Samenvatting vanuit bavo boek en basisdocument. Let op goed leren wat de hoogte van een situatie is en hoe die eruit ziet, het is belangrijk dat je dit goed leert. Aan de hand van de samenvatting en oefententamen moet dit goed lukken.
Het is mogelijk dat een deel van deze informatie niet kloppen...
Samenvatting Turnen 3LO
Bavo boek (blz. 17-136)
Inleiding
Plaats van het gebied
De turnactiviteiten worden veelal nog onderwezen zoals dit reeds jarenlang de gewoonte is: sterk
bepaald vanuit een vast aantal toestellen en met een grote nadruk op welomschreven
vormvoorschriften met betrekking tot de uitvoeringswijze. Dit sluit maar matig aan bij de
ervaringswereld van de huidige leerlingen. De ervaringen die leerlingen op kunnen doen bij het
deelnemen aan goed gekozen turnactiviteiten zijn nog steeds uniek en van groot belang voor hun
ontwikkeling.
Enkele uitgangspunten
Bij het geven van turnonderwijs laten wij ons leiden door een aantal uitgangspunten. Hieronder zijn
ze kort samengevat.
1. Op grond van een analyse van bestaande turnactiviteiten kunnen deze worden ingedeeld in een
drietal betekenisgebieden: het springen, het zwaaien en het balanceren. Elk van deze gebieden kan
gezien worden als een verzameling activiteiten met een overeenkomstige structuur met betrekking
tot het verplaatsen of het motorisch aspect. In het bewegingsonderwijs willen wij de leerlingen
inleiden in elk van deze gebieden.
2. Een gemeenschappelijk kenmerk van turnactiviteiten is het loskomen van de begane grond met
behulp van toestellen of apparaten. Springen gaat door afzetten vanaf al dan niet verende vlakken
om de begane grond te verlaten, zwaaien door te hangen aan of steunen op zwaaitoestellen en
balanceren door het verblijven op begrensde vlakken op of boven de grond.
3. Per betekenisgebied formuleren wij een bewegingsprobleem, dat als een eerste leidraad moet
fungeren bij het geven van onderwijs in het desbetreffende gebied. Dit zijn de bewegingsproblemen:
- Springen: Het loskomen door afzetten vanaf iets met betrekking tot het loszijn of zweven
- Zwaaien: Het loskomen door hangen aan of steunen op iets met betrekking tot het losblijven
komen en/of het losblijven
- Balanceren: Het loskomen door te gaan of staan op iets of iemand met betrekking tot het uit
evenwicht raken.
4. Activiteiten die binnen het onderwijs worden aangeboden, dienen zo gekozen en begeleid te
worden, dat het bewegingsprobleem van het betreffende gebied voor de leerlingen oproepbaar en
uitbouwbaar is. Activiteiten moeten aansluiten op niveau. Dit wordt zichtbaar doordat leerlingen het
bewegingsprobleem in een activiteit herkennen en het bij herhaling steeds beter oplossen.
5. De begane grond verlaten impliceert ook weer op die grond terug te moeten keren. Het betekent
dat het deelnemen aan turnactiviteiten voor leerlingen steeds opnieuw het nemen van een zeker
risico inhoudt. De wijze waarop dit risico wordt ervaren en invloed heeft op het deelnemen hangt
voor een belangrijk deel af van de mate van bekendheid met de activiteit. Turnactiviteiten moeten zo
gekozen worden dat ze voor leerlingen behoorlijk spannend en uitdagend zijn. Echter moet het risico
niet zodanig gaan overheersen dat de leerlingen erdoor worden overspoeld.
,6. Leren turnen is geen strikt individuele aangelegenheid, maar leren turnen doe je in groepsverband.
Het deelnemen in turnactiviteiten vindt dus na elkaar plaats, ook door het feit dat er apparaten nodig
zijn bij het turnen. Daarnaast zijn er de functies van doeners, wachters en helpers. De leerlingen
zullen deze drie functies in de meeste activiteiten vervullen en bij het lesgeven dient de lesgever
aandacht te bieden aan deze functies. Functies kunnen gezien worden als geledingen van een
turnactiviteit. Het zijn deelactiviteiten binnen het turnen die niet onafhankelijk van elkaar geleerd
kunnen worden.
Eindtermen turnen in de bavo
Voor het turnen moeten er programma’s ontwikkeld worden die gericht zijn op het halen van de
volgende eindtermen:
Eindtermen Specificaties
1. Het kunnen verrichten van a. Een leerling kan na aanwijzingen turnactiviteiten inrichten en aanpassen.
taken die het met elkaar b. Een leerling kan hulpverlenen d.m.v. het aanleggen van verschillende
beoefenen van turnactiviteiten grepen.
mogelijk maakt. c. Een leerling kan aan de hand van eenvoudige criteria het deelnemen van
medeleerlingen beoordelen.
