Samenvatting Thema 1 Regeling - Biologie voor jou 5 VWO
30 views 0 purchase
Course
Biologie
Level
VWO / Gymnasium
Book
Hand-opdrachtenboek 5a Biologie voor Jou 2e Fase Vwo
Dit bestand bevat een complete samenvatting van Thema 1 Regeling van Biologie voor jou 5a, voor 5 VWO. De samenvatting is gebaseerd op het boek en mijn aantekeningen. Succes met het leren!
Hoofdstuk 1: Regeling
§1 Regeling en homeostase
Je lichaam handhaaft factoren zoals zuurstofconcentratie in het bloed en de lichaamstemperatuur
rondom een bepaald waarde. Dit is de normwaarde. Er is dan sprake van een dynamisch
evenwicht. Dit wordt in stand gehouden door een regelkring. Het instand houden van een
dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen noem je homeostase. De regelkring
bestaat uit een sensor (zintuigcellen), een controlecentrum (hypothalamus en hormoonklieren) en
een effector (weefsel en organen). De sensor meet een waarde en vergelijkt deze met de
normwaarde. Is de gemeten waarde anders is wordt een signaal afgegeven aan het
controlecentrum. Deze voert een verandering uit op de effector. Omstandigheden in het externe
milieu veranderen voortdurend. Bij negatieve terugkoppeling heeft het resultaat van een proces
een remmende invloed op het proces. Bij positieve terug-
koppeling versterkt een toename van het resultaat het proces.
Meestal wordt door negatieve terugkoppeling de normwaarde in
het interne milieu stabiel gehouden.
Bij meercellige organismen hebben de meeste cellen geen direct contact met externe milieu
doordat ze door andere cellen worden omgeven. Tussen de cellen van een weefsel bevindt zich
weefselvloeistof. Daarom vormt bloed samen van weefselvloeistof het interne milieu van een
organisme. Tussen het extern en intern milieu bevindt zich minstens één cellaag.
§2 Hormonale regulatie
Voor homeostase is communicatie tussen cellen nodig, dit vindt plaats via signaalmoleculen
(signaalstoffen). De signaalmoleculen die de cellen van hormoonklieren afgeven heten hormonen.
Hormoonklieren geven de hormonen af aan het bloed, dat door de hormoonklier stroomt, dit zijn
endocriene klieren. De afgifte van hormonen door cellen van de hormoonklier heet secretie.
Klieren met een afvoerbuis noemen we exocriene klieren, dit heet excretie of uitscheiding
(zweetklieren en speekselklieren). Hormonen zijn alleen werkzaam in de organen waarvan de
cellen receptoren bezitten waaraan het hormoon kan binden: de doelwitorganen. Die binding kan
de reactie op gang brengen of stoppen. De mate van reactie van een doelwitorgaan wordt onder
andere bepaald door de hormoonspiegel in het bloed en door het aantal hormoonreceptoren voor
een bepaald hormoon op de cellen in het doelwitorgaan. Een hormoon kan meerdere processen in
meerdere doelwitorgaan regelen. Sommige hormonen worden door de cellen van een
doelwitorgaan opgenomen en door het cytoplasma gebonden aan een receptoreiwit, er ontstaat
dan een hormoon-receptorcomplex. Het hormoon-receptorcomplex kan via een kernporie in het
kernplasma terecht komen en zo door transcriptie voor bepaald gen zorgen. Het gevormde
mRNA-molecuul gaat dan naar de ribosomen voor translatie. Daar worden eiwitten gevormd, die
als enzym, hormoon of receptoreiwit kunnen dienen. Andere hormonen binden zich aan een
receptoreiwit op het celmembraan van een doelwitorgaan. Aan de binnenkant van het
celmembraan wordt een bepaald signaal molecuul gevormd of geactiveerd: de second messenger.
De second messenger geeft dan het signaal in de cel door en kan zo bijv. een enzym activeren.
Dat enzym geeft het signaal verder door. Door het signaal kan een specifieke reactie op gang
komen of aanzetten tot genregulatie. Wanneer een signaal via meerdere schakels in de cel wordt
doorgegeven, spreken we van een signaalcascade.
Het hormoonstelsel bestaat uit een aantal hormoonklieren: de hypofyse, schildklier, bijnieren,
eilandjes van langerhans en de testes/ovaries.
● De hypofyse: ligt onder je hersen in het midden van je hoofd, net onder de hypothalamus.
