100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Algemene economie basisprincipes, samenvatting $3.21
Add to cart

Summary

Algemene economie basisprincipes, samenvatting

 7 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit is een samenvatting van Algemene economie basisprincipes uit jaar 1 van de opleiding Ondernemerschap & Retail Management.

Preview 3 out of 22  pages

  • No
  • Hoofdstuk 1, hoofdstuk 2, hoofdstuk 4 t/m hoofdstuk 12
  • March 29, 2021
  • 22
  • 2019/2020
  • Summary
avatar-seller
Hoofdstuk 1 Plaatsbepaling en basisbegrippen


1.1 Externe bedrijfsomgeving

Externe omgeving: de factoren buiten de onderneming die gedrag en resultaat van de onderneming
beïnvloeden. Onder te verdelen in macro-omgeving en directe omgeving
Omgevingsfactoren: factoren waarop de organisatie zelf geen invloed kan uitoefenen. Er zijn 2
soorten omgevingsfactoren: macro-omgeving en directe omgeving.
Macro-omgeving: omvat de omgevingsfactoren die grote invloed op de ondernemingsresultaten
uitoefenen, maar die de onderneming zelf niet of nauwelijks kan beïnvloeden
Directe omgeving: die bestaat uit partijen op de in- en verkoopmarkten, waarmee de onderneming
dagelijks zakendoet.




Macro-omgeving: omvat de omgevingsfactoren die grote invloed op de resultaten uitoefenen, maar die de onderneming
zelf niet kan beïnvloeden.
Directe omgeving: bestaat uit de partijen op de in- en verkoopmarkten, waarmee de onderneming zakendoet.

1.2 Het centrale economische probleem

Schaarste: de spanning als gevolg van de beperkte beschikbaarheid van alternatief aanwendbare
middelen voor het voorzien in een onbeperkt aantal behoeften. (op niveau van de maatschappij: de
vraag is groter dan het aanbod)
Alternatief aanwendbaar: geld, tijd en productiemiddelen zijn voor verschillende doelen bruikbaar,
echter maar voor één doel inzetbaar. Als ze voor een bepaald doel ingezet worden, kun je ze niet
meer voor iets anders gebruiken.
Markt: het geheel van factoren dat vraag en aanbod bepaalt
Alternatieve kosten/opportunity costs: de opbrengsten van het beste niet gekozen alternatief, dit
zijn dus gemiste kosten.  Voor een student geldt dat hij de tijd die hij aan zijn studie besteedt, niet
kan besteden aan uitgaan.
Welvaart: de mate waarin consumenten met schaarste, alternatief aanwendbare middelen in hun
behoeften kunnen voorzien. De welvaart wordt gelijkgesteld aan het bbp.
Bruto binnenlands product: de waarde van goederen en diensten die in een land worden
geproduceerd.

1.3 Produceren en consumeren

Productiefactoren: de door de productie benodigde middelen:
- Kapitaal: alle geproduceerde middelen die je voor de productie.  rente
- Arbeid: de tijd en inspanning die mensen besteden aan de productie.  loon
- Natuur: alle natuurlijke hulpbronnen, zoals lucht, water, grond en delfstoffen.  huur,pacht
- Ondernemerschap: de organisatie van het productieproces in ondernemingen. winst
Primair inkomen: inkomen waar een tegenprestatie tegenover staat. De beloningen rente, loon,
huur en pacht en winst vormen samen het primair inkomen.

,Economische Orde: de manier waarop de onderlinge afstemming van productie en consumptie in
een land is georganiseerd. Het doel van economische orde is het zo goed mogelijk voorzien in de
behoeften van consumenten.

De productie kan geregeld worden met behulp van:
- Het budgetmechanisme
- Het marktmechanisme

Budgetmechanisme: de overheid/staat bepaalt de productie (het aanbod) in een land. Dus
aantallen, etc. Een dergelijke economie dat hier bij past is de planeconomie (= een centraal geleide
economie, bijvoorbeeld Noord-Korea.)
Marktmechanisme: het aanbod van goederen en diensten komt tot stand door de vrije werking van
vraag en aanbod. Verandering is vraag en aanbod leiden tot prijsveranderingen. Ook wel
markteconomie. (tussenvorm is de gemengde economie).
Allocatie van productiefactoren: mechanisme dat bepaalt voor welke goederen de productie
factoren in welke mate worden ingezet. Bij het budgetmechanisme wordt de allocatie van de
productiefactoren door de overheid bepaald.
Gemengde economie: mengvorm van markt- en planeconomie. Geen engel lans is voor 100% een
markteconomie of een planeconomie. Overal ter wereld hebben landen een gemengde economie

