Productiefactoren:
Via productiefactoren verwerft een consument inkomen.
- Natuur
- Arbeid
- Kapitaal (goederen)
- Informatie
- Ondernemerschap
Macro-economie:
(vereenvoudigde versie) Gezinshuishouden (consumenten) hebben alle productiefactoren in
handen en inkomen verkrijgen uit het ter beschikking stellen van productiefactoren aan
bedrijven. – geld wordt ontvangen- inkomen voor bedrijfshuishoudingen.
Consument levert productiefactor: Consument ontvangt inkomen in de vorm van:
- Natuur - Pacht/huur
- Arbeid - loon of winst uit ondernemerschap
- Kapitaal - inkomsten uit verhuur van een gebouw
Bedrijfskolom:
Horizontale beweging= parallellisatie, verbreden assortiment, meer soorten goederen.
Horizontale beweging= specialisatie, beperken assortiment.
Verticale beweging= differentiatie, extra bedrijfskolom.
Verticale beweging= integratie, bedrijfskolom minder.
Alle partijen/ stappen die een product verloopt.
- Oer producent (graanboer)
- Opkoper
- Fabriek (bierbrouwerij
- Groothandel
- Winkel (café)
- Consument
Bedrijfstak:
Een deel van de bedrijfskolom. Bijvoorbeeld de groothandel is een bedrijfstak.
Aantal aanbieders:
Hoeveelheid producenten op de markt.
Homogenen producten: Het product is hetzelfde. (denk aan een banaan)
Heterogene producten: Het product is anders in de ogen van de afnemer. (auto)
Transparantie:
Voorzichtigheid van de markt. Hoeveel informatie is bekend over die markt.
,Toetredingsmogelijkheden:
Hoe makkelijk is het om een markt toe te treden en af te treden?
Marktvormen:
- Volledige mededinging/ volledige concurrentie: Veel aanbieders, aanbieders bijna
geen invloed op de prijs, homogeen product, Zeer transparante markt, eenvoudig toe
te treden. Ze moeten op het juiste moment zoveel mogelijk aanbieden.
- Monopolie: 1 aanbieder, homogeen of heterogeen product, transparante markt, Niet
makkelijk toe te treden, prijszetter. Natuurlijk= grondstof komt op 1 plek voor.
Wettelijk= overheid bepaald. Feitelijk= uitschakelen van concurrenten.
- Oligopolie: weinig aanbieders, homogeen of heterogeen product, ondoorzichtige
markt, zeer moeilijk toe te treden. Prijsstarheid, concurrentie moet mee gaan met de
prijs. Kartelvorming, hierbij proberen concurrenten de prijs te bepalen door te
overleggen.
- Monopolistische concurrentie: aanbieders onderscheiden zich door kwaliteit,
samenstelling en service van het product/dienst. Veel aanbieders, heterogeen
product, doorzichtige markt, redelijk mogelijkheden om toe te treden.
Hoorcollege 1
Vastgoed:
Is een object.
Vastgoedmarkten:
De (totale) vraag naar het (totale) aanbod van goederen. Het resultaat van marktwerking is
prijsvorming van een goed.
Voorbeeld:
Als de vraag naar goederen stijgt, betekend dat de vraag en het aanbod bedrijfsruimte
toeneemt. Gevolg aankoop vastgoed.
Doel:
Maximale behoeftebevrediging.
Probleem:
Beperkte middelen. (schaarste).
Gevolg:
Nutsmaximalisatie= maximale nut.
Welvaart:
De mate waarin de spanning tussen behoefte en beperkte middelen is opgeheven. Mensen
hebben veel beschikking tot goederen en diensten is hoge welvaart.
Behoefte:
- Primaire behoefte: zijn het belangrijkst.
- Secundaire behoefte: is niet per se nodig.
- Stoffelijke behoefte= tastbare goederen. Onstoffelijke behoefte= niet tastbare
goederen.
, - Individuele behoefte= 1 persoon. Collectieve behoefte= een groep.
