100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Media-Effecten $6.43   Add to cart

Summary

Samenvatting Media-Effecten

3 reviews
 262 views  16 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting media-effecten eerstejaars hbo creative business op het Saxion. Leer alles over mediagedrag en de effecten die het heeft op verschillende leeftijdscategorieën.

Preview 3 out of 32  pages

  • No
  • Hoofdstuk 3 t/m 8 en 10 t/m 13
  • March 22, 2021
  • 32
  • 2020/2021
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: kimnijenhuis01 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: tiesvn2001 • 3 year ago

Translated by Google

Helped me

review-writer-avatar

By: pienwitteveen • 3 year ago

avatar-seller
Hoofdstuk 3: Theorieën. (blz. 44-65)
- Paragraaf 3.1. Hoe het begon…
In de jaren twintig van de vorige eeuw was de heersende gedachte dat de massamedia een grote en
uniforme invloed hadden op het publiek, jong en oud. De theorieën over media-effecten worden:
retrospectief, ‘injectienaald-’, ‘stimulus-response-’ of ‘magic bullet’-theorieën genoemd, of ook wel
universele media-effecttheorieën. Deze benamingen duiden op het idee dat media-effecten snel,
direct en automatisch zijn, en voor iedereen gelden.

3.1.1. Het denken over de mensen een eeuw geleden.
De overtuigingen van mensen werden sterk beïnvloed door Darwin (1859), die de mens als rationeel,
denkend wezen verwerpt. Darwins mensbeeld is terug te vinden in de wetenschap. Die werd
gedomineerd door twee stromingen, de psychoanalyse en het behaviorisme.
De psychoanalyse verklaart het menselijk gedrag uit universele, onbewuste instincten en seksuele
driften waarover de mens zelf geen controle heeft. Het behaviorisme gaat ervan uit dat menselijk
gedrag volledig wordt bepaald door krachten uit de omgeving. Het gedrag is geen ingewikkeld
proces, maar een uniforme en willoze reflex: na de stimulus (de omgevingsprikkel) volgt de respons
(het gedrag). Wat zich daartussen afspeelt in de geest is een ‘black box’.

3.1.2. Het naïeve publiek van een eeuw geleden.
Het publiek in de eerste helft van de twintigste eeuw kan inderdaad lichtgeloviger, kwetsbaarder en
gevoeliger voor de invloed van media zijn. Omdat alle technieken nog nieuw waren, waren mensen
enorm onder de indruk en ze begrepen de ervaring niet, waardoor werden ze sneller beïnvloed.
Neem als voorbeeld de eerste zwart-wit domme film met de trein. Mensen waren bang dat de trein
echt op hen afreed. Dit kwam ook door de propaganda in de Eerste en Tweede Wereldoorlog.
Hiervoor werd het Institute for Propaganda Analysis opgericht (verspreide nieuws over het misbruik
van propaganda en hoe je het kan herkennen).

- Paragraaf 3.2. Eerste onderzoek naar media-effecten: Payne-Fundstudies.
Het project onderzocht de invloed van films op kinderen en adolescenten en bestond uit twaalf
studies die werden uitgevoerd tussen 1929 en 1933. Het initiatief voor de studies kwam van Willam
Short en werden betaald door het Payne Fund.

3.2.1. Verschillende onderzoeken.
 Er werd een inhoudsanalyse door Edgar Dale gedaan. Dale bestudeerde vijfhonderd verschillende
films en kon 10 genres ontdekken: misdaad, seks, liefde, comedy, mystery, oorlog, kinderen (over
of voor kinderen), geschiedenis, reizen en sociale propaganda. Hier waren drie de voornaamste
‘The Big Three’ genoemd: liefde (30 procent), misdaad (27 procent) en seks (15 procent).
 Een andere onderzoeker, Blumer, ging na hoe vaak en wat kinderen en tieners uit films
imiteerden. Daarvoor gebruikte hij autobiografieën; hij liet deelnemers van twaalf tot
vijfentwintig jaar vertellen wat hen inspireerde in films en hoe ze erdoor beïnvloed werden. Zo
namen ze lichaamsbewegingen en gedrag over.
 Weer andere onderzoekers concentreerden zich op de effecten van films op het leren, attitudes,
emoties en gedrag. Zo lieten Dysinger en Ruckmick kinderen (van zes tot twaalf jaar), tieners (van
twaalf tot achttien jaar) en volwassenen droevige, enge en erotische film zien, in het
laboratorium en in de bioscopen. Daar zaten de participanten in bioscoopstoelen naar films te
kijken, terwijl ze verbonden waren aan fysiologische meetapparatuur.

