Hoofdstuk 1: Inleiding
1. Wat is homeostase?
Cellen hebben een specifiek intra- en extracellulair milieu nodig om te kunnen functioneren.
Homeostase van dit milieu is de basisbehoefte van het lichaam.
Homeostase = evenwicht van het lichaam en componenten; de controle van een vitale
parameter.
Ziekte is afwijking van de homeostase. Veranderingen lokken een sensorische respons uit;
maar te extreme veranderingen kunnen leiden tot loss of function. De doodsstraf wordt bv
nog uitgevoerd door een enorme toename van NaCl in het bloed wat het hart lamlegt.
Deze homeostase wordt bereikt via samenwerking van verschillende organen:
− Spieren
− Gastro-intestinaal systeem
− Longen
− Hart
− Nieren
− Centraal en perifeer ZS
Elk van deze organen bevatten verschillende celtypes verantwoordelijk voor specifieke
orgaanfuncties.
1.1 Basisconcepten van homeostase
1) Feedback:
Feedback loop=
Er is wel een dynamisch evenwicht binnen de fysiologische range. Sterke afwijkingen zal bv
de structuur van eiwitten beïnvloeden.
2) Redundantie:
= verschillende organen zijn verantwoordelijk voor de homeostase van 1 parameter.
Hoe belangrijker de parameter, hoe meer organen bij de controle betrokken zijn.
3) Adapteerbaarheid (acclimatiseren):
Feedback loops kunnen flexibel zijn. Het set point kan verschoven worden.
Vb. Bij lage zuurstofconcentratie verhoogt de ademfrequentie. Na acclimatiseren op grote
hoogte zal de respons op dezelfde lage zuurstofspanning veel groter zijn. Ook genetische
factoren spelen hierbij mee.
1.2 Lichaamsvloeistoffen
50 à 60% van het lichaam bestaat uit water.
Er zijn verschillende compartimenten in het lichaam die verschillende soorten
lichaamsvloeistoffen bevatten.
1) Intracellulair volume (60%)
2) Extracellulair volume (40%):
− Plasma volume (PV)
− Interstitieel vocht (ISV): = milieu van de niet-bloedcellen.
− Transcellulair vocht: = bevindt zich in een compartiment van het lichaam
1
, VCNW Functie
De chemische samenstelling van elk compartiment kan verschillen:
− Intracellulair hoge [K+] <=> Extracellulair hoge [Na+]
− ISV en plasma lijken sterk op elkaar. ISV heeft een lagere proteïnesamenstelling dan
plasma. Protein-vrije plasma ~ ISV
− [Ca2+] is extracellulair veel groter dan intracellulair
− [Cl-]i is zeer variabel
1.3 Osmolariteit en elektroneutraliteit
1) Osmolariteit: = 290 mOsm
Deze is gelijk tussen lichaamscompartimenten, maar kan verschillen voor bv urine,
traanvocht, zweet, …
De osmolariteit van het intracellulair volume bepaalt het celvolume en die van het plasma
bepaalt de bloeddruk.
2) Elektroneutraliteit:
Elke vloeistof in het lichaam is globaal elektroneutraal.
De positieve lading komt van kationen, de negatieve lading van Cl -, HCO3-, organisch fosfaat
en eiwitten.
3) Anion gap: = [Na-]plasma - ([Cl-]plasma + [HCO3-]plasma)
Dit weerspiegelt het verschil tussen marginale kationen en anionen. Hiervoor wordt
gecorrigeerd door eiwitten.
Bij type 1 diabetes kan het anion gap plots enorm dalen door extreme stijging van
acetoacetaat en β-hydroxybutyraat.
1.4 Ziekten
1.4.1 Ischemie
Ischemie is de verstopping van een ader die een hartinfarct kan veroorzaken.
Hoe langer de doorbloeding stopt, hoe meer [K+]o zal stijgen en ook hoe meer de pH zal
stijgen. Hoe hoger [K+]o hoe hoger de kans op hartritmestoornissen.
1.4.2 Hypernatremie
= verhoging van Na+ in het bloedplasma
Na+ is het belangrijkste ion in het lichaam. De symptomen zijn dus zeer zwaar.
Oorzaken: Veel Na+ innemen of uitdroging
− Diarree
− Te weinig drinken
− Te veel urine
− Veel hypertone vloeistof drinken, vb. Zeewater
Symptomen: - Subtiel: lethargie, zwakte, oedemen, gedragsstoornissen, …
- Ernstiger: epileptische aanvallen, coma, dood, …
Concentraties: - Normaal: 135 – 150 mM
- > 158 mM: zware symptomen
- > 180 mM: dodelijk
1.5 Transport en homeostase
Homeostase op cellulair niveau impliceert processen aan de PM. Deze fysiologische
processen veranderen het intracellulaire milieu.
Een ion streeft naar elektrochemisch evenwicht over de celmembraan.
2