En nu: Montessori
Hoofdstuk 1: het kind
1.1 Fasen van ontwikkeling
Er zijn verschillende oorzaken van diversiteit in ontwikkeling. Jolles (2012) geeft er 4:
- Individuele patronen in de hersenontwikkeling
- Aard en intensiteit van de sturing door gezin, kinderdagverblijf en school
- Cultuur waarbinnen het kind opgroeit
- Ambities en verwachtingen van de omgeving van het kind
De hersenen beginnen al met ontwikkelen ver voor de geboorte en groeien door tot
ongeveer 25-30 jaar.
Er bestaan zeer grote verschillen in de individuele ontwikkeling. Het merendeel hiervan
ontstaat door omgevingsfactoren die een negatieve invloed kunnen hebben de ontwikkeling
van de hersenen en dus ook op de algemene ontwikkeling van het kind.
Montessori (1951) onderscheidt de volgende fasen van ontwikkeling:
- 0-6 jaar: de fase van schepping
- 6-12 jaar: de fase van verkenning en wetenschap
- 12-18 jaar: de fase van verwachting en energie
- 18-24 jaar: de fase van het volwassen worden
Montessori benadrukt dat een kind echt alle fasen moet doorlopen voor een goede algehele
ontwikkeling. Als een kind tijdens de eerste drie levensjaren écht zuigeling, dreumes en
peuter kan zijn, geeft dit een goede basis voor de volgende levensfasen.
Een kind ontwikkelt zich tegelijkertijd zowel fysiek als mentaal. Dit betekent dat er vaak veel
wordt gevraagd van het energiepeil van een kind. Als een kind bezig is met een groeispurt,
betekent dit dat er automatisch minder energie overblijft om te leren. Met andere woorden:
energie kan maar één keer worden ‘uitgegeven’.
1.2 Gevoelige fasen
Zowel fysiek als mentaal kan een kind een ‘groeispurt’ doormaken. Bij de mentale en
cognitieve ontwikkeling is er bij deze groeispurt sprake van een ‘gevoelige periode’. Dit is
een bepaalde periode waarbij een kind alle nieuwe kennis als een spons opneemt.
Tussen 0 en 3 jaar is er bij de fysieke ontwikkeling van het kind sprake van een gevoelige
periode. Het kind groeit enorm snel en het leert veel nieuwe vaardigheden zoals lopen,
rennen, klimmen en praten.
Tussen 3 en 6 jaar leert het kind veel op taalgebied. Er is een ‘explosie van de actieve
woordenschat’. Het kind rijgt woorden moeiteloos aan elkaar en maakt hele zinnen. Het
kopieert het woordgebruik van zijn/haar opvoeders en neemt hierdoor steeds meer op. Dit
gebeurt eigenlijk altijd in een moedertaal.
Dit betekent ook dat kinderen met andere moedertaal dan het Nederlands soms pas vanaf
vierjarige leeftijd in aanraking komen met Nederlands. Omdat zij hiervoor vrijwel geen
Nederlands hebben geleerd, lopen ze achter en blijven ze de rest van hun leven achter
lopen. Dit noem je het Mattheüs-effect.
Achtergrondinformatie, staat niet in het boek
,1.3 Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid
Zelfstandigheid is een vrij algemeen begrip. Het is vaak niet helemaal duidelijk waar het dan
precies over gaat. In het boek onderscheiden ze drie soorten zelfstandigheid
- Zelfredzaamheid:
o Het kind kan zijn jas aan doen of alleen naar de stad fietsen
- Zelfst andigheid:
o Het kind komt uit school en maakt zelf een speelafspraak of heeft zelf een
gesprek met zijn mentor
- Medeverantwoordelijkheid
o Het kind ziet een ander kind vallen: Het blijft erbij tot het huilen over is en
roept zo nodig hulp.
Doordat een kind zelf haar neus leert snuiten, leert ze een nieuwe vaardigheid en wordt het
kind een stuk meer zelfredzaam. Doordat ze meer zelfredzaam wordt, verhoogt dit ook haar
mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid ze kan zelf haar neus snuiten en zorgt
er daarmee voor dat het gezicht niet meer vies is.
