Aan de hand van het boek zes psychologische stromingen en 1 client en de bijgevoegde documenten op ELO als literatuur heb ik de leerdoelen zo uitgebreid mogelijk proberen uit te werken die bij de lesbeschrijving van het vak gedragswetenschappen stonden weergegeven.
Leerdoelen week 1
De student kan beschrijven hoe de ontwikkelingspsychologie zich vanuit historisch perspectief
ontwikkeld heeft
De grondlegger van het cognitieve ontwikkelingsmodel= de psycholoog Jean Piaget uit Geneve.
Hij studeerde eerst biologie en schreef een proefschrift over weekdieren. Later verdiepte hij zich
in de psychologie, de wetenschapsleer en de logica.
Via een aanstelling aan de laboratoria van Alfred Binet, waar gewerkt werd aan de
standaardisering van de eerste intelligentietest, kwam Piaget in aanraking met een
onderzoeksterrein in dat het verdere verloop van zijn wetenschappelijke carrière zou bepalen.
Hij raakte gefascineerd door de fouten die kinderen van een bepaalde leeftijd in een testopgaven
maakten en raakte er steeds meer van overtuigd dat deze kinderen er een eigen logica op na
hielden die wel overeenkwam met die van hun leeftijdsgenoten
De denkbeelden van vroeger over de ontwikkelingspsychologie -> het kind had geen apart status/
behandeling
- In de middeleeuwen werden kinderen gezien als miniatuurvolwassenen
- Tijdens de reformatie waren kinderen zondig (ze overtraden soms een religieuze wet) en ze
moesten worden geciviliseerd. De nadruk lag tijdens deze periode op discipline.
- Tijdens de verlichting was er veel sprake van tabula rasa (ongeschreven blad): het kind komt
leeg op de wereld, de ouders vormen met liefde en kennis een kind (de nadruk lag veel op
het nurture)
Vanaf de 20e eeuw -> kwam de opkomst van de kinder- en jeugdpsychiatrie
1. Een kind werd systematisch bestudeerd
2. Het kind is in ontwikkeling en daarbij dus afhankelijk van zijn of haar omgeving
3. Deze ontwikkeling kan worden verstoord
4. De verschillen tussen kinderen en volwassenen werden beter erkend, voorbeelden zijn: op
psychisch vlak en bij de communicatie
De student kan beschrijven waar de ontwikkelingspsychologie zich mee bezig houdt, inclusief de
verschillende ontwikkelingsgebieden en ontwikkelingsfasen, en weet waarom kennis van dit veld
relevant is voor een verpleegkundige
Ontwikkelingspsychologie (levenslooppsychologie)=
De wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen
bij toenemende leeftijd, dus vanaf de geboorte via de babyjaren, peuterjaren, kleuterjaren,
schoolperiode, adolescentie, volwassenheid tot ouderdom. De meeste aandacht van de
onderzoekers gaat uit naar de periode waarin de veranderingen elkaar het snelst opvolgen: die van
de geboorte tot aan de adolescentie.
Ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met de psychologie van de ontwikkeling van de mens, van
de geboorte tot aan de ouderdom, maar met accent op de jaren tot de volwassenheid. De
kinderpsychologie is onderdeel geworden van de moderne ontwikkelingspsychologie.
Levensfasen
Universele overeenkomsten
Invloed van opvoeding of levenservaringen op individu
Invloed van culturele of etnische verschillen
Ontwikkelfasen en stabiele fasen?
