Hoofdstuk 19
Antisociaal gedrag bij kinderen en jeugdigen
19.1 - Inleiding
Met de term antisociaal of externaliserend gedrag wordt verwezen naar een brede waaier
van gedragingen die in mindere of meerdere mate onwenselijk, storend, schadelijk,
agressief of delinquent zijn.
Sommige uitingen van antisociaal gedrag zijn kenmerkend voor de kindertijd en nemen af
naarmate kinderen leren hun emotie onder controle te houden.
In het classificatiesysteem DSM-5 worden de oppositioneel opstandige gedragsstoornis
(ODD) en de normoverschrijdende gedragsstoornis (CD) beschreven. Deze diagnoses
behoren tot de meest voorkomende diagnoses bij kinderen en jongeren.
Uit epidemiologische studies blijkt dat antisociaal gedrag consistent is over situaties heen en
vanaf jonge leeftijd stabiel is. In vele gevallen leidt het tot jeugddelinquentie en tot een
antisociale levensstijl in de volwassenheid.
19.2 - Historische achtergronden
Thomas Hobbes beschreef in Leviathan (1651) de mens als een van nature egoïstisch en
competitief wezen dat - indien nodig - instinctmatig antisociaal gedrag gebruikt bij het
nastreven van eigenbelang.
Een eeuw later beweerde Jean-Jacques Rousseau (1762) precies het tegenovergestelde.
De eerste zin van zijn boek Emile luidt: ‘Alles is goed als het uit de handen van de Schepper
komt; alles gaat erop achteruit in de handen van mensen.’
Zo ontstaat het eeuwige debat over opvoeding (nurture) en kindkenmerken (nature) voor het
ontstaan van antisociaal gedrag.
Ondertussen heeft empirisch onderzoek duidelijk gemaakt dat in de ontwikkeling van
antisociaal gedrag bij kinderen verschillende factoren simultaan een rol spelen, variërend
van genetische kwetsbaarheid tot kenmerken van de sociale omgeving waarin het kind
opgroeit. Recente transactionele modellen benadrukken dat de opvoeding en de
ontwikkeling beïnvloeden.
Het moderne inzicht dat kinderen een belangrijke bijdrage leveren aan hun sociale
interacties kent twee bronnen.
, 1. Thomas en Chess (1977) vroegen als eersten aandacht voor de rol van het
temperament van het kind. Met de introductie van het concept goodness-of-fit
benadrukten ze hoe belangrijk het is dat de omgeving afgestemd is op individuele
temperamentkenmerken. Er is sprake van een goodness-of-fit, een optimale
afstemming, als de eisen en verwachtingen van de omgeving afgestemd zijn op het
temperament van het kind.
2. Socialisatie door Bell. Bell beschreef socialisatie als een wederzijds interactief proces
waarin zowel het kind als zijn opvoeder proberen het gedrag van de ander te sturen,
te verminderen, te stimuleren of te intensiveren.
In theorie resulteren deze temperamentkenmerken op zich niet in probleemgedrag, dat
gebeurt alleen in combinatie met een bepaalde omgeving.
Deze bronnen hebben geleid tot de hypothese over differentiële ontvankelijkheid die stelt dat
sommige kinderen niet alleen meer kwetsbaar zijn voor negatieve omgevingsinvloeden,
maar dat dezelfde kinderen ook meer profiteren van positieve omstandigheden.
19.3 - Empirisch onderzoek naar de determinanten van antisociaal gedrag
Uit empirisch onderzoek blijkt dat antisociaal gedrag bij kinderen door een groot aantal
oorzakelijke factoren verklaard kan worden. Dishion, French en PAtterson hebben deze
factoren volgens ‘hun afstand tot het individu’ geordend in vier groepen.
Centraal staan
de factoren in het kind zoals geslacht, genetisch materiaal en temperament/persoonlijkheid.
19.3.1 - Het verband tussen disfunctionele opvoeding en antisociaal gedrag
Er is veel bewijs te vinden over een verband tussen disfunctionele opvoeding en de
ontwikkeling van antisociaal gedrag bij kinderen. Binnen de sociale leertheorie wordt vooral
,in het onderzoek van Patterson sterk de nadruk gelegd op de relatie tussen
opvoedingsfactoren en de ontwikkeling van antisociaal gedrag bij kinderen.
In de coërciviteitstheorie beschrijft Patterson hoe opvoedingsfactoren een cruciale rol spelen
op twee niveaus.
- In een macromodel wordt in algemene termen beschreven hoe het gedrag van
opvoeders correleert met negatieve gedragingen bij het kind. Gebrek aan
opvoedingsvaardigheden (positieve betrokkenheid of bekrachtiging, vaardigheden
om problemen op te lossen, discipline en toezicht houden) is een proximale oorzaak
van antisociaal gedrag die de invloed van contextfactoren als dagelijkse stress van
de ouder medieert.
