvlakken mogelijk zijn tussen neurowetenschappen en
pedagogie; we bouwen als het ware een brug tussen beiden.
Psychologie bestudeert
cognitieve processen dit ten
grondslag liggen aan ons gedrag. Dit kan
gaan over algemene en complexe
processen.
Neurowetenschappen bestudeert de
werking van de hersenen. Ze willen zowel
biologisch als moleculair begrijpen hoe dit
werkt, maar ook biologische processen die
een invloed hebben op de cognitieve
processen en zo op het gedrag, bestuderen
zijn.
Pedagogiek bestudeert de ontwikkelingen en opvoedingsprocessen. Ze zijn bezig op macro (scholen, gezinnen,
...) of microniveau waarbij ze specifieke processen gaan onderzoeken en behandelen binnen de context van
bepaalde ontwikkelingsstoornissen.
Cognitieve neurowetenschappen bestuderen biologische processen die onze cognitieve processen beïnvloeden.
Dit kan gezien worden als raakvlak tussen psychologie en neurowetenschappen. Neuropedagogie bestuderen
mentale processen die bepaalde problemen veroorzaken (die we als pedagogen aanpakken) vanuit het
functioneren van de hersenen.
Belet dat de omgeving inspeelt op de drie niveaus en dat de drie niveaus gelijkwaardig zijn.
Binnen dit vak zullen we vooral ingaan op cognitieve processen waaronder ook de sociale en emotionele
processen vallen. We gaan kijken naar de mentale processen die hierbij belangrijk zijn en hoe ze zich
manifesteren in de hersenen. Elk niveau staat gelijk, zijn even objectief en hebben eenzelfde waarde. Al wordt
dit vaak anders gepercipieerd door mensen. Biologische processen worden vaak sneller als objectiever
gepercipieerd.
➔ interventies werken in op de omgeving, waardoor we de biologische processen kunnen
veranderen. Wanneer er iets fout loopt in de omgeving, zal dit ook een invloed hebben op de
biologische processen
➔ problemen in de omgeving hebben effect op de drie niveaus
Neuropedagogiek – mogelijkheden van neurowetenschappen voor pedagogiek
Het is niet enkel nature of niet enkel nurture, het is beiden. Biologische factoren bepalen ook hoe we leren.
Bemerk het schema hierboven waar de omgeving inspeelt op alle niveaus.
Onze hersenen zijn plastisch, maar niet ongelimiteerd plastisch. Alle ervaringen die wij opdoen, hoe en wat we
leren hebben effect op de structuur van de hersenen. Dit noemen we experience-dependent plasticity. De
plasticiteit is ook niet altijd even sterk. Er zijn bepaalde (gevoelige) periodes waar de plasticiteit groter is dan
andere periodes. Zo kunnen kinderen van 5 jaar sneller en makkelijker een tweede taal leren dan een
grootouder. Leren kan je levenslang, soms kost het gewoon meer
moeite.
Het idee van plasticiteit benadrukt het belang van opvoeding en
vorming. Dit zodat we de plasticiteit optimaal kunnen benutten.
BELANG VAN OMGEVING!
, De discussie van nature en nurture en de
invloed van de omgeving op de
ontwikkeling.
Ook de biologische factoren hebben hier
een invloed op!
De structuur van hersenen kan verschillen
of gelijkenissen vertonen met verschillende
groepen van personen. Men kijkt naar de
grijze stof (de buitenkant van de hersenen)
en hoe sterk die verschilt of gelijk is tussen
groepen van verschillende personen. De
plaatsen waar op grote verschillen worden
waargenomen zijn de plaatsen die erg
beïnvloed worden door factoren uit de omgeving. Plaatsen die erg gelijkend zijn, zijn de plaatsen die vooral
beïnvloed worden door de biologische of genetische factoren.
Via onderzoek kunnen we bepalen welke gebieden meer beïnvloed worden door de omgeving en welke meer
beïnvloed worden door de biologie.
Onderzoek:
Een voorbeeldje is een onderzoek naar de structuur van hersenen; meer bepaald de grijze stof van hersenen,
waar de neuronen zitten die gegevens gaan verwerken. We kunnen die grijze stof meten en onderzoeken door
MRI-technieken toe te passen. Men heeft drie groepen van mensen vergeleken. Eén groep die geen enkel
biologische verband met elkaar hebben, twee-eiige tweelingen (disigoot) en identieke tweelingen (monosigoot).
→ Men is gaan onderzoeken hoe hard die hersenen qua structuur op elkaar gelijken. De logica is hoe meer de
hersenen op elkaar gaan gelijken, hoe meer het functioneren van die individuen door biologie bepaald en
vastgelegd is. Door deze groepen met elkaar te vergelijken weten we welke groepen meer door biologie bepaald
worden en welke meer door omgeving.
Hoe lezen we die grafiek? In de kleurcode wordt aangegeven hoe bepaalde gebieden in hersenen meer en meer
op elkaar gaan gelijken. Als het blauw en paars is wil dat zeggen dat er variatie is. Hoe meer we naar beneden
gaan wordt dat verschil kleiner. Bij paars is er dus geen effect van omgeving en alles biologisch bepaald. Blauwe
zones: beïnvloed door omgeving, de normale variatie vs. rode zones: beïnvloed door biologie, weinig verschillen
tussen personen. Bij de tweelingen merken we dat de gebieden die wat meer bepaald wordt door de biologie
(Wernicke) erg gelijken op elkaar, hoe meer genetisch identiek, hoe meer gelijkenissen. Toch zijn hier ook
gebieden die vooral door de omgeving beïnvloed worden te detecteren (frontale cortex). Men zit ook dat
bepaalde, primaire gebieden, heel fel door de biologie bepaald worden. De biologie stelt dus ook een grens op
hoeveel we kunnen leren, op de plasticiteit.
De grenzen van de plasticiteit worden bepaald door de biologie, maar de mogelijkheden van plasticiteit wordt
bepaald door de omgeving.
Omgekeerd speelt de omgeving ook een heel belangrijke rol in de ontwikkeling van de hersenen. Eigenlijk
hebben hersenen die omgevingsinput nodig om die ‘volwassen’ structuur en functioneren te bekomen. We gaan
dit proces aanduiden als experience dependent neuropasticity Plasticity verwijst naar de mogelijkheid tot
verandering van de hersenen en die mogelijkheid is afhankelijk van omgevingsfactoren (dependent). Dat is dus
een heel belangrijke boodschap voor pedagogen; zij kunnen rechtstreeks inwerken door interventies hoe die
hersenen zich verder gaan ontwikkelen.
Hoe kunnen we dit zien? Er zijn bepaalde gevoelige periodes waarin een bepaalde vorm van leren optimaal is.
Dan moet je die omgevingsinput hebben om die hersenontwikkeling optimaal te laten verlopen. Een ander
belangrijk inzicht is dat die hersenontwikkeling relatief lang doorloopt, tot in de adolescentie en erna. Vooral de
gebieden vooraan die instaan voor het plannen van gedrag. Die plasticiteit is er levenslang, men kan zelfs na de
periode van adolescentie de structuur van hersenen veranderen … al zal dat voor sommige vaardigheden niet
meer zo makkelijk verlopen. Er zijn ook beperkingen en constraints in termen van hoe veranderlijk en kneedbaar
die hersenen gaan zijn. Dit zien we duidelijk in de context van stoornissen, pathologie, … afhankelijk van het
letsel is volledig herstel of slechts gedeeltelijk herstel van bepaalde functies mogelijk.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller schakelstudentpeda. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.60. You're not tied to anything after your purchase.