Leercyclus 1
Wat wordt verstaan onder de lege-stoelcrisis, wanneer vond deze crisis plaats en wat waren de gevolgen?
- Wanneer: juli 1965
- Wat: volgens het EEG-verdrag zouden de lidstaten tot een gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten
komen, waarbij ze op termijn zouden gaan stemmen bij meerderheid (i.p.v. unanimiteit). Frankrijk, onder
president De Gaulle, wilde dit niet en besloot om niet meer deel te nemen aan de bijeenkomsten in de EU. Op
deze manier probeerde De Gaulle een veto af te dwingen in het conflict over de inrichting van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid. Na acht maanden is het conflict beslecht in het Akkoord van Luxemburg,
waarin besloten werd dat bij meerderheid gestemd zou worden i.p.v. unanimiteit, tenzij er voor een van de
lidstaten een groot nationaal belang op spel stond.
- Gevolgen:
1. Europese integratieproces kwam tot stilstand. Europese integratie na het conflict verliep een stuk
minder spoedig en het duurde vaak lang voordat men in de Raad van Ministers consensus vond over nieuwe
regelgeving. De harmonisatie van regelgeving kwam pas weer op gang na de Europese Akte van 1986, waarbij
hernieuwde politieke wil getoond werd om de interne markt te vervolledigen.
2. Het was in deze tijd (vanaf ’65-’90) dat het Hof van Justitie de rol van ‘motor’ van Europese
integratie op zich nam. Dit deed het Hof door zogenaamde ‘negatieve integratie’: het verbieden van nationale
belemmeringen van het vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal. Door een zeer brede
interpretatie van de relevante verdragsartikelen werden lidstaten sterk beperkt in hun mogelijkheden om hun
eigen markt te beschermen. Deze verdergaande integratie was dan weer aanleiding voor ‘positieve integratie’
of harmonisatie door de andere instellingen van de EU.
Andere uitermate belangrijke arresten voor ontwikkeling Europese rechtsorde waren Van Gend en
Loos en Costa tegen ENEL m.b.t. rechtstreekse werking, voorrang en autonomie van Unierecht.
Verdrag van Lissabon schafte pijlerstructuur af
Desondanks blijft de rol van het Europees Parlement op het vlak van het GBVB gezien het
intergouvernementele karakter van dit beleidssterrein beperkt. Het EP heeft geen
(mede)beslissingsbevoegdheid. Echter, volgens art. 36 VEU moet het EP wel door de Hoge Vertegenwoordiger
geïnformeerd worden over de ontwikkeling van beleidsmaatregelen en bovendien ‘’geraadpleegd’’ worden
betreffende de hoofdlijnen en fundamentele keuzen op het gebied van GBVB.
Na vertrek van Britse parlementsleden zorgde de Europese Raad er even voor dat de grootte van het
Parlement werd aangepast
Dit deed zij bij unanimiteit en op het initiatief van het EP en met de instemming van het EP, op grond van art.
14 lid 2, tweede alinea, VEU en dit alles binnen de grenzen gesteld door art. 14 lid 2, eerste alinea VEU. Sinds 1
februari 2020 telt het EP 705 leden (704 + voorzitter David Sassoli)
Portefeuilles van de commissarissen zijn te dun
Terugkerende en terechte kritiek. Al sinds het Verdrag van Nice is de mogelijkheid voorzien om het aantal
commissarissen te verminderen (zie art. 17, lid 5 VEU), maar dit zou betekenen dat niet elke lidstaat een
commissaris krijgt.
Europese Commissie
Heeft weliswaar een exclusief recht van initiatief op het gebied van wetgeving (art. 17 lid 2 VEU) maar het
aannemen van wetgeving is in handen van de Raad en het EP.
Leden van EC worden op grond van hun algemene bekwaamheid ne Europese inzet gekozen uit personen die
alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden. Commissarissen oefenen hun verantwoordelijkheid ‘’volkomen
onafhankelijk’’ uit en mogen geen instructies krijgen van lidstaten.
,Wat was de pijler-structuur?
In 1991 sloten de lidstaten het Verdrag van Maastricht. Daarmee ontstond de Europese Unie (EU), een vierde
organisatie die de andere drie (EGKS, EEG, Euratom) overkoepelde. Er werd een pijlerstructuur geïntroduceerd:
Pijler 1): de Europese Gemeenschappen (EGKS, EEG, Euratom)
Pijler 2): het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
Pijler 3: samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse samenwerking
De reden dat er verschillende pijlers in het leven werden geroepen, is dat de lidstaten nog terughoudend waren
m.b.t. het overdragen van te veel macht op de gebieden van de 2 e en 3e pijler. Hier bleef de
beslissingsbevoegdheid intergouvernementeel, terwijl in de 1 e pijler de EU-instellingen meer bevoegdheden
kregen.
