In deze samenvatting (van 6 blz.) lees je alles over de onderwerpen:
- Drama algemeen;
- Drama techniek;
- Drama maken;
- Drama (buiten) speelvloer en tijdens de repetitie;
- Drama verschillende toneelstukken.
Algemeen
Acteren= Toneelspelen; Je inleven in een rol/ personage en deze door middel van handelingen
uitbeelden.
Acteur/actrice= toneel-, filmspeler. Iemand die als beroep in toneel-, filmstukken speelt.
Actie/handelingen= Dat wat de acteur doet (zichtbare handeling tijdens spel).
- Een uiterlijk aspect: Dat gene wat men op het toneel doet.
- Een innerlijk aspect: Beweegredenen of motief voor gebruik van handeling.
Artiest= Een uitvoerend kunstenaar. (Het wordt ook gebruikt in het circus of amusement).
Bijrol= ondergeschikte rol in een toneelstuk/film.
Conflict= Het probleem in de scène (beschouwd als de grondslag voor traditionele drama structuur).
Dubbelrol= een acteur die meerdere rollen in één voorstelling speelt.
Figurant/figureren= Speler van zwijgende (bij)rollen.
Figuranten zijn vaak van belang voor gewenste sferen in een stuk/film.
Karakter= gelaagd personage. (Eigenschappen zijn meer uitgewerkt in tegenstelling tot type).
Personage= De rol die je speelt.
Rol: - De personage die je speelt in een bestaand toneelstuk of geïmproviseerd spel.
- De uitgeschreven tekst -van de personage- op een blad of het afgesproken deel spelen op het
toneelstuk.
- Alle gedragingen en gesproken of gezongen tekst waarmee een speler een personage uitbeeld.
Situatie= de omstandigheden in een scène of toneelstuk.
Spanning= Een geladenheid in het handelen van een personage.
Spel= Toneelspel. Georganiseerde, dramatische handelingen die op basis van improvisatie of
vastgelegde tekst kan plaatsvinden.
Spelen= in rol meedoen aan een dramatisch spel of toneelspel, acteren, dramatiseren.
Speler= degene die het personage vorm geeft in uitbeeld tijdens het dramatische spel.
Tegenspel= In spel reageren op wat andere spelers doen of zeggen.
Typetje= Personage met maar 1 groot vlak/karaktertrek (Meestal komisch).
Verbaal
Accent= de manier waarop iemand de klanken uit spreekt.
Articuleren/articulatie= de wijze waarop je probeert zo gecontroleerd mogelijk woorden uit te
spreken.
Denktekst= De tekst die de personage denkt, maar niet hardop zegt. (In ‘directe rede’ schrijven).
Dialoog= Een gesprek/tekst tussen twee of meer mensen.
Emotie= Een heftig gevoel.
Intonatie/intoneren= stemtechniek.
Jabbertalk/jabberen= met een niet bestaande taal toch begrijpelijk impulsen kunnen overbrengen.
(doormidden van stemgebruik en lichaamstaal).
Klankkleur (timbre)= specifieke en karakteristieke eigen klanken van de stem. (Niet veel invloed op).
Monoloog= Een tekst dat één persoon (niemand van medespelers) spreekt. (Oudste theatrale vorm).
Stemgebruik= De manier waarop je jouw stem gebruikt bij het spreken: - Accent: groep herkennen.
- Emotie: Een heftig gevoel.
- intonatie/volume.
- klankkleur: niet trainbaar.
Subtekst= Alles wat niet duidelijk wordt in de geschreven toneeltekst, maar wel gespeeld kan
worden (Subtekst kan door iedereen anders omschreven worden).
Taalgebruik= De manier waarop mensen spreken en schrijven in bepaalde situaties.
Tekstinterpretatie= De manier waarop je de tekst uit een script opvat.
Verbale uitingsmogelijkheden= Hiermee kan de speler door middel van klanken en mondeling
taalgebruik iets uitbeelden (Taalgebruik; stemgebruik).
Volume= hoe hard of zacht je de woorden uit spreekt.
, Drama (VMBO-T)
Non-verbaal
Afgang= Het verlaten van een acteur op het toneel.
Bevriezen/ freeze= In één houding helemaal stil blijven staan, waarin spanning wordt vastgehouden.
Beweging= Gerichte activiteit van een personage om van houding of plaats te veranderen.
Bewegingspatroon= De manier waarop de personage zich functioneel beweegt in de ruimte.
Blikrichting/kijkrichting= Welke kant de speler (Het publiek) hij/zij opkijkt.
Expressie= Jezelf tot uiting brengen: In drama: aanduiding voor een kwaliteit.
- In het algemeen: elke door andere waarneembare menselijke uiting of gedragswijze.
Fysieke spel= Speltechniek, waarbij het (hele) lichaam wordt ingezet (Uitzondering van je stem).
Gebaar= Bewuste handelingen (met delen) van het lichaam.
Houding= De manier waarop men (bewust; een deel) zijn lichaam houdt en door andere wordt
waargenomen.
Lichaamstaal= Boodschap die wordt overgebracht door middel van het lichaam.
(houdingen, gebaren, bewegingen, zonder gesproken worden).
Mimiek= Gezichtsuitdrukking.
Non- verbale communicatie= Contact met elkaar maken en begrijpen zonder taal te gebruiken.
Opkomst= het opkomen/ verschijnen van een acteur op het toneel.
Positie= De plek van spelers op het speelvlak ten opzichte van elkaar, het decor, of het publiek.
Slowmotion= Sterk onderscheiden vertraagde beweging.
Stil spel= Een stukje spel zonder tekst, binnen een toneelstuk met tekst.
Uitbeelden/uitbeelding= Het beeld zichtbaar maken voor anderen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller yuliagobel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.