Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen
Institution
Universiteit Leiden (UL)
Samenvatting voor het tentamen van IPO 2A. De samenvatting bevat een samenvatting van het boek 'Jongens zijn slimmer dan meisjes', een samenvatting van de behandelde hoofdstukken uit 'Pedagogiek in beeld', een samenvatting van de behandelde artikelen en college aantekeningen.
inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen
college aantekeningen ipo 2a
Written for
Universiteit Leiden (UL)
Pedagogische Wetenschappen
Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen
All documents for this subject (37)
1
review
By: maxh071 • 2 year ago
Seller
Follow
nadinedevogel
Reviews received
Content preview
IPO 2A Samenvatting
College 1
Grote schoonmaak
Onderwijs is het overdragen van kennis of vaardigheden. Leren is het verkrijgen van
generaliseerbare/abstracte kennis die iemand vervolgens in een andere context kan
gebruiken.
- Leren is een proces van het geven en krijgen van systematische constructie.
De onderwijswetenschappen is een interdisciplinair onderzoeksveld waarin onderzoekers
onderzoek doen naar hoe mensen leren en naar hoe dit verbeterd kan worden.
- De onderwijswetenschappen hebben twee doelen: het beschrijven, begrijpen &
verklaren van gedrag en leren, opleiden & ontwikkelen in het onderwijs.
De onderwijswetenschappen doen onderzoek op verschillende niveaus:
1. Microniveau: het lerende kind
2. Mesoniveau: schoolcontext
3. Macroniveau: maatschappij
Micheal Shermen geeft drie redenen waarom mensen ‘aanwijzingen’ herkennen voor de
ideeën waarin we geloven en ervaringen, die niet overeenkomen met hetgeen wat we
geloven, onbewust negeren:
1. Patternicity: de neiging om betekenisvolle patronen te zoeken in willekeurige dingen.
2. Conformation bias: het idee dat men bevestiging zoekt voor dingen die men gelooft.
Je gelooft de feiten die overeenkomen met jouw mening.
3. Hindsight bias: het afstemmen van verklaringen na de feiten op datgene waarvan we
weten dat het gebeurd is (achteraf is makkelijk praten).
Er bestaan drie redenen waarom iets initieel kan en zal slagen, maar waarbij de uitvoering en
toepassing een teleurstelling zijn:
1. Er is een verschil tussen een vernieuwend project en de uitvoering van dat project.
2. De onderzoeken die het bewijs voor de projecten leveren, zijn vaak zwak.
3. Het Hawthorne-effect, dit houdt in dat mensen gemotiveerd zijn als een vernieuwend
project net is ingevoerd. Het positieve effect komt door de glans van het nieuwe.
In het onderwijs zijn er drie theorieën:
1. Sociaal-constructivisme: leerlingen moeten geplaatst worden in een leeromgeving
waar zij zelf actief kennis moeten verwerken.
Samenwerken is belangrijk omdat iedereen een eigen perspectief heeft en door
middel van samenwerking kom je tot een gedeelde waarheid.
2. Cognitivisme: er is aandacht voor differentiatie, men moet niet alleen kijken naar wat
leerlingen leren maar ook hoe ze dat doen.
Ieder kind leert anders, dus je moet kinderen niet allemaal hetzelfde bieden.
3. Behaviorisme: leren met behulp van doelen, belonen en straffen.
Wie is wie in onderwijsonderzoek?
Onderwijskundigen leveren een bijdrage aan het onderwijssysteem en aan opleidings- en
leertrajecten door middel van de doelen van de onderwijswetenschappen.
Pedagogen zijn de personen die pedagogiek beoefenen, dit is een studie van de manier
waarop volwassenen kinderen en jongeren met een bepaald doel grootbrengen.
- Pedagogen die aan vergelijkende pedagogiek doen vergelijken de onderwijssystemen
in verschillende landen.
,Educatieve ontwerpers zijn experts in het ontwerpen en ontwikkelen van leerervaringen. Een
educatief ontwerp zijn educatieve ervaringen die de verwerving van kennis en vaardigheden
efficiënter, effectiever en aantrekkelijker maken.
Educatief technologen zijn experts die zich toespitsen op het analyseren, ontwerpen,
ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van de processen en hulpmiddelen die leren kunnen
versterken.
Mythes over leren
Mythe 1 Mensen hebben verschillende leerstijlen
Mensen verschillen in de manier waarop ze leren. Dit is een probleem omdat een leerstijl niet
gelijk is aan de beste manier om te leren.
- Clark (1982) beweert dat een voorkeur voor een bepaalde onderwijstechniek niet per
definitie een educatief voordeel heeft voor een leerling (mathemathanistisch effect).
