Toetsstof: Hoofdstuk 1, Hoofdstuk 2, §6.3, §3.1, §6.1, §6.2, §9.3 t/m §9.5, Hoofdstuk 4;
zonder §4.7 en §4.8, Hoofdstuk 8, Hoofdstuk 5; zonder §5.5, §7.1, §7.4, §9.1, §9.2 en
§9.6.
Introductie:
- Micro-economie: binnen het bedrijf, je hebt er zelf invloed op.
o Afzonderlijke personen
o Gezinnen/ (consumptie)huishoudens
o Ondernemingen
- Meso-economie: je kunt zelf zien hoeveel winst je maakt, maar je vergelijkt het met
je concurrenten.
o Groepen bedrijven
o Economische sectoren
o Bedrijfstakken
- Macro-economie: landelijke en internationale ontwikkelingen, heb je zelf geen
invloed op.
o Nationale consumptie
o Nationale besparingen
o Nationaal product/inkomen
Macro-omgeving:
- Destep methode: een methode om de macro omgeving van een onderneming te
analyseren
o Demografie
o Economie
o Sociaal cultureel
o Technologie
o Ecologisch
o Politiek juridisch
Directe omgeving: direct contact met het bedrijf (leverancier en bedrijf)(klanten en bedrijf)
Er is nooit sprake van een volledige vrije markteconomie; 100% vrije marktmechanisme
bestaat niet
Budgetmechanisme (planeconomie): Overheid bepaalt wat en hoe wordt geproduceerd
en tegen welke prijs de goederen/diensten worden verkocht.
Marktmechanisme (markteconomie): Beslissingen van consumenten en producenten zijn
bepalend
Wij leven in een gemengde economie.
1
,Hoofdstuk 1 Plaatsbepaling en basisbegrippen.
1.1 Externe bedrijfsomgeving.
Het succes van ondernemingen is afhankelijk van hoe goed zij weten in te spelen op kansen
en bedreigingen die vanuit de externe omgeving op hen afkomen.
Er zijn 2 soorten omgevingsfactoren die het reilen en zeilen van ondernemingen
beïnvloeden:
- De macro-omgeving: de omgevingsfactoren die grote invloed op het
ondernemingsresultaat uitoefenen, maar de onderneming kan dit zelf niet/nauwelijks
beïnvloeden.
- De directe omgeving: bestaat uit de partijen op de in- en verkoopmarkten waarmee
de onderneming dagelijks zakendoet.
Macro-omgeving Directe omgeving
-Demografie: ontwikkeling en samenstelling -ontwikkeling huidige en toekomstige
bevolking (ook bedrijfsbevolking) marktvraag
-Economie: conjunctuur, wisselkoersen, -concurrentieverhoudingen
rente, inflatie
-Sociaal-cultureel: normen en waarden, -afnemersgedrag
maatschappelijke trends
-Technologie: technologische -leveranciers:
ontwikkelingen afkomstig van buiten de Grondstoffen en halffabricaten
eigen markt Machines en gebouwen
Vermogen
-Ecologisch: beschikbaarheid natuurlijke -substitutiegoederen
hulpbronnen, milieuaspecten (bijvoorbeeld
door CO2 klimaatverandering)
-Politiek-juridisch: wet- en regelgeving -potentiële toetreders tot de markt
1.2 Het centrale economische probleem.
Een kernprobleem in de economie is schaarste: onvoldoende middelen om alle behoeften
en doelen te realiseren. Middelen in de vorm van geld tijd en productiemiddelen zijn
alternatief aanwendbaar: ze zijn voor verschillende doelen bruikbaar. Elke keuze brengt
kosten met zich mee in de vorm van de opbrengsten van het beste niet gekozen alternatief.
Die gemiste kosten heten alternatieve kosten of opportunity costs.