Via de hypothalamus en de hypofyse zijn het zenuwstelsel en het hormoonstelsel met
elkaar verbonden. De hypofyse bestaat uit de hypofysevoorkwab en de
hypofyseachterkwab. De hypofyse produceert verschillende hormonen (FSH, LH en TSH)
die andere hormoonklieren beïnvloeden.
, ● Hypofysevoorkwab: de hypothalamus geven twee neurohormonen af die de endocriene
cellen in de hypofysevoorkwab beïnvloeden: inhibiting hormonen (IH) en releasing
hormonen (RH). IH zorgen ervoor dat de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab geen
hormonen meer produceren. RH stimuleren de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab
juist om bepaalde hormonen te produceren. De hypofysevoorkwab produceert zelf
groeihormoon, prolactine (stimuleert de productie van melk), TSH (reguleert de schildklier),
ACTH (stimuleert de bijnierschors tot de afgifte van cortisol, wordt geproduceerd bij stress),
FSH en LH (reguleren beide processen in de ovaria en de testes).
● De hypofyseachterkwab: geeft neurohormonen af die worden geproduceerd door neuronen
in de hypothalamus. Als hormonen door neuronen gevormd worden spreek je van
neurosecretie. De neurohormonen heten oxytocine (stimuleert het ontstaan van weeën) en
ADH (regelt de resorptie van water in de nieren bij de vorming van urine), ze worden via de
vertakkingen van neuronen naar de hypofyseachterkwab getransporteerd. Ze worden
vanuit daar afgegeven aan het bloed.
● Schildklier: ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan. De schildklier
produceert thyroxine (beïnvloedt de stofwisseling door glucose te verbranden en beïnvloedt
de groei/ontwikkeling van kinderen). TSH uit de hypofyse stimuleert de vorming van
schildklierweefsel, de opname van jodium door schildkliercellen de productie van
thyroxine. Thyroxine remt de productie van TSH (negatieve terugkoppeling). Te veel
thyroxine leidt tot meer stofwisseling → gewichtsverlies, toename van eetlust en
rusteloosheid. Te weinig thyroxine leidt tot afname van de stofwisseling →
gewichtstoename, vermoeidheid en dwerggroei.
● Spijsverteringsklieren: de kliercellen in de alvleesklier en de maag- en darmwand
produceren spijsverteringshormoen die de spijsvertering beinvloeden. Gastrine uit
maagwand produceert maagsapproductie wanneer er voedsel in de maag komt.
● Eilandjes van langerhans: groepjes cellen die verspreid liggen tussen de cellen van
alvleesklier. Hierin komen α-cellen voor die glucagon produceren en ꞵ-cellen die insuline
produceren. Deze hormonen zorgen ervoor dat de glucoseconcentratie in het bloed min of
meer constant blijft. Insuline versnelt het transport van glucose door celmembranen en
stimuleert dat glucose in lever en spieren wordt omgezet in glycogeen (inactieve vorm van
glucose), waardoor de glucoseconcentratie in het bloed wordt verlaagd. Glucagon
stimuleert de omzetting van glycogeen in lever en spieren in glucose, waardoor de
glucoseconcentratie in het bloed wordt verhoogd.
● Nieren en bijnieren: de nieren produceren epo (erytropoëtine) dat de productie van rode
bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert. De bijnieren liggen als kapjes boven op de
nieren. Een bijnier bestaat uit bijnierschors en bijniermerg. Het bijniermerg produceert bij
stressvolle situaties adrenaline, adrenaline bevordert de stofwisseling en de omzetting van
glycogeen in glucose zodat het lichaam snel kan handelen in stresssituaties. De
bijnierschors produceert cortisol (stresshormoon) onder invloed van ACTH. Cortisol
onderdrukt de activiteit van het afweersysteem en verhoogt de glucoseconcentratie.
§3 Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. Het centrale
zenuwstelsel (grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg) is verbonden met het
hele lichaam door het perifere zenuwstelsel (alle zenuwen). Er zijn twee soorten zenuwstelsels:
animale zenuwstelsel (regelt bewuste reacties, houding en beweging van het lichaam) en het
autonome of vegetatieve zenuwstelsel (regelt de werking van inwendige organen, de onbewuste
reacties of processen).
Een prikkel is een invloed uit het milieu op een organisme. Prikkels kunnen omgezet worden in
impulsen die een gevolg hebben in het lichaam. Zintuigen zijn de receptoren (ontvangers) omdat
ze de prikkels opvangen en omzetten tot impulsen. Neuronen geleiden impulsen en noem je
daarom conductoren (geleiders). Spiercellen en kliercellen zijn effectoren (uitvoerders).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller oliviacornelis. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.79. You're not tied to anything after your purchase.