Samenvatting FH 1.2:
FH1 motorisch leren:
Motorische vaardigheid:
Is een geheel van bewegingen van lichaamsdelen die bewust en doelgericht uitgevoerd wordt en
aangeleerd is. Motorische vaardigheid = handeling ( motor skill = action).
Beweging:
Is een deelcomponent van een vaardigheid, die op verschillende manieren tot dezelfde vaardigheid
kunnen leiden.
Verschil vaardigheid en beweging:
- Eenzelfde vaardigheid bestaat bij verschillende individuen uit verschillende bewegingen.
- Het gebruik van andere meet instrumenten.
- Andere positionering binnen de ICF.
Leren:
Is een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel als gevolg van
specifieke ervaringen met de omgeving.
Motorisch leren:
- Veranderingen in het vermogen om motorische taken of activiteiten uit te voeren die het
gevolg zijn van oefening en training.
- Het geheel van processen als gevolg van oefenen/ ervaring, die leiden tot relatief
permanente verandering in de gedragsmogelijkheden van een persoon.
- De fysiologische basis voor trainen is gelijk aan leren.
- Oefening die leidt tot een prestatie verbetering in de training, maar niet over de training
heen (transfer) heeft geen leer effect.
Expliciet leren:
Het aanleren van een beweging of vaardigheid doormiddel van veel uitleg, informatie, feedback of
met voorbeelden.
Impliciet leren:
Het aanleren van een beweging of vaardigheid doormiddel van weinig uitleg, informatie of feedback.
Iemand zelf laten uitzoeken hoe het moet. Dit werkt vaak beter op lange termijn.
,Theorieën van motorisch leren:
Een groep abstracte ideeën over de controle van beweging. Gebaseerd op de huidige kennis met
betrekking tot de structuur en functie van het zenuwstelsel.
Adam’s closed- loop theorie:
Sensorische feedback wordt gebruikt voor het goed uitvoeren van een beweging.
- Memory trace: selectie (kiezen) en initatie (starten) van een beweging.
- Perceptual trace: opgebouwd over een periode van oefenen. De interne referentie of een
beweging correct wordt uitgevoerd.
Open loop theorie: betekent dat je tijdens de beweging niks meer kunt veranderen, dit zijn snelle
bewegingen waarbij je pas achteraf feedback over kunt geven. (closed-loop is beter te begrijpen
als je weet wat open- loop inhoudt).
Closed loop theorie: bijvoorbeeld het trekken van een lijn waarbij je halverwege nog kunt
veranderen. Dus op basis van waarneming kan nog bijgestuurd worden.
- Dus het betekent: wanneer je beweging/ skill uitvoert dat je nog mogelijkheid hebt om op
basis van waarneming/ perceptie kunt bijsturen.
- Dit zijn met name langzame bewegingen, dus bewegingen die je kunt corrigeren op basis van
de waarneming die jij ondervindt.
- Deze theorie is niet van toepassing op hele snelle bewegingen.
Schmidt’s schema theorie:
Schema: een abstracte representatie van de werkelijkheid.
Motorprogramma’s bevatten geen specifieke bewegingen maar generale regels voor beweging.
Twee schema’s zijn van belang:
1. Recall schema: bevat alle informatie die nodig is om een relevante beweging te starten.
2. Recognition schema: informatie die nodig is om fouten te corrigeren en de juiste uitvoering
te onthouden.
Klinische implicatie: optimaal leren zal plaatsvinden als een taak onder veel verschillende
omstandigheden wordt beoefend.
Je kan op verschillende manieren opstaan en lopen, enz. In je brein zit een schema voor een
bepaalde activiteit, waardoor je hersenen die beweging kunnen uitvoeren en aanpassen op de
omgeving.
Ecologisch systeem (Karl Newell):
Waarneming- en actie systemen zijn betrokken bij optimale taakoplossi ng.
- Benadrukt de dynamische verkenningsactiviteit van de perceptuele en motorische
werkruimte om optimale strategieën te creëren voor het uitvoeren van een taak.
- Klinische implicatie: ‘’de lerende is een actieve onderzoeker van de omgeving’’.
