J. lindeboom & m.j. van wolferen
All classes
Subjects
europees recht
hoorcolleges
rijksuniversiteit groningen
recht van de europese unie
Written for
Rijksuniversiteit Groningen (RuG)
Rechtsgeleerdheid
Europeesrecht
All documents for this subject (52)
Seller
Follow
amberdh
Content preview
Europees Recht
Week 1A: Inleiding interne markt
We beginnen met het materiële recht. Dit is met name de interne markt. Het enige nadeel hiervan is
dat je niet zomaar uit het niets kunt beginnen met het materiële recht van de EU, omdat de EU een
beetje een ‘raar dier’ is. De EU is namelijk geen staat en het functioneert ook niet hetzelfde als
internationaal recht. Er zijn een aantal eigenaardigheden aan het Europees Recht die we moeten
kennen voordat het zin heeft om over de interne markt te praten.
De kern van het Europees Recht is de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU. Als het in
het nieuws gaat over de EU dan gaat het in bijna alle gevallen over de vraag wat de EU mag doen en
wat de EU niet mag doen. Deze vraag is ook een politieke vraag, maar hier gaan we het niet over
hebben. Tijdens dit hoorcollege behandelen we de basisbeginselen van de Europese rechtsorde.
Het begrip ‘interne markt’ staat centraal in het hele Europese Recht. De vraag die je kunt stellen is:
wat betekent dit? Het simpele antwoord vinden we in art. 26 lid 2 VWEU. We hebben twee soorten
verdragen: VEU en VWEU. In het VEU vinden we met name de algemene basisbeginselen. In het VWEU,
ook wel het Werkingsverdrag, vind je meer gedetailleerde regels over onder andere het materiële
recht en bevoegdheden.
Art. 26 lid 2 VWEU bepaalt dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het
vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van
de Verdragen. Het gaat dus om het vrij kunnen bewegen van goederen, personen, diensten en kapitaal.
Vervolgens is de vraag: waar hebben we dat nou eigenlijk voor? Wat is het praktisch nut van de interne
markt? Het antwoord hierop is te vinden in artt. 1 en 3 lid 1 VEU. Art. 3 lid 3 VEU bevat een verdere
uitleg van het begrip ‘interne markt’. De interne markt gaat niet alleen om vrij bewegen van
productiefactoren, maar die gaat ook om van alles en nog wat wat je zou kunnen ondersteunen.
De EU gaat niet alleen maar over economische belangen. We gaan de komende weken zien dat er niet
voortdurend een afweging is tussen belangen van de staten en de belangen van de EU, maar ook een
afweging tussen economische belangen en niet-economische belangen zoals consumentenwelvaart,
gezondheidszorg en milieu. Deze afwegingen zijn vaak ontzettend lastig.
Wat is het uiteindelijke doel van de interne markt? Dit vinden we in artt. 1 en 3 lid 1 VEU. Art. 1 VEU
bepaalt onder andere dat het doel is een totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de
volkeren van Europa. Art. 3 lid 1 VEU verwijst nog dat het uiteindelijke doel is de vrede tussen de
volkeren van de Unie en de waarde en het welzijn van deze volkeren.
Samengevat: er bestaat een interne markt, maar die interne markt is alleen maar een middel tot een
bepaald doel. Het doel is uiteindelijk welvaart van de volkeren.
Waaruit bestaat de interne markt?
1. Vrij verkeer van goederen: art. 30, 34-36 en 110 VWEU
2. Vrij verkeer van personen
a. Werknemers: art. 45 VWEU
b. Zelfstandigen: art. 49 VWEU
3. Vrij verkeer van diensten: art. 56-62 VWEU
4. Vrij verkeer van kapitaal: art. 63-65 VWEU
5. Unieburgerschap: artt. 20 en 21 VWEU
, 6. Een systeem van onvervalste mededinging: artt. 101-109 VWEU en protocol 27
De interne markt is het primaire middel om de doelen van de Europese integratie te bereiken. De
interne markt bestaat uit de vier vrijheden. Het unieburgerschap is eigenlijk een soort uitvloeisel van
het vrij verkeer van personen. Hier gaan we later nog uitgebreid op in. Ook vinden we ook nog een
systeem van onvervalste mededinging.