3.2.2. Conclusie en Resultaat.
Uit deze onderzoeken is geconcludeerd dat media-effect heeft, maar niet alle kinderen zijn even
gevoelig voor de effecten van de media. Factoren voor de mate van invloed zijn: de leeftijd,
opleidingsniveau (intelligent of niet?) en als laatste hoeveel aandacht het kind van de ouders krijgt.


1

,3.2.3. “The War of the Worlds”
Dit hoorspel, dat in oktober 1938 werd uitgezonden, was een radiobewerking van het
wereldberoemde boek van de schrijver H.G. Wells. Het ging over een invasie van Noord-Amerika
door buitenaardse wezens die New Jersey aan het verwoesten waren. Het werd gebracht als een
nieuwsprogramma. Er werden gefingeerde autoriteiten ondervraagd en ooggetuigenverslagen
gegeven over de invasie. Het hoorspel had zestien miljoen luisteraars getrokken en daarvan raakten
er ‘maar’ één miljoen in paniek. Dat is op zich al geen bewijs voor de injectienaaldtheorieën, want als
die waar zouden zijn, moest tenslotte iedereen bang zijn geworden.
Factoren voor de paniek waren: religie, onstabiliteit mentaal en emotioneel, mensen met een
externe beheers oriëntatie (locus of control), die de oorzaak van wat hun overkomt buiten zichzelf
zoeken en toeschrijven aan het lot en de omgeving waar ze opgegroeid waren.

- Paragraaf 3.3. Selectieve media-effectentheorieën.
Klappers selectieve-blootstellingtheorie. Mensen willen het liefst in aanraking komen met informatie
die past bij hun bestaande voorkeuren en gedrag, en gaan ze actief opzoek naar zulke informatie.
Informatie die daar niet goed bij past vermijden ze het liefst. De media versterken dan ook eerder
bestaande attitudes en gedrag dan dat ze nieuw gedrag veroorzaken.

- Paragraaf 3.4. Hedendaagse media-effectentheorieën.
Het model van de selectieve effecten is het heersende paradigma in de mediapsychologie, ook als
het kinderen betreft. In de laatste twee decennia erkennen onderzoekers dat kinderen, net als
volwassenen, geen passieve en willoze ontvangers van media-effecten zijn. Onder media-effecten
verstaan we alle veranderingen in kennis, emoties, attitudes en gedrag na contact met een medium
of media-inhoud.

3.4.1. Mediagebruik als oorzaak én gevolg.
Moderne media-effect theorieën gaan ervan uit dat mediagebruik inderdaad kan leiden tot
veranderingen in emoties, attitudes en gedrag. Maar het startpunt daarvan ligt niet bij de media
maar bij onszelf. In deze theorieën is mediagebruik dus ook een gevolg van factoren binnen onszelf:
hoe oud we zijn, wie onze vrienden zijn, hoe we denken, wat we willen en wat ons interesseszijn. Al
deze factoren bepalen tezamen hoe vaak en welke media we gebruiken. Ons mediagebruik is een
gevolg van onze identiteit, van wie we zijn, wat we willen, en met wie we zijn.

Dit idee hebben we verder uitgewerkt in het differentieel ontvankelijkheidsmodel, waarin we stellen
dat het mediagebruik van kinderen en jongeren voorspeld wordt door drie globale factoren.
1. De eerste factor is hun dispositie: alle persoonskenmerken die mediagedrag kunnen
beïnvloeden, zoals sekse, temperament, intelligentie en motivaties.
2. De tweede voorspellende factor van mediagebruik is de leeftijd oftewel het ontwikkelingsniveau
van het kind. Dat is bij kinderen zelfs een van de sterkste voorspellers van hun mediagebruik en -
voorkeuren.
3. De derde en laatste voorspeller van mediagebruik is de sociale omgeving. Gezinsleden oefenen
een grote invloed uit op elkaars mediagebruik. Ouders en leeftijdgenoten kunnen bepaalde films
of games verbieden, en andere aanbevelen.

3.4.2. Media-effecten zijn niet universeel.
Een tweede uitgangspunt in hedendaagse theorieën is dat media-effecten niet universeel, maar
conditioneel zijn. Dat betekent dat ze niet voor iedereen in dezelfde mate opgaan.
Als mediagebruik kinderen op verschillende, zelfs tegenovergestelde manieren kan beïnvloeden,
betekent dit dat de netto-effecten van dat mediagebruik nooit groot kunnen zijn. Dat komt vooral
omdat kinderen zo verschillen in hun voorkeuren voor media-inhoud. Deze verschillen in
mediavoorkeuren zijn bepalend voor wat kinderen uit die media halen, dus wat de invloed ervan is.