Inkomen:
Stroom van verworven koopkracht zonder in te teren.
Bruto-inkomen:
Dit inkomen van gezinshouden is niet gelijk aan het totaal door deze gezinshoudingen te
besteden inkomen. Belasting- en premiebetaling aan de overheid moet er nog af.
Modaal inkomen:
Het meest voorkomende inkomen.
Nominaal inkomen:
Inkomen in absolute waarde (2.200 euro per maand).
Reëel inkomen:
Het inkomen uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die hiermee gekocht kunnen worden.
(koopkracht).
Verandering koopkracht:
Verandering van het inkomen gecorrigeerd voor de inflatie.
Overheid inkomen:
o.a. belastingen en premies. Met dit geld:
- collectieve behoeften.
- Consumptie door de overheid zelf.
- Inkomensvoorziening voor behoeftigingen. (uitkeringen).
Lorenz-curve:
(personele inkomensverdeling) De rechte lijn is als iedereen evenveel verdient.
- Primaire inkomstenverdeling: De meest kromme lijn. Denk aan inkomsten zoals loon,
dividend en rente.
- Secundaire inkomstenverdeling: is een minder kromme lijn. De overheid houdt op de
primaire inkomens premies en belastingen in.
Consumptiegoederen:
Voor het consumeren.
Kapitaalgoederen:
Investeringen.
De behoefte zorgt voor inkomen zorgt voor productie.
Marktwerking:
Bepalen van de vraag en het aanbod.
, Vormen van economische orde:
- Centraal geleide planeconomie: sterk aanwezige overheid.
- Vrijemarkteconomie: zwak aanwezige overheid.
- Georiënteerde markteconomie: overheid reguleert in een vrijemarkteconomie.
Niveaus binnen de economie:
- Macro- economie: Nederland (of grotere verbanden zoals de EU).
- Meso- economie: bedrijfstak.
- Micro- economie: individuele consument en bedrijven.
Economische indicatoren op macroniveau:
Binnenlandse indicatoren:
- Groei bruto binnenlands product
- Conjuncturele situatie.
- Index consumentenvertrouwen
- Ontwikkeling werkloosheid, lonen en arbeidsproductiviteit.
- Prijsontwikkeling
- Orderportefeuille bedrijven.
Buitenlandse indicatoren:
- Renteontwikkeling
- Ontwikkeling export en import
- Ontwikkeling wisselkoers
- Verloop van de dollarkoers
- Ontwikkeling energieprijzen
Conjuctuur (conjuctuurgolf):
Een meerjarige ontwikkeling van de economische activiteit van een land, afgemeten aan de
nationale productie (=BBP, bruto binnenlands product) van dat land. Afwisselende periodes
van hoge en lage groei van het BBP van de economie in een land. De groei wordt bepaald
door de mate van de totale bestedingen van gezinshoudens, bedrijven en overheid. De trend
geeft de gemiddelde groei van het nationale productie aan gemeten in tijd. Op lange termijn
zal de trendlijn samenvallen met de groei van de productiecapaciteit.
- Laagconjunctuur: onder de trend.
- Hoogconjunctuur: boven de trend.
Fases conjunctuur:
- Opleving: productievolume (aanbod) stijgt, dit doordat bestedingen (vraag stijgen. Op
den duur stijging werkgelegenheid.
- Overspanning: Door volledige werkgelegenheid en totale benutting
productiecapaciteit zal aanbod niet verder kunnen stijgen, bestedingen (vraag)
blijven stijgen- gevolg is prijsstijging (inflatie).
- Crisis: door hoge prijzen nemen bestedingen af oftewel vraagafname. Daarnaast
verhogen bedrijven nog steeds productiecapaciteit (aanbodtoename) – gevolg
prijsdaling.
- Neergang: werkloosheid en faillissementen lopen op, afname productievolume-
verdere winstgevende bedrijven, verdere afname bestedingen- verdere prijsdaling.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller TaraVeldhoen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.50. You're not tied to anything after your purchase.