- Je bent dus continu aan het samenwerken met de omgeving.
Beste theorie:
- Er is niet een theorie die alles heeft.
- Beste theorie = een die elementen uit alle theorieën combineert.
- Systeembenadering: beweging komt voort uit interactie tussen individu, taak en omgeving
waarin de taak wordt uitgevoerd.
, Stadia motorisch leren:
1. Fitts and posners three stage model.
(verwerven van motorische vaardigheden doormiddel van het doorlopen van de fasen: cognitieve of
verbaal motorische fase, associatieve fase en autonome fase)
2. Systems three stage model.
(het bevriezen van de bewegingsvrijheid wordt geleidelijk aan minder. De persoon ontwikkeld zich
via: beginner gevorderde expert.)
3. Gentiles two stage model.
( de beweging en de omgeving moeten eerst begrepen worden: wat is belangrijk en wat niet? Daarna
wordt de beweging verfijnt en aangepast aan de omgeving)
4. Stage of motorprogram formation.
(in het begin van het leren zijn er afzonderlijke fasen van oefenen. Door verbetering worden
motorprogramma’s gecombineerd. In de eindfase wordt beweging uitgevoerd via één programma.)
Fitts and posners three stage model:
1. Cognitieve of verbaal motorische fase:
- Doorgronden van de beweging, je gaat de beweging ontdekken.
- Verschaffen van expliciete (d.w.z. verbaliseerbare) ‘stap-voor-stapregels’ over de uitvoering
en globale knowledge of results
- Ontwikkelen van een basis bewegingspatroon.
2. Associatieve fase:
- Hierin worden de oorzaak – gevolg relaties ontdekt.
- Ontwikkeling van perceptie – actie – koppeling.
- Gedetailleerd knowledge of results in combinatie met knowledge of performance
- Fine tuning van de beweging.
3. Autonome fase:
- Bewegingsuitvoering gaat vanzelf, is impliciet.
- Aandacht kan gericht worden op andere zaken.
- Verschaffen van gedetailleerde KR maar geen KP, vermijd de aandacht op uitvoering.
- Beweging is automatisch
FH1 motorisch leren:
Motorische vaardigheid:
Is een geheel van bewegingen van lichaamsdelen die bewust en doelgericht uitgevoerd wordt en
aangeleerd is. Motorische vaardigheid = handeling ( motor skill = action).
Beweging:
Is een deelcomponent van een vaardigheid, die op verschillende manieren tot dezelfde vaardigheid
kunnen leiden.
Verschil vaardigheid en beweging:
- Eenzelfde vaardigheid bestaat bij verschillende individuen uit verschillende bewegingen.
- Het gebruik van andere meet instrumenten.
- Andere positionering binnen de ICF.
Leren:
Is een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel als gevolg van
specifieke ervaringen met de omgeving.
Motorisch leren:
- Veranderingen in het vermogen om motorische taken of activiteiten uit te voeren die het
gevolg zijn van oefening en training.
- Het geheel van processen als gevolg van oefenen/ ervaring, die leiden tot relatief
permanente verandering in de gedragsmogelijkheden van een persoon.
- De fysiologische basis voor trainen is gelijk aan leren.
- Oefening die leidt tot een prestatie verbetering in de training, maar niet over de training
heen (transfer) heeft geen leer effect.
Expliciet leren:
Het aanleren van een beweging of vaardigheid doormiddel van veel uitleg, informatie, feedback of
met voorbeelden.
Impliciet leren:
Het aanleren van een beweging of vaardigheid doormiddel van weinig uitleg, informatie of feedback.
Iemand zelf laten uitzoeken hoe het moet. Dit werkt vaak beter op lange termijn.
,Theorieën van motorisch leren:
Een groep abstracte ideeën over de controle van beweging. Gebaseerd op de huidige kennis met
betrekking tot de structuur en functie van het zenuwstelsel.
Adam’s closed- loop theorie:
Sensorische feedback wordt gebruikt voor het goed uitvoeren van een beweging.
- Memory trace: selectie (kiezen) en initatie (starten) van een beweging.
- Perceptual trace: opgebouwd over een periode van oefenen. De interne referentie of een
beweging correct wordt uitgevoerd.