2. Vanaf verschillende vlakken a. Een leerling kan m.b.v. een minitramp een rechtstandige sprong maken en
kunnen afzetten en tijdens het tevens een variatie hierop b.v. inhurken, spreidhoeken of kruisspringen.
zweven meerdere b. Een leerling kan m.b.v. minitramp en springplank met tenminste twee van
richtingsveranderingen kunnen de volgende sprongen een steunvlak passeren: Hurksprong, spreidspong of
realiseren. wendsprong.
c. Een leerling kan m.b.v. een minitramp en/of een verhoogd vlak tenminste
één van de volgende sprongen maken: (tip)salto, handstand overslag of
arabier.
3. Aan verschillende toestellen op a. Een leerling kan in de zwaai komen aan touwen en trapezestok door
meerdere manieren in zwaai inlopen of door te vertrekken vanaf een verhoogd vlak.
kunnen komen, in zwaai kunnen b. Een leerling kan schommelen in zit en in stand op meerdere schommels.
blijven en uit de zwaai kunnen c. Een leerling kan zwaaien in strekhang aan de ringen.
komen. d. Een leerling kan bij het zwaaien twee verschillende draaien voor- of
achterover realiseren aan trapezestok en/of ringen.
4. Op verschillende begrensde a. Een leerling kan gaan en staan op vastliggende en beweegbare vlakken
grondvlakken op en boven de boven de grond.
grond in evenwicht kunnen b. Een leerling kan zich verplaatsen op tenminste één van de volgende losse
komen en blijven. voorwerpen: balanceerbal of éénwieler.
c. Een leerling kan als onder- of bovenpersoon functioneren bij acrobatische
trucs.
d. Een leerling kan vluchtig in handstand komen en weer terugkomen op de
voeten.
Springen
Inleiding
Wij pleiten ervoor om in een zekere regelmaat met klassikale lessen en twee of meer situaties de
lessen te beëindigen. Het springen kan ook beoefend worden in een enkele situatie naast andere
activiteiten. Eenvoudigere activiteiten kunnen over het algemeen snel door leerlingen zelfstandig op
gang gehouden worden, nadat deze een of meerdere keren klassikaal aan de orde zijn geweest. Voor
de meer complexere activiteiten werkt het juist vaak goed wanneer deze eerst in kleine groepjes
worden aangeboden door de lesgever, met name in verband met hulpverlenen.
,De gestelde eindtermen voor het betekenisgebied springen kunnen gerealiseerd worden door alleen
springactiviteiten aan te bieden met behulp van de minitramp. Toch zouden wij er voor willen pleiten
om in drie jaar van de basisvorming toch minstens een lessenreeks te besteden aan het springen met
behulp van een ander afzetvlak.
Het geleerde binnen dit betekenisgebied wint hierdoor aan wendbaarheid, doordat leerlingen hun
springprestaties kunnen vergelijken in relatie tot het gebruikte afzetvlak: met een minitramp springt
het heel anders dan met een ander afzetvlak. (voor de meeste scholen het reutherplankspringen)
Verder kan er gedacht worden aan lessenreeksen waarin gesprongen wordt met behulp van de grote
trampoline, de dubbele trampoline en de maxitramp.
Veranderingsmogelijkheden
Het springen wordt in eerste instantie opgevat als een loskomen door middel van afzetten van
afzetvlakken. Daarbij zijn er afzetvlakken met een minimale werking, zoals de vloer en de
reutherplank. En er zijn afzetvlakken die, al bij een geringe mate van bekendheid bij de leerlingen,
snel leiden tot een behoorlijke zweefvlucht, zoals de minitramp en grote trampoline. Om leerlingen
te introduceren in het springen is het laatste het meest geschikt.
Springactiviteiten krijgen hun complexiteit met name door de complexiteit van de
richtingsveranderingen die tijdens het loszijn gerealiseerd dienen te worden. Uitgaande van dit
criterium wordt de volgende globale lijn van makkelijk naar moeilijk geschetst:
Niveau 1: Springen, waarbij geen draaien voor- en /of achterover plaatsvindt; het rechtstandig
springen.
Niveau 2: Springen van eenvoudige richtingsveranderingen, waarbij het plaatsen van de handen niet
behoeft te worden uitgesteld; passeersprongen zoals hurksprong, spreidsprong en wendsprong over
smalle vlakken en rollen op een verhoogd vlak.
Niveau 3: Springen van eenvoudige richtingsveranderingen, waarbij het plaatsen van de handen
moet worden uitgesteld; Dezelfde sprongen als bij niveau twee, maar nu over bredere vlakken of
met een grotere afstand tussen het afzetvlak voor de voeten en het afzetvlak voor de handen.
Niveau 4: Springen van complexere richtingsveranderingen zoals salto’s en overslagen.
Ten slotte kunnen springactiviteiten worden aangepast en veranderd door:
- Te manipuleren met lengte en hoogte van aanloop-/ aanspringvlakken;
- Te manipuleren met hoogte en breedte van afzetvlakken voor de handen;
- Te manipuleren met aard en hoogte van landingsvlakken.