Als de onderwijsmethode niet overeenkomt met een productieve, maar met een
zelfgekozen leerstijl, dan heeft onderwijs geen zin.
- Voorbeeld: Een kind kan snoep veel lekkerder vinden dan groenten, maar dat
betekent niet dat dat het best is voor dat kind.
Een ander probleem is dat leerstijlen veelal gebaseerd zijn op verschillende types, terwijl
mensen vaak niet in aparte groepen te verdelen zijn.
Er bestaan drie problemen met het verdelen van leerlingen in hokjes:
1. Cognitieve verschillen tussen mensen zijn vaker geleidelijk dan nominaal. Dit betekent
dat mensen vaak niet bij één bepaalde leerstijl passen.
2. Vaak worden voor de verdeling van mensen zelfgeschreven maatstaven gebruikt die
ontoereikend zijn.
3. Er zijn meer leerstijlmogelijkheden dan mensen, wat ervoor zorgt dat mensen heel
moeilijk in één bepaalde leerstijl te groeperen zijn.
De leerstijlhypothese van Pashler, McDaniel, Rohrer en Bjork stelt dat er sprake is van een
overlapinteractie. Dit houdt in dat leerlingen van type A alleen kunnen leren met
onderwijsmethode A en leerlingen van type B alleen met onderwijsmethode B enzovoorts.
Uit onderzoeken blijkt dat er interactie plaatsvindt tussen leerstijlen en
onderwijsmethodes, maar dat ze op het onderwijs geen invloed hebben.
Met de inventaris van Kolb wordt de onderverdeling van mensen bedoeld in denkers, doeners,
dromers en beslissers.
Uit onderzoeken blijkt dat deze inventaris een lage test-hertest-betrouwbaarheid
heeft; er is nauwelijks sprake van een correlatie tussen de factoren en de
classificatie van leerstijlen.
Hieruit volgen drie redenen waarom de mythe van de leerstijlen hardnekkig blijft:
1. Onszelf en anderen onderverdelen in groepen is populair.
2. Hokjesdenken bevestigt de gedachte dat elke leerling uniek is en dat verschillen
moeten worden erkend en aandacht verdienen.
3. Leerlingen en ouders kunnen elke mislukking van zich afschuiven door deze te wijten
aan een verkeerde combinatie in het onderwijssysteem.
Wat is de conclusie?
- Er is nauwelijks wetenschappelijk bewijs dat het efficiënt is om lessen aan te passen
aan de leerstijlen van leerlingen.
- Leerstijlen zijn geen onderwijsmethodes en moeten ook niet als dusdanig gebruikt
worden.
- De kracht van goed onderwijs is voor een groot deel afhankelijk van de competenties
van de leraar.
, - Er gaat een grote winstgevende commerciële industrie schuil achter de publicaties van
testen en handleidingen.
:-\
Mythe 2 Effectiviteit van leren kun je in een piramide weergeven
De basis van deze mythe is de uitdrukking ‘geef een man een vis en hij kan eten voor één
dag, leer hem vissen en hij heeft eten voor zijn hele leven’.
De cone of experience van Edgar Dale is een visueel instrument. Hierin vat hij zijn
classificatiesysteem samen voor de verschillende types van indirecte leerervaringen.
- De kegel bestaat uit tien lagen, onderaan staan de concrete ervaringen en bovenin
staan de abstracte ervaringen.
- Opmerkelijk is dat er geen cijfers of didactische werkvormen in worden gebruikt.
- Dale vindt het van belang dat de kegel niet als iets onbuigzaams mag worden gezien.
Cone of experience Leerpiramide
De cone of experience wordt tegenwoordig de leerpiramide genoemd, deze piramide bestaat
uit zeven lagen.
- Het grootste verschil is dat er in de leerpiramide diverse didactische labels, cijfers en
percentages worden weergegeven.
- Volgens de leerpiramide scoren de traditionele onderwijsmethodes het laagst.
- Bijna elke leerstijltheorie wordt tegengesproken in de leerpiramide theorie.
Er zijn twee problemen met de leerpiramide:
1. De oorsprong van de leerpiramide is onduidelijk.
2. De percentages zijn wel erg mooi afgerond, wat quasi onmogelijk is in
wetenschappelijk onderzoek.
Lally en Miller noemen in hun artikel vier empirische problemen waardoor volgens hen de
leerpiramide geen onderwijswaarde kan hebben:
1. Elke methode zou evenveel tijd moeten kosten.
2. Het zou steeds dezelfde leerkracht moeten zijn die de experimenten uitvoert.
3. De inhoud van de les zou steeds hetzelfde moeten zijn.
4. De uitkomstmaten moeten hetgeen waardoor je onthoudt na een bepaalde tijd zijn.
In de meta-analyse van Clark (1983) vergeleek hij de waarde van verschillende leermedia.