We weten dat we deze vrijheden hebben, maar hoe doen we dat dan? Je kunt namelijk wel ergens op
een papier een artikel opschrijven, maar hoe zorgen we ervoor dat dit ook daadwerkelijk enig effect
heeft. Daarvoor bestaan twee methodes: positieve integratie en negatieve integratie.
1. Negatieve integratie: de verboden in het Verdrag
a. De verdragen vertellen lidstaten door middel van de verboden wat ze niet mogen
doen
b. Focus op nationale regelgeving die functioneren van de interne markt belemmert
2. Positieve integratie (harmonisatie): Europese secundaire wetgeving
a. Nationale regelgeving wordt vervangen door uniforme EU-standaarden
b. Focus op EU-standaarden die het functioneren van de interne markt bevorderen
Negatieve integratie betekent dat je als EU/Verdrag zegt: ‘Lidstaten jullie mogen dit niet doen!’. Het is
dus een verbod. Vervolgens kun je dus gaan kijken of bepaalde nationale maatregelen al dan niet in
strijd zijn met zo’n verbod. Negatieve integratie vinden we dus in een aantal artikelen met name in het
VWEU ten aanzien van zowel goederen, diensten, personen en kapitaal.
Positieve integratie (harmonisatie) is eigenlijk een vorm van secundaire wetgeving. Het zit dus niet in
het verdrag zelf, maar het zijn wetgevingsinstrumenten die de EU als geheel tot stand brengt op grond
van het verdrag in een specifieke ‘wet’. Je mag het geen wet noemen, maar een richtlijn of
verordening. Wat is het gevolg hiervan? Nationale regelgeving wordt vervangen door die EU-
wetgeving. Hierdoor heb je uniforme EU-standaarden die overal gelden.
Vrij lastige vraag: wat is de relatie tussen positieve en negatieve integratie? Het is niet altijd duidelijk
welke regel je moet toepassen. De volgende twee punten zijn de hoofdregels:
1. Geen harmonisatie? => De verboden in de Verdragen vormen het beoordelingskader van
nationale regels
2. Harmonisatie? => De Europese secundaire wetgeving vormt het beoordelingskader van
nationale regels
Dus als de EU niets heeft geregeld dan heb je alsnog het verdrag en dan kan je dat altijd toepassen. Als
er wel secundaire wetgeving is aangenomen die van toepassing is op een bepaald geschil/casus dan is
die harmonisatie het relevante beoordelingskader. De Burgerschapsrichtlijn (Rl. 2004/38) is een
essentieel stuk van secundaire wetgeving.
Positieve en negatieve integratie zijn de twee kernmethoden om een interne markt tot stand te
brengen. Vervolgens heb je nog steeds alleen maar een stuk papier met wetsartikelen erop. Wie
garandeert dat dit werkt? De lidstaten houden zich aan het recht, ook al ondervinden ze hier zelf
nadeel van. Waarom doen ze dit? Over deze vraag gaan we het niet hebben. Een enorm grote rol in
het succes van de Europese integratie is vervuld door het HvJEU. Door middel van met name twee
beroemede arresten in het begin van de jaren ’60 heeft het geleid tot de constitutionalisering van de
Verdragen. Wat betekent dit? Dit betekent dat je de Verdragen niet alleen ziet als een stuk
internationaal recht wat je hebt afgesproken, maar dat je daadwerkelijk dit recht gaat zien als een
onderdeel van je eigen constitutionele grondwettelijke identiteit. Het HvJEU heeft na WOII drie
beginselen gevormd:
, 1. Autonomie
2. Rechtstreekse werking
a. Direct voor de nationale rechter als individu in te roepen
3. Voorrang
a. De regels van de autonome rechtsorde hebben voorrang boven nationaal recht
Constitutionalisering van de Verdragen betekent: de EU is een autonome rechtsorde, de bepalingen
kunnen rechtstreeks worden ingeroepen voor de nationale rechters en het EU-recht heeft voorrang
boven nationaal recht.
