In dit document vind je alles wat wordt behandeld in 4vwo: de middeleeuwen, renaissance en de barok, maar niet alleen geschiedenis ook vind je van alles over toonladders, melodieën en compositietechnieken. Rondom, alle kennis die je gaat opdoen in 4vwo!
Muziek samenvatting pww 3
Hoofstuk 1:
Begrippen:
Gregoriaans: vocaal (alleen zang), eenstemmig, Latijn en alleen door mannen gezongen
Neumenschrift: de eerste ‘noten’
Syllabisch: op iedere lettergreep 1 noot
Melismatisch: op 1 lettergreep meerdere noten
Vrij ritme: geen maatsoort en geen exact voorgeschreven toonduur
Kerktoonladders: toonladders van 7 tonen, geen majeur of mineur
Organum: eerste meerstemmige muziek
Parallelle beweging: meestal reine kwart, kwint of octaaf (tweede stem parallel aan eerste partij)
Tegenbeweging: precies tegenovergesteld van de eerste partij
Melismatisch organum: tegenstem die meerdere noten zingt terwijl de tenor ‘normaal’ blijft
Cantus firmus: het originele gregoriaanse gezang (lange noten, basismelodie)
Mis: katholieke eredienst, vaste gezangen en eerst gregoriaans gezang later meerstemmig
Motet: ¾ -stemmig lied, in reine kwart, kwint of octaaf, altijd gezongen in het Latijn of Frans
Estampie: een muziekstuk met een steeds terugkerend refrein
Troubadour, adel: makers van kunstliederen met poëtische teksten en een goed uitgewerkte melodie
Instrumenten: vedel , fluit , trom , doedelzak , luit , harp
Bourdon: samenklank van de grondtoon en een kwint meestal in de bas
Kunstlied: poëtische teksten en een goed uitgewerkte melodie
Volkslied: muziek die niet in de kerk vertoond mag worden, wordt meestal gezongen in de kroeg
Hoofdstuk 2:
Begrippen:
Mis: katholieke eredienst.
Motet: vocale compositie voor meerdere stemmen, op een tekst uit de Bijbel meestal a capella.
A capella: vocaal zonder instrumentale begeleiding.
Cantus firmus: melodie die de basis is van een vast gezang (polyfone compositie).
Imitatie: compositietechniek waarbij de ene stem de ander nadoet, ze lijken op elkaar.
Doorimitatie: compositietechniek waarbij de ene stem de ander voor lange tijd nadoet.
Canon: strengste vorm van imitatie, alle stemmen zingen/spelen precies hetzelfde na elkaar.
Polyfonie: een meerstemmige compositietechniek waarin de stemmen onafhankelijk van elkaar
zijn, het ritme is ongelijk je hoort sommige woorden/klanken door elkaar.
Stemparen: een compositietechniek waarbij twee stemmen aan elkaar gekoppeld zijn.
Tertsen: bestaat uit 3 notennamen en heeft een afstand van 1,5/2
Sexten: bestaat uit 6 notennamen en een afstand van 4/4,5
Tekstuitbeelding: de manier waarop de componist tekst omzet in muziek (bijv. emoties uitbeelden).
Madrigaal: vocale compositie, afkomstig uit Italië, voor meerdere a capella stemmen en een
wereldlijke tekst.
Chanson: vocale compositie, afkomstig uit Frankrijk, voor meerdere a capella stemmen en een
wereldlijke tekst.
Dissonante: een samenklank die gewoon kut klinkt: secunde en septiem.
Homofonie: een meerstemmige compositietechniek waarbij de stemmen hetzelfde ritme hebben,
de klanken zijn gelijk op een andere toonhoogte.
Orgel, luit, blokfluit, trombone, kromhoorn en viola da gamba’s:
Pavane: staterige Italiaanse dans op een tweedelige maat.
Tweedelige maat: maatsoort waarin je telkens tot twee kan tellen, je kunt hierop lopen.
