100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Nederlands 7: begrijpend lezen & stellen $4.53
Add to cart

Summary

Samenvatting Nederlands 7: begrijpend lezen & stellen

1 review
 165 views  25 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting voor het tentamen Nederlands 7 van Pabo Windesheim. Deze samenvatting bevat de volgende boeken: - Taal & didactiek - Begrijpend lezen: hele boek -Portaal: hoofdstuk 5 en 6 -Verborgen talenten: hoofdstuk 2 en 3 - Dyslectische kinderen leren lezen: hoofdstuk 1

Preview 4 out of 62  pages

  • Yes
  • April 3, 2021
  • 62
  • 2020/2021
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: lisakappert1 • 2 year ago

avatar-seller
Samenvatting NL7
Tentamen NL7: Begrijpend Lezen en Stellen

Verborgen Talenten: H2 en H3

Hoofdstuk 2
2.1 Smaken verschillen
Sommige kinderen hebben geen belangstelling voor lezen omdat zij de pech hebben thuis niet of
nauwelijks te worden voorgelezen, anderen omdat ze meer interesse hebben voor andere dingen
dan voor boeken.

De culturele bagage die kinderen van huis uit meekrijgen (cultureel kapitaal) is ongelijk verdeeld over
de verschillende milieus. Het idee dat verschillende sociale klassen er verschillende levensstijlen en
smaken op na houden, is beschreven door de Franse cultuursocioloog Bourdieu. De gegoede klassen
speelt bijvoorbeeld piano en de middenklassen speelt misschien gitaar. Met deze smaken zet de ene
maatschappelijke groep zich volgens Bourdieu af tegen de andere. Voor de gegoede klasse is de luxe
smaak een manier om zich te onderscheiden van de andere milieus. De verwerving van cultureel
kapitaal vraagt forse investeringen in tijd en geld.

Volgens Bourdieu zijn de culturele en sociale omstandigheden waarin iemand opgroeit bepalend
voor de vraag of iemand wel of niet van kunst en schoonheid kan genieten: voor een gegoede burger
is het misschien vanzelfsprekend om een dure piano te kopen, terwijl iemand uit de arbeidsklasse
eerder zijn geld besteed aan iets wat nuttig is.

Bourdieu heeft ook aangetoond dat het onderwijs een sleutelrol speelt in de verdeling van die sociale
en culturele gelijkheid: kinderen van de gegoede klasse gaan naar het gymnasium, kinderen uit
andere sociale groepen gaan naar scholen waar minder oog is voor wat leerlingen aan culturele
bagage meebrengen. Deze scheiding is niet absoluut, er gaan namelijk ook kinderen uit
arbeidsgezinnen naar het gymnasium.

De stimulans die uitgaat van aandacht voor cultuur blijkt bevorderlijk voor de schoolcarrière van
leerlingen. Het is een feit dat schooluitval vaker voorkomt bij kinderen uit minder gegoede sociale
groepen. Bourdieu vindt in ieder geval dat het onderwijs een zo breed mogelijke deelname aan
literatuur en kunst moet stimuleren.

2.2 Verborgen talenten: cultuurspreiding en
onderwijsstimulering
Het idee dat kinderen uit alle sociale milieus dankzij onderwijs in de maatschappij vooruit kunnen
komen, bestaat nog niet zo heel erg lang. Zo kregen arbeidskinderen eeuwenlang niet meer dan
basaal onderwijs in rekenen, lezen, schrijven en godsdienst, terwijl rijke kinderen ook onderwijs
kregen in vreemde talen, letteren en de exacte vakken. Deze reproductie van maatschappelijke
ongelijkheid bestaat gelukkig niet meer. Toch vormt het onderwijs dat kinderen gevolgd hebben
(naast het cultureel kapitaal dat ze van thuis uit hebben meegekregen) nog altijd een belangrijke
graadmeten voor de kansen op cultuurdeelname.