Hoe kon het HvJEU dit soort regels/beginselen introduceren? Dat heeft heel sterk te maken met een
ander begrip in het EU-recht: de prejudiciëlevraagprocedure. Dit is een procedure die te vinden is in
art. 267 VWEU. Dit artikel introduceert een procedure die nationale rechters kunnen gebruiken om te
communiceren met het HvJEU in Luxenburg. Hoe werkt dat? Het EU-recht heeft de bedoeling om direct
te werken in de nationale rechtsordes, maar de nationale rechters weten niet veel van Europees Recht
en hebben daarom allerlei vragen over de toepassing en interpretatie. Om deze rechters te helpen is
deze procedure in het Verdrag neergelegd.
Waarom is deze procedure zo belangrijk voor de autonomie? Omdat het HvJEU onder andere in Van
Gend en Loos afleidt uit het bestaan van deze procedure dat er zoiets moet zijn als rechtstreekse
werking en autonomie. Het HvJEU zegt in Van Gend en Loos: ‘We hebben hier een artikel en dat
veronderstelt dat er vragen over het EU-recht ter sprake komen tegenover nationaalrechtelijke
instanties en dus betekent dat dat klaarblijkelijk de bedoeling van verdragsluitende partijen is geweest
om dit verdrag een autonome rechtsorde te laten zijn.’ Het Hof zegt dus: het Verdrag is niet zomaar
een overeenkomst zoals je die kent vanuit het internationaal publiekrecht, maar het is een nieuwe
rechtsorde ten bate waarvan de lidstaten hun soevereiniteit hebben begrensd en die autonome
rechtsorde geeft ook rechten aan de onderdanen/individuen.
Wat is hier nou autonoom aan? Als je zegt dat je een nieuwe rechtsorde bent dan impliceert dat
eigenlijk ook dat jouw werking niet afhankelijk zijn van de rechtsordes van de lidstaten.
Het EU-recht kan, onafhankelijk van de wetgeving van lidstaten, verplichtingen opleggen aan parti-
culieren en ook rechten scheppen voor particulieren = autonomie. Dit leidt het HvJEU dus voor een
groot deel af van de prejudiciëlevraagprocedure in art. 267 VWEU.
Wat betekent die autonomie in het kader van rechtstreekse werking? Als je als rechtsorde verplichting-
en schept voor individuen dan kunnen die individuen die rechten in ieder geval ook inroepen voor de
nationale rechter. Monisme en dualisme zijn irrelevant voor de inroepbaarheid van het Unierecht in
de lidstaten (= autonomie). Waarom is dit zo? Van Gend en Loos: ‘Dat de waakzaamheid der belang-
hebbenden op de verzekering van hun rechten een doelmatige controle verschaft, die zich paart aan
het toezicht dat de artikelen (358 en 259 VWEU) aan de Commissie en de lidstaten opdragen.’ (p. 313).
Met andere woorden: als je alleen maar de traditionele internationaalrechtelijke handhaving hebt is
dat niet heel erg effectief. Maar als je daarnaast ook nog individuen de mogelijkheid geeft om het EU-
recht te handhaven al naar gelang het hen goed uitkomt, zorg je ervoor dat het EU-recht goed wordt
gehandhaafd. Praktisch gezien kun je dit vertaling in een definitie van rechtstreekse werking:
rechtstreekse werking draait om het inroepen van een bepaling van het EU-recht door een individu
voor de nationale rechter als ware het nationaal recht.
Welke bepalingen kun je dan inroepen? Niet alle bepalingen. Je kunt alleen die bepalingen van EU-
recht inroepen (zowel Verdragsbepalingen als secundaire wetgeving) die voldoende duidelijk en
onvoorwaardelijk zijn (Van Gend en Loos, p. 312). Als de bepaling jou een duidelijk recht geeft of in
, ieder geval stelt wat de lidstaat moet doen, dan kun je die bepaling ook tegen de lidstaat inroepen
tegenover de nationale rechter. De bepaling heeft dan rechtstreekse werking.
Er zijn twee vormen van rechtstreekse werking: verticale rechtstreekse werking en horizontale
rechtstreekse werking. Verticale rechtstreekse werking: tegen de staat. Horizontale werking: tegen
een ander individu. Of een bepaling horizontale werking heeft, hangt van de bepaling af (zie komende
weken).