,Verschillende ontwikkelingsgebieden van de ontwikkelingspsychologie:
Het onderzoek naar kinderen is onder te verdelen in 5 centrale thema’s of benaderingen
Fysieke ontwikkeling
Sociale/sociaal-emotionele ontwikkeling
Morele ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Persoonlijkheidsontwikkeling
De verschillende ontwikkelingsfasen van de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologen verdelen kindertijd en adolescentie meestal in:
1. De prenatale periode, periode van conceptie tot geboorte
2. De baby- en peutertijd, van geboorte tot 3 jaar
3. De kleutertijd, van 3 tot 6 jaar
4. De basisschooltijd, van 6 tot 12 jaar
5. De adolescentie, van 12 tot 20 jaar
Kennis van een verpleegkundige over de ontwikkelingspsychologie is belangrijk omdat een
verpleegkundige zoveel verschillende doelgroepen draagt, zowel jong als oud. Daarnaast is het
belangrijk dat een verpleegkundige goed het verschil ziet tussen gezond en afwijkend gedrag. Het
inlevingsniveau wordt groter als je kennis hebt van ontwikkelingspsychologie.
De student begrijpt de invloed van onderdeel uitmaken van een cohort op de ontwikkeling
Voorbeeld: Bob, geboren in 1947, is een babyboomer. Hij kwam vlak na het einde van de Tweede
Wereldoorlog ter wereld, toen er sprake was van een geboortegolf. Hij was een adolescent ten tijde
van de flowerpower in de jaren zestig. Zijn moeder, Gerda, werd geboren in 1922: zij behoort tot de
generatie die haar jeugd en tienerjaren in de schaduw van grote financiële achteruitgang doorbracht.
Bobs zoon Jonathan is geboren in 1975. Hij is afgestudeerd, pasgetrouwd en net begonnen met zijn
carrière. Hij behoort tot de zogenaamde Generatie X.
Ieder mens behoort tot een specifiek cohort, een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde
plek is geboren. Lidmaatschap van een cohort onderwerpt mensen aan invloeden die betrekking
hebben op historische gebeurtenissen, leeftijdsgebonden gebeurtenissen, socioculturele
gebeurtenissen en niet-normatieve gebeurtenissen. Belangrijke sociale gebeurtenissen zoals oorlog,
economische oplevingen en depressies, hongersnoden en epidemieën hebben een bepaalde invloed
op leden van een cohort.
Normatieve invloeden op de ontwikkeling:
Mensen die tot een bepaalde cohort behoren, zijn onderhevig aan bepaalde normatieve
gebeurtenissen. Dat zijn gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep op
dezelfde manier voltrekken. Normatieve gebeurtenissen kunnen biologisch, sociaal of cultureel
bepaald zijn. Het bereiken van de pubertijd is bijvoorbeeld een normatieve gebeurtenissen, omdat
het iedereen ongeveer in dezelfde periode overkomt. En in westerse culturen beginnen alle kinderen
rond hun vijfde of zesde levensjaar met verplicht onderwijs. Cohorteffecten treden bijvoorbeeld op
als gevolg van: normatieve historische bepaalde invloeden, biologische en omgevingsinvloeden die
verbonden zijn aan een specifiek historisch moment.
Kinderen die in de wijk Roombeek in Enschede woonden, werden bijvoorbeeld allemaal
geconfronteerd met biologische en omgevingseffecten als gevolg van de vuurwerkramp op 13 mei
2000. Hun ontwikkeling zal worden beïnvloed door deze, leeftijdsgebonden invloeden.
Leeftijdsgebonden invloeden zijn biologische en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen in
een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht waar of wanneer ze opgroeien. Denk daarbij bijvoorbeeld aan
biologische gebeurtenissen als de pubertijd en de menopauze. Een socioculturele gebeurtenis als
,naar school gaan kan worden beschouwd als een normatieve leeftijdsgebonden invloed, omdat dit in
de meeste culturen rond het zesde levensjaar plaatsvindt. Verder geven Vlaamse
eerstejaarsstudenten aan een hogeschool vrij unaniem aan dat de opkomst van sociale media hun
leven sterk heeft beïnvloed.
