Deel 1: Psychologie
1 Gedrag en invloeden op gedrag
Gedrag bestaat uit waarneembare handelingen. Innerlijk gedrag is gedrag dat niet altijd
zichtbaar is voor andere mensen (zoals dromen, boosheid, verdriet, angst). Onbewuste
handelingen zijn bijvoorbeeld reflexen, maar ook spontane emoties. Gedrag wordt bepaald
door erfelijke- en omgevingsfactoren. Erfelijke factoren bepalen het uiterlijk en lichamelijke
functioneren van de mens. Behavioristen vinden dat alles aan te leren en dat alles bepaald
wordt door omgevingsfactoren.
Invloeden op gedrag:
1. Fysieke (lichamelijke) factoren
Als we gezond en fit zijn, kunnen we veel werk verzetten. Maar ons lichaam kan ons ook
belemmeren om prettig te functioneren.
2. Psychische factoren
Psychische factoren kunnen ook de lichamelijke toestand beïnvloeden, er is dus een
wisselwerking tussen de twee factoren.
- Zelfbeleving > Je gedraagt je naar hoe je je voelt
- Persoonlijkheidskenmerken > Introvert of extravert
- Levensfase
- Zelfbeeld > Bij tevreden zelfbeeld, heb je een positief zelfbeeld of omgekeerd
3. Sociale factoren
- Mensen met de meeste invloed zijn je ouders, partner en je kinderen (primaire
groep). Wat mensen die jij belangrijk vindt vinden heeft een grote invloed op hoe je je
gedraagt.
- Het kan ook dat er mensen zijn die fungeren als imitatiemodel: we nemen bewust en
onbewust gedrag van hen over.
- Contacten die je hebt op werk zijn formeler of functioneler dan in het privéleven. Als
je een hogere rol hebt, wordt er verwacht dat je ander gedrag vertoont dan als je rol
lager is.
4. Culturele en spirituele factoren
We krijgen te maken met opvattingen, waarden en normen vanaf onze geboorte, deze
verschillen van die van mensen die opgegroeid zijn in een andere cultuur. Ook kunnen
mensen sterk beïnvloed worden door hun geloof.
5. Fysische (natuurkunde) en geografische factoren
Het jaargetijde en het klimaat kunnen ook je gedrag beïnvloeden. Mensen zijn vrolijker bij
zonnig weer.
2 Persoonlijkheid
Persoonlijkheid is een manier waarop iemand geneigd is om zich te gedragen,
onderscheidend van andere mensen. Gedrag en persoonlijkheid zijn nauw met elkaar
verbonden doordat de persoonlijkheid van iemand tot uiting komt in haar gedrag. Uit gedrag
leiden we persoonlijkheidskenmerken af. Persoonlijkheid wordt slechts een deel bepaald
door erfelijkheid, lichaamsbouw en fysieke, aangeboren factoren. Veel eigenschappen
,ontstaan door een wisselwerking met de sociale en culturele omgeving van de mens.
Gedrag dat afgekeurd wordt door ouders, wordt vaak achterwege gelaten.
Persoonlijkheidstheorieën:
1. Lichaamsbouw
Volgens Kretschmer en Sheldon waren er 3 soorten lichaamsbouw en zitten daar
karaktereigenschappen aan vast:
- het lange, dunne type
- het brede, gespierde type > spierkracht, wilskracht, ambitie, nuchterheid, weinig
diepgang.
- het kleine, dikke type > gezellig, opgewekt, vriendelijk.
2. Psychoanalyse
Volgens Freud bestaat de persoonlijkheid uit drie aspecten: het id, het ego en het superego.
Er kunnen conflicten ontstaan tussen de verschillende instanties. Onbewuste factoren als
driften hebben een grote invloed op ons gedrag en op de ontwikkeling van de
persoonlijkheid. De mens wordt sterk bepaald door zijn vroege jeugdjaren, na de eerste 6
jaar is er een persoonlijkheid gevormd en zijn essentiële veranderingen niet meer mogelijk.
Bij de geboorte heeft de mens alleen een ‘id’. Het kind wordt beheerst door lusten of driften,
onbewuste krachten die vanuit het id opkomen.
De meeste lusten beleef je eerst via de mond en het fijne en nare ervaringen opdoen met
eten en drinken (orale fase), daarna beleef je lustgevoelens door te spelen met ontlasting
(anale fase) en ten slotte ontdek je de geslachtsorganen en beleef je daar lust aan (fallische
fase). Na de fallische fase gaat de seksuele lust een tijdje ondergronds (latente fase) en
vanaf ongeveer 12 jaar gaat het kind op zoek naar relaties met het andere geslacht (genitale
fase). Door omgang met volwassenen ontwikkelt er een ‘ego’, dit wordt het centrale en
besturende deel van de persoonlijkheid. ‘Verkeerde’ impulsen worden gesublimeerd oftewel
omgezet in sociaal aanvaardbaar gedrag.
