Zoönotisch agens
- Een infectieus agens dat overgaat van dier naar mens
- In de mens kan het ziekte (zoönose) veroorzaken
Soorten infectieuze agentia
Soort Grootte Zichtbaar Aard
- Prionen Eiwit Nee Geen levende organismen
- Virussen 10-8 m EM Geen levende organismen
- Bacteriën 10-6 m LM Prokaryoten
- Schimmels µm – cm LM Eukaryoten
- Parasieten Eukaryoten
- Protozoa 10-5 m LM
- Helminthen mm-cm-dm Oog
- Ectoparasieten - -
Kenmerken prokaryoten en eukaryoten
Prokaryoten Eukaryoten
- Eencelllig - Vaak meercellig
- Cel is kleiner dan 5µm - Cel is ongeveer 10 µm
- Geen membraan gebonden organellen - Membraan gebonden organellen
- 70S ribosomen - 80S ribosomen
- DNA is circulair en haploïd - Dna in chromosomen
- Replicatie door deling - Replicatie door mitose
- Geen kernmembraan aanwezig - Kernmembraan aanwezig
Symbiose
- Commensalisme
- Eén profiteert
- Bescherming en voedsel
- Geen schade aan de gastheer
- Mutualisme
- Beide profiteren
- Geen schade aan de gastheer
- Parasitisme
- Eén lijdt en de ander profiteert
- Alleen de parasiet heeft voordeel
- Schade aan de gastheer
Routes van transmissie infectieuze agentia
- Oraal (besmet voedsel en water)
- Direct contact (huid)
- Aerosolen (luchtwegen)
- Directe inoculatie (injectie, trauma, bijten/steken)
- Transplacentaal
2
, Postulaten van Koch
- Dit zijn regels om te bepalen of een bepaald agens de oorzaak is van een bepaalde ziekte
1) Het micro-organisme moet aanwezig zijn in elk geval van de ziekte
2) Het verdachte micro-organisme moet kunnen worden geïsoleerd en gegroeid als een reincultuur
3) Inoculatie van het geïsoleerde micro-organisme in een gezonde gastheer geeft dezelfde ziekte
4) Hetzelfde micro-organisme moet opnieuw uit de experimenteel geïnfecteerde gastheer kunnen
worden geïsoleerd in een reincultuur
Hoe overleven infectieuze agentia?
- Ze wekken zo weinig mogelijk afweer op
- Ze ontwijken de effecten van afweer
- Ze onderdrukken de afweer van de gastheer
- Ze vermeerderen snel
- Ze overleven in individuen met een verminderde afweer (YOPIs)
3
, Hoorcollege 2: Virusstructuur en vermeerdering
Sterftetrend door infectieziekten (VS)
- Het aantal doden door infectieziekten neemt af door toenemende hygiëne, vaccins en geneesmiddelen
- Infectieziekten komen helaas nog steeds voor
- Epidemieën veroorzaken veel doden
- De meeste infecties bij de mens komen van dieren
- Bv: influenza komt oorspronkelijk van watervogels en door aanpassingen kan het de mens infecteren
Ontdekking virussen
- Het eerste virus werd ontdekt in planten door Ivanoski en Beijerink: tabaksmozaikvirus
- Tabakplantages hadden last van virussen waardoor de bladeren laesies vertoonden
- De onderzoekers Ivanoski en Beijerink deden onafhankelijk hier experimenten mee
- Ze maken een extract van de laesie met het Chamberland filter: deze houdt bacteriën tegen
- Er werd met het extract inoculatie uitgevoerd op een gezond blad: op het blad ontstond ook een laesie
- Hiermee werd bewezen dat het tabaksmozaikvirus door een celvrij filtraat kon worden overgebracht
- Ivanoski dacht dat het veroorzaakt werd door een gif
- Beijerink herhaalde het experiment een aantal keer: er bleven laesies ontstaan
- Hiermee werd bewezen dat het virus werd overgebracht door een filtreerbaar besmettelijk agens
- Het kon geen toxide zijn, omdat deze uitdunt over de tijd
- Loeffler ontdekte het eerste animale virus: mond-en-klauwzeer virus
- Hij deed dezelfde experimenten als Beijerink, maar met filters die ook virussen tegenhielden
- Hij leverde het eerste bewijs dat virussen particles zijn en dus geen vloeibare levensvorm
- Reed ontdekte het eerste humane virus: gele koorts
- Hij gebruikte soortgelijke bovengenoemde technieken om dit virus aan te tonen
- Hierbij werd getest op mensen, waarvan sommigen ook gestorven zijn
- Lazear ontdekte dat gele koorts een Arthopod-borne virus (ARBO) is
- Hij ontdekte dat het virus werd overgebracht door muggen
- De muggen fungeerden hierbij als vector
4
, Kenmerken van virussen
- Virussen zijn obligate intracellulaire parasieten
- Dit betekent dat ze afhankelijk zijn van gastheercellen en alleen reproduceren in levende cellen
- Ze hebben een acellulaire organisatie
- Ze bestaan uit één type nucleïnezuur – ofwel RNA of DNA – beschermd door een eiwitmantel
- Sommige virussen hebben rondom de eiwitmantel een lipidenmembraan: een envelop
- De envelop bevat vaak spikes die betrokken zijn bij de hechting aan receptoren
- De virussen die geen envelop hebben zijn naakte virussen
- Het genoom kan zorgen voor een infectiecyclus in de gastheercel
- De infectiecyclus houdt in dat het virus zich kan vermeerderen
- Traditionele virussen zijn klein en zichtbaar met een elektronenmicroscoop
- Virussen kunnen echter van elkaar verschillen in grootte
- Er bestaan ook grote virussen die zichtbaar zijn met een lichtmicroscoop
- Deze virussen komen vooral voor bij aquatische protozoa en zijn niet relevant voor veterinairen
- Het genoom van deze grote virussen is groter dan sommige bacteriën, archea en protozoa
- Ze hebben een grote variatie in replicatiestrategieën
- Alle virussen verpakken hun genoom in een particle zodat transport van cel-tot-cel mogelijk is
- Dit particle heet een virion
- Virussen komen voor in bijna alle levensrijken
- Het aantal virussoorten is nu vastgesteld op 2252 met >1031 particles in de biosfeer
Capside/eiwitmantel
- De functies van het capside zijn:
1) Verpakking / condensatie van het genoom
2) Bescherming van het nucleïnezuur
3) Transport nucleïnezuur van cel-tot-cel
4) Biedt specificiteit voor aanhechting bij naakte virussen
- De structuur is in te delen als een isoachedrale, helix of complexe structuur
- Isosachedraal:
- Een geometrisch figuur met 20 driehoekige zijden
- Bevat 2-vouwige, 3-vouwige of 5-vouwige assen met een roterende symmetrie
- Het is de meest efficiënte structuur van alle mogelijke structuren: convergente evolutie
- Complexe structuur:
- De mantel kan niet geclassificeerd worden als isosachedraal of helix
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dgk2020. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.10. You're not tied to anything after your purchase.