Dit betekende niet dat onder het Verdrag van Lissabon de andere pijlers automatisch onder
beslissingsbevoegdheid van de instellingen kwamen: op deze terreinen spelen de lidstaten nog steeds de
belangrijkste rol.
Wat zijn belangrijke veranderingen die zijn teweeggebracht door het Verdrag van Lissabon (2007)?
Het Verdrag van Lissabon nam het grootste deel van de inhoudelijke bepalingen over van de vorige verdragen,
met als doel om Uniewetgeving en het functioneren van de Unie overzichtelijker te maken.
1) De pijlerstructuur werd afgeschaft: de EG werd opgenomen in de Europese Unie. Euratom bleef nog wel een
aparte organisatie.
2) EU kreeg door dit verdrag het Handvest vd Grondrechten van de EU bindende kracht (art. 6 VEU)
3) Bovendien kreeg de EU pas op dit moment expliciete rechtspersoonlijkheid (art. 47 VEU), maar het had
echter al de facto rechtspersoonlijkheid: zo was de Unie reeds partij geworden bij meerdere internationale
verdragen
4) De medebeslissings- of codecisieprocedure is de gewone wetgevingsprocedure geworden. Deze procedure
houdt in dat zowel het EP als de Raad van Ministers een beslissende stem hebben in het wetgevingsproces.
Bovendien hebben beide instellingen de mogelijkheid om een voorstel aan te passen. Daardoor kreeg het
Europees Parlement meer bevoegdheden op een aantal terreinen, bijvoorbeeld asielbeleid, landbouwuitgaven,
structuurfondsen, vervoersbeleid.
5) Versterking van buitenlands beleid van de EU door:
a. De instelling van een vaste voorzitter van de Europese Raad (die een instelling wordt)
b. De nieuwe functie van gecombineerde Hoge Vertegenwoordiger/ vicevoorzitter Commissie voor het
buitenlandbeleid en vaste voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken
c. Oprichting van EDEO.
Arrest 15 oktober 2020 Chaloub & Camara t. Nederland
• Feiten en partijen: De partijen zijn de klagers Mevr. Chaloud en haar dochter Latifa Camara en Nederland.
Mevr. Chaloub en haar dochter hebben een Guineese nationaliteit en wonen in Rotterdam. De Nederlandse
regering wil ze terugsturen naar Guinee. Zij klagen dat als ze teruggestuurd worden dat de zij in Guinee beiden
vrouwenbesnijdenis moeten ondergaan.
• Relevante bepalingen uit EVRM: De klagers doen een beroep op art. 3 EVRM (verbod op foltering,
onmenselijke en vernederende behandeling). Daarnaast is art. 37 EVRM van belang
• Oordeel van het Hof: het Hof schrapt het verzoek tot terugsturen o.b.v. art. 37 EVRM. Door verlening van de
verblijfsvergunning en de intrekking van het verzoek door klagers is het geschil opgelost (art. 37 lid 1 sub b
EVRM)
Arrest 3 oktober 2019 Pastörs t. Duitsland
• Feiten en partijen
De partijen zijn klager de heer Udo Pastörs en Duitsland. De heer Pastörs is parlementslid voor de
Nationaldemokratische Partei Deutschlands (NPD) in de deelstaat Mecklenburg Pommeren. Op 28 januari
2010, de dag nadat de bevrijding van het vernietigingskamp Auschwitz was herdacht, zei hij in het parlement
onder meer dat “de zogenaamde Holocaust gebruikt wordt voor politieke en commerciële doeleinden”. Ook
sprak hij van “propagandistische leugens” hierover en van “Auschwitz projecties”. (r.o. 5). Nadat het parlement
, zijn parlementaire onschendbaarheid heeft opgeheven, wordt Pastörs op grond van deze uitspraken – het
ontkennen van de Holocaust – vervolgd voor laster en het schenden van de nagedachtenis van de doden. Hij
wordt in eerste instantie veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden (r.o. 7). Het
proces krijgt een langdurig vervolg voor verschillende instanties (r.o. 8 e.v.). Uiteindelijk blijft de veroordeling
overeind staan. Een bijzonderheid hierbij is dat een van de rechters die in eerste aanleg oordeelt over zijn zaak
(rechter Y), getrouwd is met een van de rechters die zijn zaak in derde aanleg behandelt (rechter X) (r.o. 17).
Pastörs meent dat zijn vrijheid van meningsuiting is geschonden, én vindt dat hij geen eerlijk proces heeft
gehad omdat de vereiste onpartijdigheid van rechter X niet gegarandeerd zou zijn. Hij besluit deze klachten
voor te leggen aan het EHRM (r.o. 1, 33, 50).