Door zorgvuldige keuzes te maken met betrekking tot het hierboven genoemde, dient de lesgever
een activiteit aan te bieden die aansluit bij het niveau van een groep. Voor het merendeel van de
leerlingen moet daarbinnen het desbetreffende bewegingsprobleem oproepbaar en uitbouwbaar
zijn.
Aanvangsactiviteiten
Gezien de centrale plaats die het minitrampspringen, inneemt in het springonderwijs, is het
belangrijk zoveel mogelijk leerlingen de kans te bieden een behoorlijk aanvangsniveau te verwerven.
Om met name de mindere springers de kans te bieden en de betere springers zich niet te laten
vervelen is het verstandig om in het begin meerdere springactiviteiten met rechtstandig springen aan
te bieden.
Binnen deze activiteiten kunnen leerlingen tevens leren om elkaars springen te ondersteunen en te
beveiligen. De acceptatie van het hulpverlenen, als noodzaak bij het leren springen, speelt een
belangrijke rol. De grepen zijn dan nog niet ingewikkeld.
, Belangrijke aandachtspunten voor de lesgever bij deze aanvangsactiviteiten zijn:
- Kunnen leerlingen regelmatig en met voldoende tempo aanlopen naar de minitramp?
- Kunnen leerlingen met een zeker gemak aanspringen naar de minitramp?
- Kunnen leerlingen door een goed gebruik van de minitramp een behoorlijke zweefvlucht oproepen?
- Kunnen leerlingen de opgeroepen zweefvlucht zodanig aan, dat ze veilig kunnen landen?
- Zijn leerlingen bereid en in staat elkaars springen te ondersteunen en te beveiligen?
Het is voor het vervolg van springen niet noodzakelijk dat alle leerlingen aan al deze eisen in dezelfde
mate voldoen. Maar er moet wel gerealiseerd worden dat leerlingen die op één of meer van deze
punten belangrijk achterblijven bij de groep, bij de vervolgactiviteiten waarschijnlijk leerproblemen
zullen gaan krijgen. Een streven naar een zekere homogeniteit blijft in deze gewenst. Dit kan
betekenen, dat het noodzakelijk is wat langer tijd te besteden aan deze aanvangsactiviteiten.
Tenslotte kan er het risico ontstaan dat leerlingen buiten de orde van de les nog even een sprong
kunnen maken. Veel ongelukken met het trampolinespringen zijn juist in deze tussenmomenten
ontstaan. Je moet van het begin af aan met groepen afspreken, dat wanneer er niet gesprongen
wordt, de minitramp aan de zijkant wordt gezet. Niemand komt dan in de verleiding om te springen.
1. Rechtstandig springen vanuit aanlopen
Aanbieden (arrangement)
Per springsituatie is bij deze activiteit nodig: een minitramp en een landingsmat.
De minitramp wordt voor de landingsmat geplaatst. De minitramp en de landingsmat worden zo in
de zaal neergezet, dat er een aanloopvlak van maximaal twaalf
meter ontstaat. De leerlingen worden verdeeld in groepen van tien
tot twaalf. Op de mat staan twee leerlingen om te vangen.
Aanbieden (leervoorstel)
De springer neemt een rustige aanloop, springt in de minitramp en
maakt een rechtstandige sprong. Na het landen sluit de springer achteraan bij de wachtende
leerlingen.
De helpers staan met het gezicht naar elkaar toe, vlak achter de minitramp en op een armlengte
afstand. De springer wordt opgevangen met een klemgreep om het middel; een hand voor de buik
en een hand achter de rug. Zowel van het hulpverlenen als van het springen wordt een voorbeeld
gegeven.
Begeleiden
Veelal zullen nogal wat springers teveel naar voren springen; de vangers hebben dan de neiging om
hierop in te spelen en wat verder op de mat klaar te gaan staan; dit nodigt vervolgens de springers
uit om meer naar voren te gaan springen. De helpers moeten erop gewezen worden dat ze klaar
gaan staan vlak achter de minitramp. Pas wanneer blijkt dat het nodig is lopen zij mee met de
springer. Ook moet gecontroleerd worden of de klemgreep om het middel goed en op tijd wordt
aangelegd; de springer moet als het ware uit de lucht worden geplukt.
Bij de springer moet er gelet worden op de verdeling van het aanlopen ten opzichte van het
aanspringen en deze beiden weer in relatie tot het stijgen en dalen.
Twee mogelijke verdelingsproblemen:
Allereerst moet de leerling goed gebruik maken van de werking van de minitramp. Leerlingen die
steeds te vroeg of te laat afzetten vanaf de minitramp onderkennen de werking niet en krijgen weinig
vaart mee bij het loskomen. Geduld is de beste hulp, aanwijzingen werken averechts, doordat ze
gaan letten op details, en dan helemaal niks meer lukt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jessedegroote1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.51. You're not tied to anything after your purchase.