Het ego is te beschouwen als het realiteitsprincipe: het houdt contact met de realiteit, met de
sociale omgeving. Het id kun je zien als het lustprincipe. Het wordt geregeerd door lusten en
impulsen die om bevrediging vragen. De derde instantie, het superego, ontwikkelt zich
langzamerhand uit het ego. Het is te beschouwen als een soort geweten, de verinnerlijkte
ouderlijke geboden en verboden. Ook bestaat het uit idealen die je voor jezelf hebt. Het staat
in strijd tegen ongewenste driftimpulsen.
Belangrijk element in Freuds theorie is de rol van het onderbewuste. Onbewuste krachten
hebben een belangrijke invloed op onze persoonlijkheid en gedrag. Het onderbewuste wordt
vooral geregeerd door negatieve, bedreigende krachten.
Begrippen
Hedonisme = Het willen bevredigen van lusten.
Oedipuscomplex = Het kind ontwikkelt gevoelens van liefde voor de ouder van het andere
geslacht en reageert met vijandigheid en ambivalentie op de ouder van hetzelfde geslacht.
Fehlleistung = Een veelzeggende vergissing. Bijvoorbeeld: een per ongelukkige verspreking
zodat anderen kunnen merken dat je een hekel hebt aan een bepaalde persoon.
, Ajase-complex = De haat van het jongetje is niet gericht naar de vader, maar naar de
moeder. Hij voelt zich schuldig omdat ze hem goed en liefdevol verzorgd ondanks zijn
haatgevoelens. Hij accepteert dat zijn moeder zowel egoïstisch als liefdevol kan zijn en dat
hij afhankelijk van haar zal blijven.
4. De Neofreudianen (Erikson, Horney) benadrukken het belang van culturele factoren bij
de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Er zijn culturen waar er geen oedipuscomplex
voorkomt en culturen waar een latente fase ontbreekt door bijvoorbeeld
ontgroeningsrituelen. In plaats van dat er alleen ontwikkelingen kunnen gebeuren in de
eerste 6 jaren, kan de ontwikkeling volgens de Neofreudianen het hele leven lang doorgaan
en herstel van negatieve invloeden mogelijk is. Iemand kan bijvoorbeeld
minderwaardigheidsgevoelens uit zijn jeugdjaren kwijtraken.
Volgens Erikson zijn er 5 fasen tijdens de kindertijd:
1. Vertrouwen tegenover wantrouwen
2. Zelfstandigheid tegenover schaamte en twijfel
3. Initiatief tegenover schuldgevoel
4. Vlijt tegenover minderwaardigheid
5. Identiteit tegenover rolverwarring
In elke fase moet men door een bepaalde crisis heen. Vertrouwen is daarvan bijvoorbeeld
het positieve resultaat en wantrouwen het negatieve resultaat.
Daarnaast beschrijft Erikson vier aanvullende fasen in de menselijke ontwikkeling:
1. Op zoek naar identiteit in de puberteit en adolescentie fase, sociale invloed is hierbij
belangrijk.
2. Het zoeken van intimiteit (twintigers). Als dit niet lukt dan raak je (tijdelijk) in
isolement.
3. In fase van vruchtbaarheid of generativiteit krijg je mogelijk kinderen en voed je hen
op of je bent vruchtbaar of productief. Je ontwikkelt je in je werk of sociale relaties.
4. Wanneer de ontwikkeling goed verlopen en de mens allerlei moeilijkheden goed
heeft opgelost of verwerkt, kan de laatste fase van het leven gekenmerkt worden
door wijsheid.
Volgens Horney is de basisangst, het gevoel van onveiligheid, veel belangrijker dan de
seksuele drift. Vrouwen zijn niet afgunstig van mannen door hun geslachtsdeel, maar van de
positie van de man in de maatschappij. Vrouwen hebben wel plichten, maar veel minder
rechten, mogelijkheden en privileges.
Afweermechanismen (volgens Anna Freud) zijn grotendeels onbewuste maatregelen die
iemand neemt om zich te beschermen tegen te grote spanning, pijn of sterke emoties.
1. Verdringing treedt op bij pijnlijke of bedreigende gebeurtenissen zoals mishandeling,
beroving, etc. Emotioneel beladen gebeurtenissen of gevaarlijke driften worden dan ver
weggestopt en vergeten (onbewust gemaakt).
2. Projectie is het toeschrijven van je eigen emoties, driften of behoeften aan andere
mensen.
3. Regressie betekent terugvallen in kinderlijk of afhankelijk gedrag door emotionele
gebeurtenissen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller moonlights. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.96. You're not tied to anything after your purchase.