INLEIDING PSYCHOLOGIE VOOR
MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN
HOORCOLLEGE 1 – ALGEMENE INTRODUCTIE (H1
& H2)
HOOFDSTUK 1
WAT IS PSYCHOLOGIE?
Definitie: Psychologie is de wetenschappelijke studie van de geest (mentale processen)
en het gedrag van de mens. Die processen willen we meten en gebruiken om het gedrag
te voorspellen.
Doel: algemene uitspraken formuleren over psychische processen.
Belangrijk: objectief en controleerbaar bewijs.
WAT IS SOCIALE PSYCHOLOGIE?
Definitie: Het wetenschappelijk onderzoek naar hoe mensen over elkaar denken, elkaar
beïnvloeden, en relaties met elkaar vormen. We worden altijd beïnvloed door elkaar.
Mensen worden beïnvloed door de werkelijke (expliciete) of ingebeelde (impliciete)
aanwezigheid van anderen.
Level of explanation:
Gedrag kan worden begrepen op verschillende niveaus
1. Personal
2. Interpersonal
3. Group
4. Ideological
BELANGRIJKE PERSPECTIEVEN:
- Sociaal cognitief perspectief
- Evolutionair perspectief
- Sociaal leren perspectief
- Socio-cultureel perspectief
Elke categorie slaat een brug naar een bepaalde tak van de psychologie.
HET SOCIAAL COGNITIEVE PERSPECTIEF:
Definitie: Het theoretisch perspectief wat zich richt op mentale processen – aandacht,
interpreteren en het onthouden van sociale ervaringen. (Gestalt psychologie). Perspectief
kan verschillen door waar ze hun aandacht op richten.
Gestalt psychologie: Om gedrag echt te kunnen begrijpen moet je naar de situatie
kijken.
,Völkerpsychologie: mensen binnen een groep denken hetzelfde als elkaar
Positivism: echte kennis kan alleen door de juiste blik en empirisch onderzoek.
EVOLUTIONAIRE PERSPECTIEF:
Definitie: Het theoretisch perspectief dat sociaal gedrag verklaard uit fysieke en
psychologische kenmerken die over de eeuwen zijn aangepast om de kansen op
overleven en voortplanting te vergroten. Grondlegger: Charles Darwin.
Natuurlijke selectie: het proces waarin belangrijke eigenschappen die helpen bij de
overleving doorgegeven worden aan nageslacht.
Verklaard waarom sommige vormen van menselijke gedrag universeel zijn; bepaalde
gewoontes zijn universeel tussen mensen (bijv. Trouwen, roddelen, taboes). Mensen
hebben veel overeenkomsten met andere dieren. (Gezichtsuitdrukkingen).
HET SOCIAAL LEREN PERSPECTIEF:
Definitie: Theoretische perspectief dat zich richt op hoe leerervaringen in het verleden
gedrag kunnen voorspellen. Het leren door imitatie van anderen.
SOCIO-CULTURELE PERSPECTIEF:
Definitie: Het theoretisch perspectief dat zoekt naar oorzaken van sociaal gedrag in de
invloed van grotere sociale groepen. Kan helpen om verschillen tussen culturen te
verklaren. Richt zich op verschillen tussen subculturen.
INTERACTIE TUSSEN PERSPECTIEVEN:
Het ene perspectief is niet meer ‘waar’ dan het andere. Hebben allemaal een kern van
waarheid en helpen om fenomenen in de wereld te verklaren.
Critical social psychology: Beweging dat sociale psychologie promoot en zijn eigen
politieke, sociale, historische situatie herkent en sociale hervorming nastreeft.
Social construction: Benadering dat onze ‘waarheid’ gevormd en gestructureerd is, en
moet om deze reden benaderd worden als een uitkomst van sociale interacties.
Discursive psychology: Onderzoekt hoe sociale entiteiten en psychologische
verschijnselen zijn opgebouwd.
Phenomenological psychology: Stelt dat subjectieve bewuste ervaring en een gevoel
van ‘zijn-in-de-wereld’ fundamentele inzichten bieden in sociaal gedrag.
Social representations: Sociaal gedeelde meningen/geloven.
Ethnocentrism: Het gelooft dat jouw ethische groep beter is dan anderen.
