100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Media-Effecten kennisclips en boek $6.97
Add to cart

Summary

Samenvatting Media-Effecten kennisclips en boek

 52 views  3 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Helemaal samengevat, alle kennisclips en de hoofdstukken voor het tentamen

Preview 4 out of 43  pages

  • No
  • 3,4,5,6,7,8,10,11,12,13
  • April 5, 2021
  • 43
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Hoofdstuk 3 Theorieën

Injectienaaldtheorieën
De theorieën over media-effecten die in de jaren ’10-’30 de boventoon voerden worden,
retrospectief, injectienaald, stimulus-response of magic bullet-theorieën genoemd, of ook
wel universele media-effecttheorieën. Deze benamingen duiden op het idee dat media-
effecten snel, direct en automatisch zijn, en voor iedereen gelden. De benamingen zijn
samenvattingen van hoe de wetenschap in die tijd dacht.

Het is te begrijpen dat men aan het begin van de vorige eeuw dacht dat de invloed van
media groot en universeel was. De overtuiging paste goed in het denken over de menselijke
aard van die tijd, dat sterk beïnvloed werd door de evolutietheorie van Darwin, die de mens
als rationeel, denkend wezen verwerpt. Dit mensbeeld is ook terug te vinden in de
wetenschap, gedomineerd door twee stromingen: psychoanalyse en het behaviorisme.
Psychoanalyse: verklaart het menselijk gedrag uit universele, onbewuste instincten en
seksuele driften waarover de mens zelf geen controle heeft.
Behaviorisme: gaat ervan uit dat menselijk gedrag volledig wordt bepaald voor krachten uit
de omgeving.

Eerste onderzoek naar media-effecten: Payne-Fundstudies
Eind jaren ’20 was de bioscoopfilm op zijn hoogtepunt. De geluidsfilms waren de nieuwe
doorbraak in de massacommunicatie. Vrijwel alle tieners gingen één keer per week naar de
bioscoop. Daar kwamen ze in aanraking met een wereld die ver afstond van hun eigen
werkelijkheid. Hierdoor ontstond de behoefte aan kennis over de invloed van de films op de
jeugd. De Payne-Fundstudies bestond uit twaalf studies die werden uitgevoerd tussen 1929
en 1933. Het initiatief kwam van Willam Short. Hij was ervan overtuigd dat bioscoopfilms
grote invloed hadden op de jeugd en dat het bewijs hiervoor alleen geleverd kan worden via
empirisch onderzoek.

Inhoudsanalyse van bioscoopfilms
Filmwetenschappen Dale: analyseerde vijfhonderd bekende bioscoopfilms uit de jaren ’30.
Hij probeerde die te groeperen in verschillende thema’s. De drie grootste thema’s noemde
hij “The Big Three”: liefde, misdaad en seks.
Onderzoeker Blumer: ging na hoe vaak en wat kinderen en tieners uit films imiteerden.
Kleding en gebaren werden het meest geïmiteerd. Ook kopieerden jongeren regelmatig
crimineel gedrag uit de films.
Onderzoekers Dysinger en Ruckmick: lieten kinderen, tieners en volwassenen droevige,
enge en erotische films zien, in het laboratorium en in de bioscopen. In vergelijking met
tieners en volwassenen reageerden de kinderen bijna op alle typen films met meer
fysiologische opwinding, behalve op seksfilms. Dit leidde tot meer opwinding bij jongeren
vanaf negen/tien jaar.
Ook is onderzocht of het kijken naar films de start van de pubertijd vervroegt. Dit is niet zo.

,Eerste scheuren in de injectienaaldtheorieën
1. Criminele jongeren laten zich inspireren door filmhelden
2. Hoe sommige meisjes hun seksuele moraal ontlenen uit de ‘zedeloze’ films
3. De invloed van films verschilt per specifiek kind en film
4. Leeftijd
5. Film heeft meer effect op minder intelligente kinderen en kinderen uit gezinnen met
een lagere sociale status
6. Films hebben meer invloed op kinderen waarvan de ouders weinig aandacht voor ze
hebben en die van zichzelf al een neiging hebben tot crimineel gedrag.
De resultaten van de eerste empirische studie naar de effecten van massamedia leverden
geen bewijs voor de injectienaaldtheorieën.