Het feit dat middelen schaars en alternatief aanwendbaar zijn, dwingt dus tot kiezen. De
vraag naar producten is dus groter dan het aanbod van producten. De producenten willen
een zo hoog mogelijke welvaart voor consumenten tot stand brengen. Welvaart: de mate
waarin consumenten met behulp van schaarse, alternatief aanwendbare middelen in hun
behoeften kunnen voorzien. Welvaart wordt vaak uitgedrukt in het bruto binnenlands product
(BBP). Zonlicht en wind zijn voorbeelden van vrije goederen: onbeperkt beschikbaar.
1.3 Produceren en consumeren.
Er zijn 4 productiefactoren:
- Arbeid: de tijd en inspanning die nodig is bij de productie van goederen en diensten.
o Loon
- Kapitaal: alle geproduceerde middelen die je voor de productie van andere goederen
en diensten kunt gebruiken. (machines)
o Rente
- Natuur: de natuurlijke hulpbronnen: lucht, water, grond en delfstoffen.
o Pacht/huur
- Ondernemerschap: de organisatie van het productieproces in een onderneming.
Beslissingen die genomen worden die leiden tot winst of verlies.
o Winst
2
, Primaire inkomen: Loon + rente + pacht/huur + winst
Economische orde: de manier waarop de afstemming van productie en consumptie in een
land is georganiseerd. Het doel van elke economische orde is het zo goed mogelijk voorzien
in de behoeften van consumenten. 5 kernvragen:
1. Wie moet er produceren? Overheid of particuliere ondernemers.
2. Wat moet er geproduceerd worden? Hierbij gaat het om de effectiviteit van de
productie. Er moet beslist worden welke goederen en diensten hebt best aan de
wensen van de consumenten tegemoetkomen.
3. Hoe moet er geproduceerd worden? Hierbij gaat her om de efficiëntie van de
productie. De gekozen productietechniek moet het minste kosten.
4. Waar vindt de productie plaats?
5. Voor wie moet er geproduceerd worden?
De productie kan geregeld worden met:
1. Budgetmechanisme: De overheid beslist welke goederen en diensten
geproduceerd worden, op welke manier de productie plaats vindt en tegen welke
prijs de goederen en diensten verkocht worden. (planeconomie)
2. Markmechanisme: de omvang en de samenstelling van de productie zijn afhankelijk
van de beslissingen van individuele consumenten en producenten.
In een markteconomie bepaalt het marktmechanisme voor welke goederen de
productiefactoren worden gebruikt. Dit heet de allocatie van de productiefactoren. Overal
ter wereld hebben landen een gemengde economie.
1.4 Economische wetenschappen.
Economisch handelen: de aanpak van het keuzeprobleem bij het omgaan met schaarse
middelen.
Doelstellingen in de algemene economie:
- Consumenten: maximale individuele welvaart
- Producenten: maximale winst
- Overheid: maximale maatschappelijke welvaart.
1. Micro-economie: economische keuzeproblemen van individuele consumenten en
producenten.
2. Meso-economie: economische vraagstukkien op bedrijfstakniveau.
3. Macro-economie: vraagstukken op landelijk en internationaal niveau. Hier heb je als
individu geen invloed op.
Monetaire economie: gaat over de rol van geld in de economie en besteedt daarbij
aandacht aan bijv. de hoogte van de rente en de werking van financiële markten. Inzicht in
de monetaire economie is nodig voor financiële beslissingen.
Internationale economische betrekkingen: bestudeert de internationale handel in
goederen en het financiële verkeer tussen landen.
1.5 Economische modellen.
Bij modellen wordt uitgegaan van de ceteris paribus clausule: bij onderzoek tussen de
prijs en de vraag 1 waarde veranderen de andere 3 moet je dan gelijk houden.
De variabelen in wiskundige modellen zijn te onderscheiden in:
- Exogene grootheden: onafhankelijk van de andere grootheden in het model. De
waarde wordt bepaald door factoren buiten het model.
- Endogene grootheden: wel afhankelijk van de andere grootheden in het model.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller britt01. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.59. You're not tied to anything after your purchase.