Ontwikkelingspsychologie.
Boek: Robert S.Fieldman 8e editie.
Hoodstuk 1: De ontwikkeling van het kind.
Ontwikkelingspsychologie Wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering en
(levenslooppsychologie) stabiliteit bij mensen vanaf de conceptie tot aan de ouderdom ( richt
zich op de menselijke ontwikkeling).
4 verschillende gebieden 1. Fysieke ontwikkeling (kijken naar de invloed van het lichaam
binnen de op ons gedrag).
ontwikkelingspsychologie 2. Cognitieve ontwikkeling (proberen te begrijpen hoe groei en
verandering in intellectuele vermogens ons gedrag
beïnvloedt).
3. Sociaal/emotionele ontwikkeling (de interacties van mensen in
de loop van hun leven groeien, veranderen en stabiel blijven).
4. Persoonlijkheidsontwikkeling (wordt gekeken naar de
stabiliteit en verandering in de karaktereigenschappen die het
ene individu van het andere onderscheiden).
Specifieke leeftijdsgroepen Prenatale periode (conceptie tot geboorte).
Babytijd ( geboorte – 2 jaar).
Peuter/kleuterijd (2-6 jaar).
Schooltijd (6-12 jaar).
Adolescentie (12- 20 jaar).
Sociale constructie Idee over de realiteit dat breed geaccepteerd is, maar afhangt van de
maatschapij en de cultuur op een bepaald moment.
Puberteit Meisjes +/- 11/12 jaar. Jongens +/- 13/14 jaar.
Prepuberteit Perdiode voorafgaand de puberteit waarin al (hormonale)
veranderingen in het lichaam optreden maar nog niet zichtbaar zijn.
Cohort Groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek geboren zijn.
Normatieve Gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep
gebeurtenissen op dezelfde manier voltrekken (historisch, leeftijds gebonden, sociaal,
cultureel).
Cohorteffecten Invloeden van cohorten op de ontwikkeling.
Niet normatieve Gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een persoon, terwijl
gebeurtenissen de meeste mensen hier niet mee te maken krijgen.
Collectivistische oriëntatie Gericht op de onderlinge afhankelijkheid van de leden van een
samenleving.
Individualistische Gericht op het uniek en onafhankelijk zijn.
oriëntatie
Babybiografieën 1 van de eerste geschriften waarin kinderen methodisch werden
bestudeerd (+/- 1700 eeuw).
Nature Erfelijkheid/ aangeboren.
Nurture Omgevingsinvloeden/ aangeleerd.
Continue verandering Is de ontwikkeling geleidelijk en vloeien de prestaties op een bepaald
niveau voort uit de prestaties op de vorige niveau’s. continue
verandering is kwantitatief en heeft dus te maken met met
hoeveelheid. Vaarigheden of kenmerken veranderen niet in aard maar
wel in omvang.
Discontinue verandering Vindt plaats in apart stappen. Elk stadium levert gedrag op dat
, kwalitatief is (inhoud en hoedanigheid).
Kritieke periode Is een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaald
gebeurtenis de grootste en onomkeerbare gevolgen heeft.
Plasticiteit De mate waarin zich een ontwikkelend gedragspatroon of fysieke
structuur verandelijk is.
Gevoelige periode Is de optimale periode voor bepaalde vermogens om zich te
ontwikkelen, een periode waarin mensen bijzonder gevoelig zijn voor
omgevingsinvloeden.
Levensloopmodel In moderne theorieën ligt de nadruk op groei en verandering in de
loop van de levensduur en op verbanden tussen verschillende
perioden.
Maturatie Een proces dat elk factor die het resultaat is vanhet zich geleidelijk
ontvouwen van voortbestemde genetische informatie.
Biopsychosociale Waarbij de verschillende biologische, psychische en sociale factoren
verklaring elkaar wederzijds beïnvloeden.
Epigenetica Bestudeert de effecten van omgevingsinvloeden en ervaringen op de
uiting van onze genen.
*Darwin was ervan overtuigd dat begrip van de ontwikkeling van individuen binnen een soort kon
helpen om te achterhalen hoe de soort zelf was ontwikkeld ( Darwin evolutietheorie).
*Granville Stanley Hall was de eerste die het denken en het gedrag van kinderen onderzocht mbv
vragenlijsten.
* vroeger werden kinderen gezien als miniatuur volwassenen. Dit werd in de kunst ook zo
afgebeeld. Pas rond 1600 kregen kinderen een eigen status.
Hoofdstuk 2: theoretische perspectieven en onderzoek.