“War-of-the-Worlds”-onderzoek
Het onderzoek van de sociaalpsycholoog Cantril naar aanleiding van het beroemde
radiohoorspel The War of the Worlds. Buitenaardse wezens zouden New Jersey verwoesten.
Doordat het hoorspel zo echt leek, raakten een miljoen luisteraars in paniek. Cantril vroeg
zich af hoe het kon dat sommige luisteraars zo sterk beïnvloed werden en anderen helemaal
niet. Het bleek dat vooral religieuze mensen in paniek waren geraakt. Ook hadden deze
mensen minder zelfvertrouwen en waren emotioneel minder stabiel. De allerbelangrijkste
factor bleek het kritisch vermogen van de luisteraars.
Emotionele besmetting: als je bijvoorbeeld een telefoongesprek voert met een vriend die
bang is, word je zelf ook extra bang.
De studie van Cantril maakt opnieuw duidelijk dat de effecten van media niet universeel zijn,
maar sterk afhangen van de mediagebruiker zelf en de context waarin het mediagebruik zich
afspeelt.

Klappers selectieve-blootstellingtheorie
Het boek van Joseph Klapper uit 1960 was de aanleiding om de theorie van de universele
effecten te verlaten en te vervangen door de theorie van de selectieve effecten. Klapper
ontdekte dat de invloed van media beperkt is. Een mediaboodschap hoeft niet iedereen te
bereiken, omdat er onder het publiek niet alleen sprake is van selectieve blootstelling, maar
ook van selectieve waarneming, herinnering en verwerking. Volgens Klappers selectieve-
blootstellingtheorie willen mensen het liefst in aanraking komen met informatie die past bij
hun bestaande voorkeuren en gedrag. Media versterken volgens Klapper bestaande
attitudes en gedrag dan dat ze nieuw gedrag veroorzaken.

Hedendaagse media-effecttheorieën
In de laatste twee decennia erkennen onderzoekers dat kinderen geen passieve en willoze
ontvangers van media-effecten zijn.
General Aggression Model van Anderson en Bushman: focust zich op de invloed van media
op agressief gedrag, maar het is goed bruikbaar om andere soorten media-effecten te
begrijpen.
Onder media-effecten verstaan we alle veranderingen in kennis, emoties, attitudes en
gedrag na contact met een medium of media-inhoud.

,Mediagebruik als oorzaak en gevolg
Veel onderzoek naar de effecten van media op kinderen gaat ervan uit dat mediagebruik een
oorzaak is van veranderingen in kennis, emoties, attitudes en gedrag. Mediagebruik wordt
dan gezien als startpunt van een beïnvloedingsproces: het teweegbrengen van
veranderingen, en die veranderingen noemen we dan media-effecten.
Bij moderne media-effect theorieën is mediagebruik ook een gevolg van interne factoren.
Ons mediagebruik is een gevolg van onze identiteit. Dit idee is verder uitgewerkt in het
differentieel ontvankelijkheidsmodel, waarin gesteld wordt dat het mediagebruik van
kinderen en jongeren voorspeld wordt door drie globale factoren:

1. Dispositie: alle persoonskenmerken die mediagedrag kunnen beïnvloeden
(intelligentie, temperament, motivaties)
2. Leeftijd/ontwikkelingsniveau: per leeftijd kijk je naar verschillende media
3. Sociale omgeving: gezinsleden oefenen grote media-invloed uit op elkaars
mediagebruik.

Deze factoren voorspellen niet alleen het mediagebruik van kinderen, maar ze bepalen ook
de effecten daarvan op hun kennis, opvattingen, attitudes en gedrag. De drie factoren
hebben dus twee verschillende rollen in het beïnvloedingsproces.

1. Voorspeller:
a. Ontwikkeling als voorspeller: kinderen in de pubertijd raken geïnteresseerd in
sociale media
b. Sociale omgeving als voorspeller: ouders hebben een grote zeggenschap in de
media die hun kinderen gebruiken.
2. Moderator: een variabele die het effect van het mediagebruik op een andere
variabele verandert
a. Ontwikkeling als moderator: pubers hebben relatief weinig kennis waaraan ze
nieuwe informatie kunnen relateren en zijn daardoor kwetsbaarder voor
effecten.
b. Sociale omgeving als moderator: ouders kunnen door bepaalde
opvoedstrategieën de positieve effecten van media verhogen en die van
gewelddadige verlagen.