Ontwikkeling wordt ook bepaald door normatieve invloeden, zoals etnische afkomst, sociale klasse,
lidmaatschap van een subcultuur en andere factoren. Normatieve invloeden zijn invloeden die
leiden tot conformiteit, omdat men de gevolgen van afwijkend gedrag vreest. Stel bijvoorbeeld dat
kim goed is in rekenen en na een snelle berekening ervan overtuigd is dat het juiste antwoord ‘B’ is.
De leerkrach vraagt: ‘wie denkt A?’. Zowat al Kim haar klasgenoten steken hun hand in de lucht, dus
doet Kim dat ook maar, uit vrees om uitgelachten te worden. Immigrantenkinderen die Nederlands
als tweede taal spreken zijn onderhevig aan heel andere sociocultureel bepaalde invloeden dan in
Nederland geboren kinderen die Nederlands als moedertaal hebben
Tot slot zijn ook niet-normatieve gebeurtenissen van invloed op de ontwikkeling. Dit zijn specifieke
gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een specifiek persoon op een tijdstip dat zulke
gebeurtenissen de meeste andere mensen niet overkomen. De ervaring van Louise Brown, die
opgroeide met het besef dat zij het eerste kind ter wereld as dat via in-vitrofertilisatie werd verwerkt,
is bijvoorbeeld een niet-normatieve gebeurtenis. Kinderen kunnen ook hun eigen niet-normatieve
gebeurtenissen creëren. Een zestienjarige eindexamenleerling die een landelijk wetenschap
wedstrijd wint, creëert voor zichzelf een niet-normatieve gebeurtenis. In feite bouwt zij actief aan
haar eigen omgeving en heeft zij een aandeel in haar eigen ontwikkeling.
De student begrijpt de visie op en de belangrijkste uitgangspunten van het cognitieve
ontwikkelingsmodel van Piaget
De uitgangspunten van het cognitieve ontwikkelingsmodel van Piaget:
1. Gedrag is een weerspiegeling van hun denk- en kennisniveau
2. Leren is een interactief proces: al doende (en door rijping) worden cognitieve schema’s
gevormd. (Fysische realiteit, sociale realiteit en emotionele realiteit)
3. Schema’s worden geleidelijk aangeleerd
4. De functie van intelligentie
Gedrag is een weerspiegeling van hun denk- en kennisniveau
Het belangrijkste uitgangspunt van cognitieve ontwikkelingstheorieën is dat het gedrag van kinderen
in een bepaalde leeftijdsfase een weerspiegeling is van hun denk- en kennisniveau. Het is het weten
(de cognitie) dat in deze theorieën de centrale rol vervult en zijn weerslag heeft op andere
psychologische verschijnselen, zoals emoties.
Leren is een interactief proces: al doende (en door rijping) worden cognitieve schema’s gevormd.
Een schema is een flexibel actie- of gedachtepatroon dat bedoeld is om vat te krijgen op een
ervaring. Dat een schema zowel naar handelingen als naar gedachte kan verwijzen, heeft alles te
maken met Piagets uitgangspunt dat denken begint met doen (denken maar aan ‘grijpen’,
‘begrijpen’, ‘vatten’ en ‘bevatten’). De kennis van een baby over wat een ‘bal’ is, berust op een aantal
handelingen. Hij zal een bal vastpakken, erin knijpen, erop sabellen en ermee rollen of gooien. Al
deze handelingen geven de baby vat op het verschijnsel ‘bal’, en dat alles nog voordat hij het
woordje ‘bal’ heeft geleerd.
Fysische realiteit = afstand, materiaaleigenschappen, ect.
Sociale realiteit = veiligheid, vriendschap, etc.
Emotionele realiteit= verdriet, woede, etc.
, Schema’s worden geleidelijk aangeleerd
Piaget beschouwde intelligentie als een levensfunctie van de mens die hem in staat stelt zich aan de
eisen van de omgeving aan te passen. Elk intellectuele activiteit heeft als doel een evenwicht te
vinden tussen de gedachtewereld van het individu en diens omgeving. Hij wilde onderzoeken hoe dit
proces bij kinderen van verschillende leeftijden verliep. De bouwstenen van intelligentie zijn de
zogenoemde schema’s of cognitieve structuren.