Het kwam erop neer dat er geen significant verschil kon worden vastgesteld tussen de
verschillende aanpakken.
Het zou beter zijn als de piramide in een vierkant weergegeven zou worden, hierin
kunnen de percentages allemaal evenredig worden verdeeld.
De leerpiramide kan herdopen worden tot het monster van Loch Ness van de onderwijskunde;
ze duikt te pas en te onpas op. Of nee, altijd te onpas omdat ze nep is.
Wat is de conclusie?
- De herkomst van de leerpiramide is onduidelijk.
- De verhoudingen blijken niet te kloppen.
, - De kracht van de leerpiramide wordt gedeeltelijk veroorzaakt door dat mensen sneller
iets geloven als er een afbeelding bij staat, ook al is deze decoratief.
:-\
Mythe 3 Je leert 70% informeel, 20% van anderen en 10% van formeel onderwijs
Met de zogenaamde ‘70-20-10-regel’ wordt een verhouding van leren weergegeven; je leert
70% van informeel, 20% van anderen en 10% van formeel onderwijs.
- De regel is gebaseerd op de metafoor die Allen Tough gebruikte voor de mate van
zichtbaarheid van een ijsberg; het grootste gedeelte van de ijsberg is onzichtbaar.
- Er is geen bewijs voor deze verhouding maar het wordt steeds populairder en in
verband gebracht met werk van Morgan McCall, Micheal M. Lombardo en Robert E.
Eichinger.
Als hun werk geciteerd wordt gaat het voornamelijk over trainingen in leiderschap
en er wordt (door de auteur) voorzichtig geformuleerd.
Een van de weinige onderzoeken naar de regel richtte zich op leidinggevende personen.
Daaruit kwam een andere verhouding, namelijk 16-44-30; je leert 16% uit ervaring, 44% van
conversatie met anderen en 30% door formeel onderwijs.
Er mist 10%, dit percentage werd niet beschreven door de onderzoekers.
Wat is de conclusie?
- De verhouding berust op een problematische veronderstelling; we leren het beste door
zelf te ontdekken.
- Er is geen bewijs gevonden in wetenschappelijke literatuur voor de verhouding.
:-?
Mythe 4 Als je alles kunt opzoeken, is kennis onbelangrijk
Ondanks dat we de antwoorden op bijna alle vragen tegenwoordig in ons broekzak hebben, is
het belangrijk dat we ook de vaardigheden leren om kennis te verwerven. Dit is omdat wat
we zien en begrijpen eigenlijk wordt bepaald door wat we al weten (Kirschner).
- Voorbeeld: Een bakker kijkt anders naar een taartje dan een diëtist. De bakker ziet de
bereidingswijze en de technische vaardigheden, een diëtist de voedingswaarde.
Daarnaast is het belangrijk dat we kennis verwerven omdat het bepalend is voor hoe goed we
informatie op het internet kunnen opzoeken, vinden, selecteren en evalueren. Hoe lager de
voorkennis, hoe negatiever het zoekproces verloopt.
De ‘21st century skills’ zijn de vaardigheden die je nodig hebt om in de maatschappij van nu
en van de toekomst goed mee te kunnen draaien. De precieze vaardigheden verschillen, maar
terugkomende elementen zijn samenwerking, communicatie, ICT-geletterdheid, creativiteit,
kritisch denken, probleemoplossende vaardigheden en sociale en/of culturele vaardigheden.
Informatiegeletterdheid/digitale geletterdheid is de mate waarin iemand beschikt over de
vaardigheden om om te gaan met de informatie op het internet.
Kinderen kunnen relatief jong omgaan met veel verschillende elektronische apparaten,
daarom worden ze ook wel ‘digital natives’ genoemd. Dit betekent echter niet dat ze al die
apparaten ook goed gebruiken. Daarnaast missen ze de kennis om de gevonden informatie te
beoordelen op relevantie en betrouwbaarheid.
Wat is de conclusie? We hebben meer kennis nodig om de vaardigheden te kunnen leren en
toepassen die we in de huidige kennismaatschappij nodig hebben.
:-\
Mythe 5 Kennis is net zo houdbaar als verse vis
Een belangrijke veronderstelling die aan de basis ligt van het idee om onderwijs en het leren
van informatie te vervangen door het opzoeken van die informatie, is dat elke dag de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nadinedevogel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.66. You're not tied to anything after your purchase.