Founding Fathers van cultuurspreiding en kansengelijkheid:
 Emanuel Boekman (1889-1940): heeft met zijn proefschrift Overheid en Kunst in Nederland
pionierswerk verricht voor de cultuurspreiding in Nederland. Boekman wees erop dat de


1

, bemoeienis van de overheid met de kunst heel lang vooral ten goede kwam aan de elite.
Boekman vond dat kunst toegankelijk moest worden voor allen, vanuit de sociale politiek.
Daarbij dacht hij ook aan muziek in het onderwijs en culturele educatie. Ook de minister van
cultuur wees in 1990 op een tweedeling in de samenleving tussen degenen die wel en niet
toegang hebben tot culturele informatie. Deze kloof wilde de minister dichten via
leesbevordering. Volgens de minister vormde lezen de toegangspoort tot een grot deel van
de onze cultuur.
 Frederik van Heek (1907-1987): Hij constateerde dat nog geen twee procent van de
studenten aan de Nederlandse universiteiten zonen van arbeiders waren, terwijl deze groep
bijna de helft van de Nederlandse bevolking uitmaakte. Hij vroeg zich af wat het onderwijs
doet met de talenten van kinderen. Van Heek ontdekte dat er ook bij de overgang van het
basis- naar het voortgezet onderwijs nog altijd heel wat talent verloren ging van kinderen die
qua aanleg en intelligentie best ‘hogerop’ hadden kunnen komen. Kinderen uit weinig
geschoolde milieus bij een gelijke intelligentie bleken minder te presteren dan hun
leeftijdsgenoten uit de gegoede milieus. De oorzaak lag niet bij het individu, maar bij de
school en de leerstof die niet aansloten bij de cultuur van laag geschoolde arbeidsgezinnen.
De school zou kinderen die achterblijven voorrang moeten geven. Dit inzicht leidde
vervolgens tot het onderwijsvoorrangsbeleid in het basisonderwijs.

2.3 Verschillende talenten: meervoudige intelligentie
In het onderwijs is er tegenwoordig meer aandacht voor een brede identiteitsontwikkeling van
kinderen waarin zij zich sociaal, emotioneel, cognitief, motorisch en creatief kunnen ontwikkelen.
Deze aandacht voor een veelzijdige ontwikkeling sluit goed aan bij de theorie van Gardner over
meervoudige intelligentie.

Volgens Howard Gardner heeft ieder mens zijn eigen unieke samenstel van intelligenties. Dat
verklaar ook waarom mensen soms uiteenlopende oplossingen kunnen bedenken voor nieuwe
probleemsituaties. Gardner onderscheidt 8 verschillende intelligenties. Elk mens beschikt in enige
mate over alle 8 intelligenties, maar de verhoudingen kunnen sterk verschillen. Gardner zijn
boodschap aan het onderwijs is dat het basisonderwijs traditioneel vooral inspeelt op maar twee van
die intelligenties (namelijk voor taal en rekenen) en de andere intelligenties niet aanspreekt, zodat
kinderen die juist daar goed in zijn geen recht wordt gedaan. Volgens Gardner zou het onderwijs
meer rekening moeten houden met die andere intelligenties van kinderen en te werken aan een
brede ontwikkeling.

Gardner onderscheidt de volgende acht intelligenties:
1. De linguïstische intelligentie: mensen met een linguïstische intelligentie zijn gevoelig voor
taal, leren makkelijk een nieuwe taal en weten taal goed te gebruiken om hun doelen te
gebruiken. Advocaten en schrijvers zijn hier voorbeelden van. Mensen met dit profiel houden
bijvoorbeeld van lezen, taalspelletjes, puzzelen, gedachten maken of verbale grappen.
2. De logisch-wiskundige intelligentie: mensen met deze intelligentie zijn goed in het logisch
analyseren van problemen en het maken van wiskundige opgaven. Ze kunnen goed rekenen
en spelen graag met cijfers en getallen.
3. De visueel-ruimtelijke intelligentie: mensen met deze intelligentie zijn goed in het
waarnemen van ruimte en patronen, zowel op grote schaal (zeevaart) als op kleine schaal
(schakers, chirurgen). Ze verdwalen niet gauw, weten na 1 keer lopen moeiteloos de weg
terug te vinden, ze zijn vaak goed in het waarnemen van figuren en kleurnuances en soms
ook in tekenen en ontwerpen. Het zijn de schilders, de beeldhouwers, de modeontwerpers
etc.