Media-effecten zijn niet universeel
Een tweede uitgangspunt in hedendaagse theorieën is dat media-effecten niet universeel
zijn, maar conditioneel. Ten slotte is in breinonderzoek duidelijk vastgesteld dat individuen
verschillend reageren op prikkels in hun omgeving. Als mediagebruik kinderen op
verschillende, zelfs tegenovergestelde manieren kan beïnvloeden, betekent dit dat de netto-
effecten van dat mediagebruik nooit groot kunnen zijn.

Individuele verschillen: paardenbloemen en orchideeën
De paardenbloemorchideehypothese: stelt dat de meeste kinderen als paardenbloemen
zijn: die gedijen in bijna alle mogelijke omgevingscondities. Maar er is ook een kleinere groep
kinderen, de orchideeën, die veel mooier kunnen bloeien dan de paardenbloemen, maar
uitsluitend als ze in een stimulerende omgeving opgroeien.

, Deze differentiële ontvankelijkheidstheorieën hebben wat gemeen. Ze onderzoeken
allemaal de interactie tussen enerzijds aanleg en anderzijds één omgevingskenmerk, een
medicijn of een opvoedstijl.

Media-effecten zijn wederkerig
Moderne media-effecten gaan er ten slotte ook van uit dat media-effecten wederkerig zijn.
Mediagebruik heeft effect op kinderen, maar die effecten beïnvloeden ook weer hun
mediagebruik. Kinderen creëren net zo goed als volwassenen hun eigen media-effecten.

Twee stromingen in het jeugd-en-mediaonderzoek
1. Mediapsychologie:
Mediapsychologische onderzoekers richtten zich in de jaren ’60 vooral op het vaststellen van
effecten van televisiegeweld op agressief gedrag. Albert Bandura was één van de eerste
onderzoekers naar deze effecten. Zijn observationele leertheorie, gaat ervan uit dat kinderen
op twee manieren gedrag aanleren:
1. Via directe ervaringen
2. Observeren van het gedrag van anderen
Bandura werd vooral geïnspireerd door het behaviorisme. In de late jaren ’70 verliet hij zijn
behavioristische idee over media-effecten. In deze tijd stond er binnen de
communicatiewetenschap en de psychologie een grote nadruk op de actieve rol van het
kind. Dit kan verklaard worden door de opkomst van de uses-and-gratifications-traditie in
de communicatiewetenschap, die ervan uitgaat dat mediagebruikers, inclusief kinderen,
actief en selectief zoeken naar informatie en entertainment om bepaalde behoeften te
bevredigen. Aan de andere kant kan dit verklaard worden door de nieuwe aandacht voor het
actieve kind en de opkomst van de cognitieve psychologie, die het behaviorisme als de
dominante school verving.

Cognitieve psychologen onderzoeken hoe kinderen en volwassenen informatie verwerven,
organiseren, onthouden en gebruiken om hun gedrag te sturen. In tegenstelling tot de
behavioristen hebben zij veel aandacht voor de manier waarop interne cognitieve processen
het effect van informatie vanuit de omgeving kunnen vergroten, verkleinen of veranderen.

Jean Piaget: een bekende Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog die de
ontwikkelingspsychologie beïnvloedde van de jaren ’70. Hij probeerde het gedrag van
kinderen te verklaren met specifieke hypothesen over hun interne cognitieve structuren,
schema’s genoemd. Hij ging ervan uit dat kinderen deze schema’s gebruiken om de wereld
om zich heen te begrijpen. Er kwam meer oog voor variabelen als aandacht, begrip en
herinneringen van media-inhoud. Er kwam ook systematischer aandacht voor
ontwikkelingsverschillen in het verwerken van educatieve media, reclame en mediageweld.
Zo ontstond er onderzoek naar de vraag hoe het cognitieve niveau van kinderen hun
vermogen beïnvloedt om de persuasieve intentie van reclame te doorzien.

2. Cultural studies
Deze studies ontstonden midden jaren ‘6o in het Verenigd Koninkrijk. De studies houden
zich bezig met alledaagse of populaire cultuur en maken daarbij gebruik van methoden en
theorieën uit verschillende wetenschapsgebieden, waaronder de letteren, geschiedenis,
sociologie en culturele antropologie. De oorsprong van deze studie is gebaseerd op de

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tessavandijkk. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52355 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.97  3x  sold
  • (0)
Add to cart
Added