Gaillarde: levendige dans in een driedelige maat.
Driedelige maat: maatsoort waarin je tot drie kunt tellen, je kunt hierop walsen.
, Hoofdstuk 3:
Begrippen:
Opera: muziektheater met solisten, koor en orkest. Geacteerd en met decor en kostuums,
avondvullend.
Recitatief: soort ‘zingend spreken’, gebruikt in opera en oratorium. Vrij qua ritme en met een
eenvoudige begeleiding. Bedoeld om het. Verhaal verder te helpen. Geen tekstherhaling.
Basso continuo: doorlopende baslijn, begeleidingsmanier van de barok waarbij een
akkoordinstrument uitvoert denk aan een klavecimbel, orgel of luit.
Majeur: een toonladder, toonsoort of akkoord waarin de afstand van de grondtoon tot terts 2 is.
Mineur: een toonladder, toonsoort of akkoord waarin de afstand van de grondtoon tot terts 1,5 is.
Ouverture: een instrumentale opening die voorafgaat aan een opera, oratorium, musical, suite.
Recitatief secco: een recitatief met een begeleiding van enkel akkoorden (de basso continuo).
Recitatief accompagnato: een recitatief waarin de begeleiding van basso continuo is uitgebreid met
andere instrumenten.
Aria: lied, voor één stem met orkestbegeleiding. Bedoeld om emotie over te brengen.
Verschil laatste drie begrippen:
Koor: grotere groep zangers, meerdere zangstemmen.
Oratorium: een bijbelverhaal op muziek gezet, met dezelfde onderdelen als een opera (ouverture,
aria, recitatieven, koordelen) ook avondvullend.
Passie: een oratorium over het lijden en sterven van Christus.
Cantate: vocaal werk met dezelfde onderdelen als een opera of oratorium maar dan veel korter.
Concert: compositie met drie delen die meestal elkaar contrasteren qua tempo en toonsoort.
Triosonate: compositie met meerdere delen voor twee solisten en basso continuo (uitgevoerd door
twee instrumenten).
Versieringen: een noot of groepje noten die aan een melodietoon worden toegevoegd om de
melodie mooier te maken. (thriller, voorslag…)
Affectenleer: theorie die allerlei muzikale middelen zoals toonsoorten, intervallen en akkoorden
koppelt aan gevoelens.
Meerkorig concert: compositie met drie delen waarin naar klanktegenstelling gezocht wordt door 2
of 3 groepen instrumenten elkaar af te laten wisselen.
Concert Grosso: groepje solisten opzoek naar klanktegenstelling
Soloconcert: één instrument pakt solo tegenover orkest
De suite is een verzameling van dansen. Je kunt ze herkennen aan het tempo en de maatsoorten. De
dansen: de sarabande en de menuet. Driedelig en langzaam. Tweedelig en gematigd. Soorten improvisatie
uit het barok ritme: gepuncteerde ritmes (inegalité ritme). Ouverture: instrumentaal begin van een stuk.
De comes en de dux kennen wij eigenlijk al, ze zijn nu alleen anders verwoord: de dux is thema dat begint
op de grondtoon en de comes is het thema dat begint op de kwint. De comes wordt altijd gespeeld door de
tweede stem. Hier sluiten gelijk de tonica en dominant op aan: een tonica is een grondtoon en een
dominant is een kwint.
Kortom, je begint in alle gevallen met een fugathema en daaropvolgend kan een contrasubject
plaatsvinden, maar dit is niet nodig je kan namelijk ook te maken hebben met een tegenstem.
Divertimento komt voor wanneer hij zelf wil, er is geen afgesproken plek. Een expositie is simpelweg alle
stemmen die het fugathema spelen, wanneer alle stemmen dit thema gespeeld hebben kan je dus zeggen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LisaKamping. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.71. You're not tied to anything after your purchase.