De functies van intelligentie
Een eerste functie van de intelligentie is het organiseren van de beschikbare schema’s in
samenhangende, complexere systemen of kennisgebieden. We hebben bij de definitie al gezien dat
schema’s flexibel zijn. Ze breiden zich uit en veranderen als gevolg van toenemende rijping en
ervaring. Een grijpschema van een baby van acht maanden is veel beperkter dan het grijpschema van
een tweejarige peuter. De organisatie van schema’s is nodig om de tweede functie van intelligentie
te realiseren: de adaptie of aanpassing van de omgeving. Deze aanpassing komt via twee
complementaire processen tot stand: assimilatie en accommodatie.
De student kan het belang van adaptie uitleggen en kan de verwante begrippen accommodatie en
assimilatie omschrijven en met voorbeelden concretiseren
Assimilatie=
Het proces waarin nieuwe ervaringen worden geïnterpreteerd op basis van de bestaande schema’s.
De nieuwe ervaring wordt binnen het beschikbare schema ingepast. Om effectief te assimileren is het
vaak noodzakelijk nieuwe ervaringen zodanig te interpreteren, dat zij in ons schema passen. Daarbij
zullen we de werkelijkheid vaak ongemerkt geweld aandoen. We kunnen die proces vergelijken met
het bakken van een karbonade. Als de karbonade (nieuwe ervaring) niet in de pan past (het schema),
dan ‘assimileren’ we dit door een stukje van de karbonade af te snijden.
Accommodatie=
Het proces waarin onder invloed van nieuwe ervaringen onze schema’s worden veranderd. Het
schema, onze denkwijze, wordt dusdanig aangepast dat de ervaring erin opgenomen kan worden.
Ditmaal laten we de karbonade heel en ‘accommoderen’ we door een grotere pan te pakken. Een
ander voorbeeld dat we bij jonge kinderen kunnen zien, is het verwijderen van een klein voorwerp
uit een fles. In eerste instantie zal het kind assimileren door te proberen de hand in de fles te
stoppen- net zoals het de hand in een doos stopt om er iets uit te halen. Als dit niet lukt omdat de
hand te groot is, dan zal het kind op een goed moment ontdekken dat het voorwerp vanzelf uit de
fles komt als de fles wordt omgekeerd. Het schema ‘iets ergens uithalen’, wordt nu dankzij
accommodatie uitgebreid met ‘iets ondersteboven houden’.
Adaptie=
Adaptatie heeft als doel een staat van evenwicht te handhaven of te herstellen. Dit gebeurt door
assimilatie en accommodatie af te wisselen van elkaar. Zodra het kind geconfronteerd wordt met een
aspect van de werkelijkheid dat het bestaande innerlijke evenwicht verstoort, zal het actie
ondernemen om via assimilatie of accommodatie een nieuw evenwicht te vinden.
Een voorbeeld: een kind weet dat zichtbare dingen gevoeld kunnen worden: het bevindt zich in dit
opzicht in een evenwichtstoestand. Als het kind een lichtstraal op de muur wil pakken (assimilatie),
voelt het niets en zal het evenwicht verstoord raken. Door het bestaande ‘voelschema’ aan te passen
en uit te breiden met de wetenschap: ‘lichtstralen kun je niet pakken’ (accommodatie), kan het
evenwicht weer hersteld worden.
Accommodatie en assimilatie stellen het kind in toenemende mate in staat de wereld om hem heen
te begrijpen. Overigens hoeft de gedachtewereld die het kind op deze wijze vormgeeft, geen correcte
afspiegeling van de realiteit te zijn. Het kind construeert de kennis van zijn omgeving, in plaats van
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilsepieters1969. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.78. You're not tied to anything after your purchase.