Het startpunt is: autonomie, EU is een aparte rechtsorde, bepaalt zelf hoe het functioneert in de
lidstaten en de basisregel is: indien een bepaling voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is, kan deze
worden ingeroepen voor de nationale rechter.
Vervolgens is de vraag: wat gebeurt er dan? Stel er is een nationale wet en regel van EU-recht zijn
conflicterend. Wat moet er dan gebeuren? HvJEU heeft in Costa/ENEL geoordeeld dat zodra er een
conflictt is het EU-recht voorrang heeft. Costa/ENEL: ‘dat het Verdragsrecht, dat uit een autonome
bron voortvloeit, op grond van zijn bijzonder karakter niet door enig voorschrift van nationaal recht
opzij kan worden gezet’ (p. 319). Nationale rechters moeten in zo’n geval alle nationale regels die
conflicteren met het EU-recht buiten toepassing laten. Wat is hiervan de grondslag? In art. 4 lid 3 VEU
staat een zogeheten loyaliteitsbeginsel. Dit loyaliteitsbeginsel brengt kortgezegd met zich mee dat
lidstaten zich loyaal moeten gedragen richting elkaar en ook richting de EU. Volgens het HvJEU geldt
dit beginsel voor alle entiteiten van de lidstaten. Dus niet alleen de overheid, maar ook alle nationale
rechters, bestuursorganen en alle andere publiekrechtelijke entiteiten. Hieruit zou je kunnen afleiden
dat op het moment dat er een conflict is tussen nationaal en EU-recht de nationale entiteiten dus de
plicht hebben om het EU-recht toe te passen ten nadele van het nationale recht.
Tussenconclusie: het EU-recht heeft een enorm grote invloed voor individuen en ook in concrete
geschillen voor de nationale rechter. Je kunt het rechtstreeks inroepen in tegenstelling tot ander
internationaal recht. Daarnaast heeft het voorrang boven nationaal recht en alles wordt door het EU-
recht zelf geregeld en niet door een systeem van dualisme of monisme van de lidstaten.
Je zou je dan af kunnen vragen of hier geen grenzen aan verbonden zijn. In principe zijn hier geen
grenzen aan, maar de tegenhanger hiervan is dat het EU-recht alleen maar bestaat op die gebieden
waar de EU een bevoegdheid heeft. Het basisbeginsel is: de lidstaten zijn soevereine staten en de EU
heeft alleen maar die bevoegdheden die de lidstaten expliciet of impliciet hebben overgedragen aan
de EU. Dit basisbeginsel is te vinden in art. 4 lid 1 VEU. Dit beginsel wordt uitgewerkt in art. 5 lid 1 en
lid 2 VEU: de EU handelt slechts binnen de grenzen van haar bevoegdheden om de daarin bepaalde
doelstellingen te verwezenlijken. Over welke bevoegdheden hebben we het dan? Kortgezegd vertaalt
dat zich in drie ‘soorten’ bevoegdheden:
1. Exclusieve bevoegdheden (art. 3 VWEU)
a. Bevoegdheden die alleen maar toebehoren aan de EU
i. Bijv. de gemeenschappelijke handelspolitiek
1. = handelsverdragen tussen de EU en derde-landen
ii. Bijv. economische monetair beleid
2. Gedeelde bevoegdheden (art. 4 VWEU)
a. Bevoegdheden die zowel door de lidstaten als door de EU mogen worden gereguleerd
i. Bijv. de interne markt
ii. Bijv. milieubeleid
3. Ondersteunende bevoegdheden (art. 6 VWEU)
a. Hier zullen we het vrijwel niet over hebben
De verboden in de Verdragen (negatieve integratie) kunnen meteen worden toegepast op maatregel
van lidstaten. Dit zijn regels die kunnen worden toegepast waaraan de lidstaten zich moeten houden.
Bijvoorbeeld art. 45 VWEU. Lid 1 bepaalt dat het verkeer van werknemers binnen de Unie vrij is. Lid 2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amberdh. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.41. You're not tied to anything after your purchase.