Behaviourism: Theorie dat leren en de situatie je gedrag beïnvloeden.
Social neuroscience: Onderzoekt hoe het brein gedrag beïnvloedt.
,HOOFDSTUK 2: ONDERZOEKSMETHODES.
HET TESTEN VAN THEORIEËN.
1. Onderzoeksvraag: een vraag die je met wetenschappelijk onderzoek wilt
beantwoorden.
a. Bijv.: verschilt selectiviteit bij het kiezen van een partner per geslacht?
2. Theorie: een gezamenlijk gerelateerde voorspellingen die bedoeld zijn om een
bepaald aspect van de wereld te verklaren.
a. Bijv.: de evolutietheorie
3. Hypothese: een voorspellen over wat er gaat gebeuren in een bepaalde situatie,
gebaseerd op een theorie.
a. Bijv. vrouwen zijn selectiever dan mannen.
4. Studie: toets van hypothese
a. Bijv. onderzoek naar de selectiviteit van mannen versus vrouwen.
ONDERZOEKSMETHODEN
Verschillende manieren om onderzoek te doen:
- Kwalitatief onderzoek kijkt naar de interpretatie van data.
- Kwantitatief onderzoek kijkt naar relaties tussen variabelen.
o Correlationeel onderzoek
o Experimenteel onderzoek
CORRELATIONEEL ONDERZOEK:
Definitie: Onderzoekt de relatie tussen verschillende variabelen, zonder hierbij een van
de variabelen te beïnvloeden.
Voorbeeld:
- Onderzoeksvraag: hebben extraverte mensen meer vrienden dan introverte
mensen>
- Vragenlijst: extraversie en aantal mensen
- Uitkomst: extraversie is positief gecorreleerd met aantal vrienden.
Correlatie: score tussen de -1 en 1. Bij een correlatie van 1 kan je de ene variabele
precies voorspellen aan de hand van een andere variabele. (Kan eigenlijk nooit
voorkomen)
Negatieve correlatie: de ene variabele neemt toe terwijl de andere afneemt.
Positieve correlatie: Beide variabelen nemen toe.
Bij experimenteel onderzoek kijk je naar oorzaak en gevolg. Correlationeel kan je nooit
uitspraak doen over oorzaak of gevolg.
, EXPERIMENTEEL ONDERZOEK :
Definitie: Onderzoek waarbij er een variabele beïnvloed wordt, en proefpersonen
willekeurig worden toegewezen aan condities.
Voordeel: er kan wel uitspraak worden gedaan over causaliteit (oorzaak en gevolg).
Onafhankelijke variabele: De variabele die beïnvloed (gemanipuleerd) wordt door de
onderzoeker. De onderzoeker veronderstelt dat dit de oorzaak is.
De afhankelijke variabele: De variabele die wordt gemeten. De onderstelt dat dit het
gevolg is.
Hindsight bias: neiging om te overdrijven, na het leren van de uitkomst dat je wist wat
ging gebeuren.
BELANGRIJK BIJ EXPERIMENTEEL ONDERZOEK:
Toevoegen van controle conditie: een conditie waarbij de onafhankelijke variabele niet
beïnvloed is.
BELANGRIJK BIJ ELK ONDERZOEK:
Ethiek. Kan door:
- Informed consent. Informatiebrief dat mensen weten wat er gaat gebeuren.
- Voorkom deceptie. Voorkomen dat er gelogen wordt tegen mensen.
- Bescherm deelnemers tegen pijn en ongemak.
- Vertrouwelijkheid.
- De briefing. Na onderzoek worden deelnemers geïnformeerd waarvoor het
onderzoek was, en kunnen vragen stellen.
5 aspecten voor het opstellen van vragenlijsten:
1. Nature of the sample
2. Order of the questions
3. Response options
4. Wording of questions
5. Validity/reliability of measures.
Random sampling: Iedereen heeft evenveel kans om gekozen te worden
Ecological validity: De resultaten representeren wat echt gebeurd.
Confounding variabeles: Uncontrolled variabels dat invloed heeft op de afhankelijke
variabele.
Focus group: Strategie om data te verzamelen van een kleine groep.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller laurakuijs44. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.