- Naast dit macromodel wordt in een micromodel vanuit sociaal interactioneel
perspectief verklaard hoe wederzijdse dwang (coercion training) in ouder-kind
interacties gedragsveranderingen bij het jonge kind tot stand brengt.
Patterson beschrijft de manier waarop ouders en kinderen elkaar trainen in wederzijds
dwingend gedrag (coercion training) als een dans die bestaat uit 4 passen.
1. Een actie van de ouder die het kind als negatief (aversief) ervaart.
2. Een tegenaanval van het kind door ertegenin te gaan en te klagen over de ouderlijke
instructie of terechtwijzing.
3. De reactie van de ouder op de poging van het kind iets af te dwingen, is cruciaal.
a. Als de ouder de eerdere instructie of eis niet doorzet, dan bekrachtigt hij of zij
het dwingende gedrag van het kind. Deze negatieve bekrachtiging is volgens
Patterson een valstrik die bestaat eruit dat dwang op de korte termijn
functioneel is, maar op de lange termijn ertoe leidt dat de ouders de controle
over het kind verliezen.
4. Het negatieve gedrag van het kind houdt op en wordt beloond door de ouders door
het laten vallen van de eis die in stap 1 werd gesteld.
Coërcieve interacties komen in elk gezin voor maar alleen het frequent herhalen van deze
sequenties in duizenden dagelijkse interacties leidt tot stabiele patronen van wederzijdse
dwang tussen ouder en kind. Op lange termijn kunnen deze interactiepatronen leiden tot
gebrekkige sociale vaardigheden, leerachterstanden, depressie en een antisociale
persoonlijkheidsstoornis op volwassen leeftijd.
19.3.2 - Het verband tussen persoonlijkheidskenmerken van het kind en antisociaal
gedrag
Temperament en persoonlijkheidskenmerken worden vaak voorgesteld als een etiologische
factor voor de ontwikkeling van probleemgedrag. Jonge kinderen die gekenmerkt worden
door negatieve emotionaliteit laten meer antisociaal gedrag zien. Het gebruik van
, verschillende temperament modellen bemoeilijkt echter de integratie van het toenemend
aantal studie.
Er is een groeiende consensus dat individuele verschillen tussen kinderen ook beschreven
kunnen worden met behulp van de ‘Big Five’ van persoonlijkheidsfactoren die bij
volwassenen worden aangetroffen.
1. Extraversie (beschrijft de mate waarin kinderen zich richten op sociale contacten)
a. Verlegenheid
b. Expressiviteit
c. Optimisme
d. Energie
2. Welwillendheid (betreft empathie voor de gevoelens en noden van anderen)
a. Egocentrisme
b. Irriteerbaarheid
c. Gehoorzaamheid
d. Dominantie
e. Altruïsme (deelt met leeftijdgenoten bijv.)
3. Consciëntieusheid (beschrijft de mate van impulscontrole en planmatigheid)
a. Prestatiemotivatie
b. Ordelijkheid
c. Concentratie
d. Doorzettingsvermogen
4. Emotionele stabiliteit (omvat zelfvertrouwen en stressbehendigheid)
a. Angst
b. Zelfvertrouwen
5. Vindingrijkheid (betreft de interesse in en bereidheid tot het overwegen van nieuwe
activiteiten)
a. Creativiteit
b. Nieuwsgierigheid
c. Intellect
De HiPIC is een omvattende vragenlijst voor het meten van persoonlijkheidskenmerken bij
kinderen en jongeren. Er is vooral sprake geweest van cross-sectioneel onderzoek, waarbij
persoonlijkheidskenmerken en antisociaal gedrag op hetzelfde moment gemeten zijn. Jones,
Miller en Lynam vonden in hun meta-analyse dat Welwillendheid en Consciëntieusheid
gerelateerd zijn aan minder externaliserend gedrag.
19.3.3 - Empirisch onderzoek naar de bijdragen van opvoeden en persoonlijkheid aan
antisociaal gedrag: de Flemish Study on Parenting, Personality and Development
(FSPPD)
The FSPPD is een lopende longitudinale studie. Over verschillende Vlaamse
onderwijsnetten werd een steekproef van meer dan 600 kinderen (tussen de leeftijd 4 en 7
jaar) en gezinnen (zowel jongens als meisjes) getrokken. Het onderzoek naar determinanten
van opvoeding en ontwikkeling is het leidmotief van deze studie. Hier worden de resultaten
over de additieve (afzonderlijke) en de interactieve (in combinatie met elkaar) bijdragen van
disfunctionele opvoeding en persoonlijkheidskenmerken van het kind aan de ontwikkeling
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annegravesteijn. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.42. You're not tied to anything after your purchase.