2

, 4. Muzikale intelligentie: mensen met deze intelligentie hebben een gevoel voor melodie,
ritme en timbre. Ze kunnen bijvoorbeeld zo maar een melodietje zingen als ze dat één keer
gehoord hebben en ze horen meteen of iets vals klinkt. Veel kinderen met deze interesse
spelen een muziekinstrument. Ze hebben een uitstekend gevoel voor ritme en horen
bijvoorbeeld de variatie in stemgebruik bij een zanger of voorlezer.
5. Lichamelijke-kinesthetische intelligentie: mensen met deze intelligentie zijn motorisch heel
goed; ze hebben een heel goed gevoel voor wat een lichaam wel en niet kan. Ze zijn heel
goed in imiteren of naspelen, echte doeners, die makkelijker leren door dingen te doen dan
door passief t luisteren of te lezen. Het zijn de latere dansers, sporters, acteurs, maar ook
bijvoorbeeld technici en andere handwerkslieden.
6. De naturalistische intelligentie: iemand met een naturalistische intelligentie kan goed
talrijke soorten planten en dieren herkennen en classificeren. Kinderen met deze aanleg zijn
gefascineerd door de natuur en door alles wat daar gebeurt. Ze herkennen planten en dieren
aan hun specifieke kenmerken en houden van sorteren.
7. De interpersoonlijke intelligentie: interpersoonlijke intelligente mensen hebben het
vermogen de bedoelingen, motieven en verlangens van andere mensen te begrijpen. Ze
kunnen goed met anderen samen dingen doen. In de meest basale vorm gaat het om
kinderen met veel gevoel voor de verschillende stemmingen van de andere kinderen om hen
heen. Volwassen mensen met deze intelligentie kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat
groepen mensen die heel verschillend zijn toch op 1 lijn komen. Grote politici, religieuze
leiders en therapeuten zijn hier voorbeelden van. Ook leraren hebben vaak een grote
interpersoonlijke intelligentie: ze moeten alle kinderen met verschillende talenten in hun klas
tot hun recht laten komen.
8. De intrapersoonlijke intelligentie: mensen met een intrapersoonlijke intelligentie hebben
een fijnzinnig inzicht in hun eigen gevoelens, angsten en herinneringen en kunnen goed
alleen zijn. Het zijn vaak de ‘dromers’. Vaak houden ze zich wat op de achtergrond, maar
intussen hebben ze haarfijn in de gaten wat er allemaal gebeurt. Deze kinderen houden vaak
een dagboek bij. Mensen met een intrapersoonlijke intelligentie weten hun eigen gevoelens
en gedachten goed te ontrafelen en tot in details te beschrijven.

Iedereen heeft dus iets van al deze intelligenties. Iemand zal zelden alleen het een of het ander zijn,
maar eerder een plezierig soort mengsel. Relevent is ook dat intelligenties niet vastliggen, maar
dynamisch zijn: zwakke intelligenties kunnen versterkt worden en problemen kunnen op meerdere
manieren worden opgelost.

2.4 Het beslissende boek
Vaak vertellen schrijvers in hun autobiografie, in een interview of in een lezing dat ze door een
bepaald boek op het spoor van hun eigen talent zen interesse zijn gezet. Ze vonden hun beslissende
boek. Waarom zouden kinderen in de klas dan ook niet hun beslissende boek op het spoor komen?

2.5 Talenten, lezen en leesbevordering.
Psychologe Marilyn Adams (1990) constateerde dat kinderen van laagopgeleide ouders, vergeleken
met kinderen van hoogopgeleide ouders, op het moment dat ze in groep drie komen al zo’n duizend
voorleesuren hebben moeten missen. Zo’n verschil vraagt om extra aandacht voor de
leesbevordering, maar het is vooral nodig om te voorkomen dat deze achterstand de kinderen ook
nog eens belemmert in hun ontwikkeling.