1.4 Economische wetenschappen

Economisch handelen: aanpak van het keuzeprobleem bij het omgaan met schaarse, alternatief
aanwendbare middelen om hun doelstelling te bereiken.
Algemene economie: hierbij staan de keuzeproblemen centraal die voor de maatschappij als geheel
van belang zijn. Algemene economen gaan er daarbij van uit dat consumenten, producenten en
overheid naar maximaal haalbare doelstellingen streven.
Consumenten individuele welvaart
Producenten maximale winst
Overheid maximale maatschappelijke welvaart
Het vakgebied van de algemene economie valt in 3 delen uiteen:
- Micro-economie
- Meso-economie
- Macro-economie
Micro-economie: hoe individuele consumenten en producenten met economische keuzeproblemen
omgaan. (een markt  consumentenmarkt)
Meso-economie: economische vraagstukken op bedrijfsniveau. Hier staan concurrentieverhoudingen
centraal (een bedrijfstak  schoenen)
Macro–economie: vraagstukken op niveau van een land als geheel. Inzicht in deze economie helpt
het management van bedrijven te beoordelen hoe de verwachte ontwikkeling van de economie het
resultaat van hun bedrijf beïnvloedt.
Monetaire economie (onderdeel van de macro-economie): bestudeert hoe de geldhoeveelheid de
rentevoet, wisselkoers, inflatie, productie en werkgelegenheid beïnvloedt en in welke mate het
monetaire beleid de ontwikkeling van deze variabelen beïnvloedt.

1.5 Economische modellen

Ceteris paribus clausule: wat gebeurt er als we 1 bepalende factor veranderen en de rest gelijk blijft.
Daardoor kunnen veranderingen in de uitkomsten van het model alleen worden veroorzaakt door de
factoren die we willen bestuderen. Bijvoorbeeld de vraag naar mobiele telefoons, dit is onder andere
afhankelijk van het inkomen en de prijzen van mobiels

, Hoofdstuk 2 Vraag

2.1 Vraagbepalende factoren

Vraagbepalende factoren: de factoren die de vraag naar een goed bepalen. Voor wat betrekt de
vraag naar een product wordt er onderscheid gemaakt tussen de individuele vraag en de collectieve
vraag.
Individuele vraag: de vraag van een individuele consument naar een product. 4 vraagbepalende
factoren beïnvloeden de individuele vraag:
1. De behoefte: afnemers zoeken niet een product, maar willen in hun behoefte voorzien.
2. De prijs: een stijging van de prijs leidt vrijwel altijd tot een daling van de vraag naar dat
goed, een daling leidt dus tot een stijging van de vraag
3. De prijzen van andere goederen en diensten: een prijsverandering van een goed heeft 2
effecten om de omvang van de markt:
 Substitutie-effect
 Inkomenseffect van de prijsverandering
4. Inkomen : in het algemeen als het inkomen stijgt, stijgt de vraag. En als het inkomen
daalt, daalt de vraag.
collectieve vraag: de vraag van alle consumenten gezamenlijk naar een product. En is afhankelijk van
de omvang van de bevolking, hoe groter de bevolking, hoe groter de vraag naar een bepaald goed zal
zijn (ceteris paribus)
Substitutie-effect: goederen die elkaar in gebruik kunnen vervangen
Inkomenseffect: de verandering van het reële inkomen als gevolg van de prijs verandering van een
goed (de koopkracht daalt of stijgt)

2.2 Behoefte

Afgeleide vraag: producenten kopen grondstoffen, machines en dergelijke in voor het vervaardigen
van goederen. Producenten willen zo goed mogelijk in de behoeften van hun afnemers voorzien,
daarom moeten zij wel voorzien zijn van de benodigde dingen om in de behoefte van hun afnemers
te voorzien.

De behoefte van mensen bestaan uit kleding, voedsel, onderdak en veiligheid. Maatschappelijke
trends hebben ook invloed op de behoeften. Vrouwen die vaker gaan werken zoeken huishoudelijke
diensten en een kinderopvang. Ook hebben mensen nu minder tijd, dus stijgt de behoefte naar kan-
en-klaar maaltijden. Ook hebben demografische factoren invloed op de vraag naar producten, denk
aan de leeftijd en de grootte van huishoudens.

2.3 Prijs

Vraagcurve: grafische weergave van de vraagfunctie (=relatie tussen de vraag naar een product en de
prijs van dat product). Dit is een dalende lijn.

Voorbeeld vergelijking vraagcurve:
Formule: q= -3p + 9.000
q= hoeveelheid in eenheden
p= prijs in euro’s

Een prijsdaling heeft 2 gevolgen:
1. Inkomenseffect de consument kan meer kopen
2. Substitutie-effect dit product wordt goedkoper en dus aantrekkelijker dan een ander
product

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Annieckwiersema. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53340 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.21  1x  sold
  • (0)
Add to cart
Added