Open loop theorie: betekent dat je tijdens de beweging niks meer kunt veranderen, dit zijn snelle
bewegingen waarbij je pas achteraf feedback over kunt geven. (closed-loop is beter te begrijpen
als je weet wat open- loop inhoudt).
Closed loop theorie: bijvoorbeeld het trekken van een lijn waarbij je halverwege nog kunt
veranderen. Dus op basis van waarneming kan nog bijgestuurd worden.
- Dus het betekent: wanneer je beweging/ skill uitvoert dat je nog mogelijkheid hebt om op
basis van waarneming/ perceptie kunt bijsturen.
- Dit zijn met name langzame bewegingen, dus bewegingen die je kunt corrigeren op basis van
de waarneming die jij ondervindt.
- Deze theorie is niet van toepassing op hele snelle bewegingen.
Schmidt’s schema theorie:
Schema: een abstracte representatie van de werkelijkheid.
Motorprogramma’s bevatten geen specifieke bewegingen maar generale regels voor beweging.
Twee schema’s zijn van belang:
1. Recall schema: bevat alle informatie die nodig is om een relevante beweging te starten.
2. Recognition schema: informatie die nodig is om fouten te corrigeren en de juiste uitvoering
te onthouden.
Klinische implicatie: optimaal leren zal plaatsvinden als een taak onder veel verschillende
omstandigheden wordt beoefend.
Je kan op verschillende manieren opstaan en lopen, enz. In je brein zit een schema voor een
bepaalde activiteit, waardoor je hersenen die beweging kunnen uitvoeren en aanpassen op de
omgeving.
Ecologisch systeem (Karl Newell):
Waarneming- en actie systemen zijn betrokken bij optimale taakoplossi ng.
- Benadrukt de dynamische verkenningsactiviteit van de perceptuele en motorische
werkruimte om optimale strategieën te creëren voor het uitvoeren van een taak.
- Klinische implicatie: ‘’de lerende is een actieve onderzoeker van de omgeving’’.
- Je bent dus continu aan het samenwerken met de omgeving.
Beste theorie:
- Er is niet een theorie die alles heeft.
- Beste theorie = een die elementen uit alle theorieën combineert.
- Systeembenadering: beweging komt voort uit interactie tussen individu, taak en omgeving
waarin de taak wordt uitgevoerd.
, Stadia motorisch leren:
1. Fitts and posners three stage model.
(verwerven van motorische vaardigheden doormiddel van het doorlopen van de fasen: cognitieve of
verbaal motorische fase, associatieve fase en autonome fase)
2. Systems three stage model.
(het bevriezen van de bewegingsvrijheid wordt geleidelijk aan minder. De persoon ontwikkeld zich
via: beginner gevorderde expert.)
3. Gentiles two stage model.
( de beweging en de omgeving moeten eerst begrepen worden: wat is belangrijk en wat niet? Daarna
wordt de beweging verfijnt en aangepast aan de omgeving)
4. Stage of motorprogram formation.
(in het begin van het leren zijn er afzonderlijke fasen van oefenen. Door verbetering worden
motorprogramma’s gecombineerd. In de eindfase wordt beweging uitgevoerd via één programma.)
Fitts and posners three stage model:
1. Cognitieve of verbaal motorische fase:
- Doorgronden van de beweging, je gaat de beweging ontdekken.
- Verschaffen van expliciete (d.w.z. verbaliseerbare) ‘stap-voor-stapregels’ over de uitvoering
en globale knowledge of results
- Ontwikkelen van een basis bewegingspatroon.
2. Associatieve fase:
- Hierin worden de oorzaak – gevolg relaties ontdekt.
- Ontwikkeling van perceptie – actie – koppeling.
- Gedetailleerd knowledge of results in combinatie met knowledge of performance
- Fine tuning van de beweging.
3. Autonome fase:
- Bewegingsuitvoering gaat vanzelf, is impliciet.
- Aandacht kan gericht worden op andere zaken.
- Verschaffen van gedetailleerde KR maar geen KP, vermijd de aandacht op uitvoering.
- Beweging is automatisch