Lezen vormt de springplank voor de ontwikkeling van kinderen, blijkt uit diverse onderzoeken.
Stanovich (1986) concludeerde dat goede lezers steeds betere lezers worden en dat zwakke lezers


3

, steeds meer achterop raken. Hij noemde dit het Mattheus-effect en verklaarde dit als volgt: als de
ontwikkeling van woordenschat een positieve invloed heeft op begrijpend lezen en lezen zelf erg
bevorderlijk is voor de groei van de woordenschat (die zorgt voor efficiënter lezen) dan hebben we
de cruciale factor te pakken die leidt tot beter lezen en tot persoonlijke ontwikkeling. Het cruciale
mechanisme zit dus in de hoeveelheid leeservaring. Ook de aard van het taalaanbod maakt veel uit.

Ook in Nederlands bleken er positieve effecten voor de ontwikkeling van kinderen als leerkrachten in
de klas systematisch met prenten- en kinderboeken werken. Door kinderen daar vervolgens veel over
te laten praten en schrijven, stimuleren we hen tot affectieve betrokkenheid en nieuwsgierigheid.

Van Gardner (zie paragraaf 2.3) kunnen we leren dat het onderwijs niet alleen de kinderen moet
belonen die goed zijn in taal en rekenen, maar ook aandacht moeten hebben voor kinderen die daar
misschien minder goed in zijn, maar juist goed zijn in tekenen en natuuronderwijs. Bovendien zou
aandacht voor de verschillende intelligenties bij kinderen richting kunnen geven aan verschillende
verwerkingsopdrachten bij kinderboeken.

Voor de leesbevordering is het interessant dat kinderen met meer leesplezier lezen over
onderwerpen waar ze echt in geïnteresseerd zijn, en dat de verschillende schoolvakken kapstokken
bieden om met verschillende soorten kinderboeken aan de slag te gaan. Dat biedt de mogelijkheid
voor kinderen om hun beslissende boek te vinden.

Hoofdstuk 3
3.1 Lezen van een tekst
Om te kunnen zeggen welke mooie boeken geschikt zijn voor welke kinderen, moet je iets weten
over het lezen van teksten en over de ontwikkeling van leesvaardigheid. Die kennis kun je dan
koppelen aan de kenmerken van de boeken die je wil zoeken.

Om theorieën over informatieverwerking bij het lezen worden verschillende modellen gehanteerd:
 Bottum-upmodel: veronderstellen dat de informatiestroom vooral van de tekst naar het
hoofd loopt. De tekst is het belangrijkste en je moet die woord voor woord goed lezen.
 Top-downmodel: gaat ervan uit dat de informatiestroom vooral van het hoofd naar de tekst
loopt. Je weet al heel veel en je neemt vooral uit de tekst op wat je nog niet kunt
voorspellen.
 Interactieve model: gaat ervan uit dat beide bovenstaande modellen een beetje waar zijn, ze
beïnvloeden elkaar.

Goede lezers, lezen heel precies wat er staat (bottum-up) en gebruiken tegelijkertijd hun eigen
kennis om onbekende woorden te interpreteren en de grote lijn van het verhaal vast te houden (top-
down). Beginnende lezers beginnen bottum-up: zij moeten nog veel leren hoe het systeem werkt en
hebben al hun energie nodig om de woorden te herkennen. Goede lezers kunnen heel flexibel
switchen van de tekst (bottum-up) naar het hoofd (top-down).

Theorieën over het begrijpend lezen maken in een tekst ook onderscheid tussen:
 Bij microniveau gaat het om het kunnen lezen van concrete woorden.
 Bij het mesoniveau gaat het om relaties binnen en tussen zinnen.
 Bij het macroniveau betreft het wat abstractere verband tussen grotere tekstdelen.




4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AnneHovenga. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.53. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.53  25x  sold
  • (1)
Add to cart
Added