Psychodynamisch Gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten en herinneringen
perspectief waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig
controle heeft (zou iemands gedrag gedurende zijn hele leven
beïnvloeden).
Psychoanalystische theorie ID; primitieve driften die te maken hebben met honger, seks, agressie
van Freud etc. EGO; vormt een buffer tussen de echte wereld en het primitieve
ID (realiteitsprincipe). SUPER-EGO; hiermee maken we onderscheid
tussen goed en kwaad. Ontwikkelt zich rond 5/6 jaar.
Psychoseksuele Doordat kinderen een aantal fases doorlopen, waarbij
ontwikkeling Freud genot/bevrediging telkens met een ander deel van het lichaam
worden geassocieerd.
Fixatie Gedrag dat in een eerdere ontwikkelings fase is blijven steken als
gevolg van een onopgelost conflict.
Psychosociale theorie van Omvat veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we
Erikson tegen het gedrag van anderen en onszelf als leden van de
maatschappij aankijken. Hierin ligt de nadruk op onze sociale
interactie met anderen.
Behavioristsich perspectief Kijkt niet naar onbewuste processen in organismen maar bestudeert
van Watson de mens volledig van buitenaf (exogeen). De nadruk ligt op direct
waarneembare feiten: de effecten van mensen, voorwerpen en
gebeurtenissen (stimuli) en gedrag. stimulus –respons – leren.
Klassieke conditionering Wanneer een organisme op een bepaalde manier leert reageren op
(Pavlov) een neutrale stimulus (die geen respons uitlokt).
, Operante conditionering Is een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of
(Skinner) verzwakt wordt doordat die respons wordt geassocieerd met
positieve of negatieve consequenties.
Bekrachtiging/ Is het proces waarbij een prettige stimulus wordt aangeboden of een
reinforcement onprettige stimulus wordt weg genomen, hetgeen de kans vergroot
dat eerder gedrag zich herhaalt.
Positieve bekrachtiging Het toedienen van een prettige stimulus.
Negatieve bekrachtiging Het wegnemen van een onprettige stimulus.
Gedragsmodificatie Een techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de
frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.
Sociaal-cognitieve De nadruk ligt op leren door het gedrag van een ander te observeren
leertheorie van Bandura en te intimideren. 4 stappen:
1. Aandacht (je neemt het gedrag van de model waar).
2. Retentie (je kunt je het gedrag op een later tijdstip nog
herinneren).
3. Reproductie (je kunt het gedrag dat je eerder zag
reproduceren).
4. Motivatie ( je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te
voeren, doordat je ziet dat het iets oplevert of doordat je op
een bepaalde manier opkijkt tegen dat model.
Modeling Volgens de sociaal-cognitieve leertheorie is de kans dat we bepaald
gedrag imiteren groot als we zien dat dat gedrag bij een model wordt
beloond.
Black boxes Wat daarbinnen gebeurt is niet waarneembaar en daarom ook geen
object van studie ( 1ste generatie gedragstherapie was hierop
gebaseerd).
Cognitieve (2de generatie) richt zich op het veranderen van de inhoud van
gedragstherapie irrationele of niet-werkzame gedachten (cognities), oa mbv sociaal
leren.
3de generatie Bv mindfulness. Nadruk ligt minder op het veranderen van gedrag of
van gedachten, maar op het anders hanteren van ongewenste
gedachten en gevoelens.
Cognitief perspectief Richt zich op de processen waardoor mensen de wereld steeds beter
leren kennen, begrijpen en overdenken.
Schema’s (Piaget) Georganiseerde mentale patronen die bepaalde gedragingen/ acties
vertegenwoordigen.
Adaptatie De manier waarop we reageren op, en ons aanpassen aan nieuwe
informatie.
Assimilatie Proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren in termen
van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Accommodatie Verwijst naar veranderingen in estaande manieren van denken, als
reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen. Assimilatie en
accommodatie zorgen samen voor onze cognitieve ontwikkeling.
Informatieverwerkings- Met deze theorie probeert men te achterhalen hoe mensen informatie
theorie coderen, opslaan en terughalen.
Neopiagetiaanse theorieën Gaan ervan uit van cognitie die bestaat uit verschillende typen
afzonderlijke vaardigheden. Ze hechten meer waarde aan ervaring ter
bevordering van cognitieve ontwikkeling dan de traditionele
piagetiaanse theorieën.
Cognitieve Kijkt via de hersenprocessen naar de cognitieve ontwikkeling. Ze
neurowetenschap concentreren zich specifiek op de neurologische activiteiten die ten
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sgmantel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.88. You're not tied to anything after your purchase.