• Relevante bepalingen uit EVRM
De heer Pastörs klaagt dat art. 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting) en art. 6 (recht op een eerlijk proces) zijn
geschonden. De Duitse regering roept art. 17 EVRM (verbod van misbruik recht) in.
• Is de klacht ontvankelijk?
Duitse regering meent dat klacht van Pastörs niet-ontvankelijk is want zijn woorden zouden in strijd zijn met
tekst en geest van het EVRM (art. 17) en hij zou daarom geen beroep kunnen doen op art. 10 EVRM. Subsidiair,
in het geval het EHRM hier anders over denkt, stelt de regering dat het beroep kennelijk ongegrond dient te
worden verklaard. Dit omdat de beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting van Pastors te
rechtvaardigen valt onder lid 2 van art. 10 EVRM (r.o. 34). Pastors daarentegen meent dat zijn uitspraken
verkeerd geïnterpreteerd zijn en dat er geen sprake was van ontkenning Holocaust.
Het EHRM benadrukt dat een beroep op art. 17 EVRM slechts in uitzonderlijke gevallen kan slagen, en al
helemaal wanneer ingeroepen in samenhang met ar.t 10 EVRM (r.o. 37). Dit zal per geval onderzocht moeten
worden. Daarnaast krijgen lidstaten in de regel zeer weinig ruimte van het EHRM om (politieke) uitspraken van
parlementsleden aan banden te leggen (r.o. 38). Het EHRM is van mening dat er hier inderdaad sprake is van
een inbreuk op recht van vrijheid van meningsuiting en zal nu moeten bepalen of deze inbreuk te
rechtvaardigen valt onder lid 2 van art. 10 EVRM en welke rol art. 17 EVRM hier wel of niet in speelt. Het
verklaart de klacht dus niet niet-ontvankelijk.
Wat art. 10 (2) EVRM betreft:
EHRM heeft geoordeeld dat er sprake is van inbreuk op vrijheid van meningsuiting. Omdat art. 10 EVRM geen
absolute bepaling is kijkt het Hof vervolgens naar het tweede lid van art. 10 EVRM om te beoordelen of de
inbreuk een schending van artikel 10 oplevert. Het Hof volgt de stappen van tweede lid:
- is de inbreuk voorzien bij wet?: ja, art. 187 en 189 wetboek van Strafrecht Duitsland.
- dient de inbreuk een legitiem doel: ja, bescherming van rechten en reputatie van anderen
- is de breuk noodzakelijk in een democratische samenleving? (proportionaliteit): de inbreuk gaat volgens het
EHRM niet te ver. Het volgt het standpunt van de nationale rechters die ingaan op de claim van de verdediging
dat de uitspraken uit hun context zouden zijn gehaald. Dit is juist niet het geval. Daarnaast was de toespraak
voorbereid en mag er dus vanuit worden gegaan dat meneer zijn woorden zorgvuldig had uitgekozen. Volgens
het EHRM biedt de vrijheid van meningsuiting geen bescherming tegen het ontkennen van de Holocaust, zoals
gedaan door meneer. Als motivatie wordt genoemd dat het racisme van Holocaustontkenning zelf haaks staat
op het EVRM (Art. 17 EVRM) en dat Duitsland in dit geval niet haar margin of appreciation heeft overschreden
door meneer te veroordelen.
Conclusie: er is geen sprake van schending van art. 10 EVRM en dus verklaart het EHRM de klacht
van meneer Pastors ongegrond.
> Wat art. 6 EVRM betreft
Het EVRM is van mening dat er hier geen sprake is van partijdigheid in de zin van art. 6 (1) EVRM aangezien
rechter Y betrokken was bij de zaak in eerste aanleg en rechter X bij de zaak in derde aanleg. Omdat de zaken
dus niet achtereenvolgend waren, hoefde rechter X de uitspraak van het gerecht in eerste aanleg niet
inhoudelijk te (her) evalueren om tot een eigen uitspraak te komen (r.o. 59-61). Ook vond er een onafhankelijk
onderzoek plaats om zeker te stellen dat Pastörs rechten onder art. 6 EVRM in dit proces werden gewaarborgd
(r.o. 67).
Arrest 9 oktober 2019 zaak Corallo t. Nederland
• Feiten en partijen
De partijen zijn de klager dhr. Francesco Corallo en het Koninkrijk der Nederlanden. De heer Corallo heeft de
Nederlandse nationaliteit en woont op Sint Maarten. Op 1 november 2016 wordt door Italië een
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maudgrijpink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.29. You're not tied to anything after your purchase.