2

, 3.4.3. Individuele verschillen: Paardenbloemen en orchideeën.
De kleine effecten van media, die we vinden bij heterogene groepen, zijn beslist geen onbelangrijke
effecten. Ze impliceren meestal dat een kleine groep kinderen wél beïnvloed wordt door media.
Toch zien we een opkomst in geïndividualiseerde lesomgevingen en medicijnen. Die stelt dat de
meeste kinderen als paardenbloemen zijn; die gedijen in bijna alle mogelijke omgevingscondities.
Maar er is ook een kleinere groep kinderen, de orchideeën, die veel mooier kunnen bloeien dan de
paardenbloemen, maar uitsluitend als ze in een stimulerende omgeving opgroeien. Als ze zo’n
omgeving ontberen, verwelken ze.

3.4.4. Op naar gepersonaliseerde media-effecten.
Het differentieel ontvankelijkheidsmodel voor media-effecten is een complex model aan de hand
waarvan we het samenspel tussen aanleg en verschillende omgevingsfactoren kunnen onderzoeken.
Het biedt een goed handvat om de kinderen te identificeren die extra gevoelig zijn voor media-
effecten. Met name de drie typen voorspellers van mediagebruik (dispositie, ontwikkeling en sociale
omgeving) zijn hierbij van belang. Die drie factoren voorspellen namelijk niet alleen het mediagebruik
van kinderen, maar ze bepalen ook de effecten daarvan op hun kennis, opvattingen, attitudes en
gedrag.

3.4.5. Media-effecten zijn wederkerig.
Moderne media-effecttheorieën gaan er ten slotte ook van uit dat media-effecten wederkerig zijn.
Mediagebruik heeft effecten op kinderen maar die effecten beïnvloeden op hun beurt ook weer hun
mediagebruik. Ook de relatie tussen kinderlijke ontwikkeling en mediagebruik is wederkerig.
Ontwikkeling is een van de sterkste voorspellers van het mediagebruik van kinderen, maar hun
mediagebruik kan ook hun ontwikkeling positief of negatief beïnvloeden.

- Paragraaf 3.5. Twee stromingen in het jeugd-en-mediaonderzoek.
Er zijn twee belangrijke onderzoekstradities die zich met de studie van jeugd en media bezighielden:
1. 3.5.1. Mediapsycholgie. Aanvankelijk concentreerden mediapsychologische onderzoekers zich
vooral op het vaststellen van effecten van televisiegeweld op agressief gedrag. Later werden de
effecten van mediagebruik op de cognitie (bijvoorbeeld begrip, herinnering, leren) en emotie, en
naar de voorkeuren van kinderen onderzocht. Belangrijke onderzoekers zijn: Albert Bandura
(leertheorie: kinderen leren via ervaring en wat ze anderen zien doen) en Jean Piaget (kinderen
proberen de wereld te begrijpen door interne cognitieve structuren, schema’s).
2. 3.5.2. Cultural studies. Het is een interdisciplinaire stroming die 'cultuur' in de breedste zin van
het woord tot onderwerp neemt en een kritische analyse van 'cultuur' en culturele fenomenen
nastreeft. Ze focussen zich voornamelijk op jongeren en onderzoeken: mediagebruik, in welke
mate het individu bij de cultuur kan komen en hoe ethische minderheden in de media worden
laten zien.

3.5.3. Overeenkomsten en verschillen.
Een van de belangrijkste overeenkomsten tussen de mediapsychologie en de cultural studies is hun
geloof in het actieve kind. Zowel de cultural studies als de mediapsychologie zien kinderen als actieve
mediaconsumenten, die op hen afkomende media-inhoud op hun eigen manier interpreteren. Een
andere overeenkomst tussen de twee tradities is dat ze beide erkennen dat de sociale context een
belangrijke rol speelt in de manier waarop kinderen met media omgaan en wat ze eruit oppikken.

De cultural studies weten meer over de voorkeuren van kinderen, terwijl de mediapsychologie meer
weet over cognitieve variabelen, zoals aandacht, kennis en begrip. Beide disciplines houden zich
intensief bezig met variabelen die te maken hebben met mediabetrokkenheid, waaronder
identificatie, empathie en parasociale interactie (de ontwikkeling van vriendschap met
mediafiguren).


3

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hazeveldclaudia. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

72042 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.43  16x  sold
  • (3)
  Add to cart