Montessori redeneert als volgt:
Als een kind meer zelfstandig wordt, betekent dit ook dat er meer verantwoordelijkheid is. Op
de meeste Montessorischolen verzorgen de kinderen van jongs af aan een plantje. Dit doen
ze zelfstandig: ze geven het zelf water en zetten het zelf overdag in de vensterbank. De
leider/leidster doet hier niets mee en komt niet aan de plantjes. Het is de
verantwoordelijkheid van het kind om goed voor het plantje te zorgen. Dit is ook één van de
pijlers van Montessorionderwijs: zorg dragen voor jezelf, voor anderen en voor je omgeving.
1.4 Vrijheid
De Winter (2011) beschrijft twee soorten vrijheden: Negatieve en positieve vrijheid
Negatieve vrijheid
- Ruimte nemen die je in mag nemen en die stopt als de vrijheid van de ander begint.
Positieve vrijheid
- De inhoudelijke invulling van jouw leven en jouw leven en het samenleven staat
centraal bij de positieve betekenis van het begrip van positieve vrijheid
Om invulling te geven aan vrijheid moet een kind kunnen kiezen. Hiervoor is er initiatief
nodig. Dit kan zowel intern (wat het wil) als extern (wat het kind mag) vervuld worden.
In het Montessorionderwijs is er sprake van vrijheid in werkkeuze, werkcyclus, werkduur en
werktempo. De kinderen kunnen dus allemaal aan andere werkjes zitten. Het kind heeft de
touwtjes in handen en dit leert de kinderen keuzes maken en plannen. Vooral in de
bovenbouw werken de kinderen vaak volgens een weekplanning, waarbij ze zelf alle werkjes
inplannen en maken op eigen momenten binnen de werktijd. Montessorionderwijs is eigenlijk
de hele dag onderhandelen. Het is een wisselwerking tussen de leerkracht (leider/leidster)
en de leerling. De leerling vraagt iets van de leider (vrijheid), de leider geeft dit en vraagt een
rustige werkomgeving aan de leerling. Als leider/leidster sta je niet boven de klas, maar met
de klas. Je werkt samen met het kind aan de ontwikkeling van het kind.
1.5 Gehoorzaamheid
Montessori onderscheidt drie soorten (trappen) gehoorzaamheid:
1. De eerste trap:
a. Gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid zijn beide aanwezig. Soms wel,
soms niet. Dit kan komen doordat een kind sommige handelingen simpelweg
, niet kan. Als een normaal erg gehoorzaam kind geen rechte lijn kan maken
omdat hij/zij dit niet kan, betekent dit niet dat het een ongehoorzaam kind is.
2. De tweede trap
a. Het kind kan altijd gehoorzamen. De ontwikkeling staat niet in de weg en het
kind kán dus gehoorzamen. Het kind luistert en doet wat er van hem/haar
verlangd wordt
3. De derde trap
a. Deze trap overstijgt het handelen en gaat over de wil van het kind. Het kind
kan gehoorzamen en luisteren, maar doet dit niet bij iedereen of juist bij één
persoon heel erg. Er zijn dan geen fysieke belemmeringen en het ligt dan aan
de persoonlijkheid van het kind.
1.6 Motivatie
Gehoorzaamheid kan je ook koppelen aan motivatie. Er bestaan twee soorten motivatie:
1. Intrinsieke motivatie:
a. Een kind vindt iets erg interessant en wil er meer over weten.
2. Extrinsieke motivatie
a. Kinderen krijgen van buitenaf goedkeuring of worden aangemoedigd iets te
doen.
Om gehoorzaamheid bij kinderen te stimuleren, wordt er soms gebruik gemaakt van een
beloning. Hier is dan sprake van extrinsieke motivatie. Het kind wordt gemotiveerd om te
gehoorzamen doordat hij/zij een beloning krijgt. De beloning kan ook vervangen worden door
een straf.
In Montessorionderwijs worden er (bijna) geen beloningen gegeven en ook (bijna) niet
gestraft. Dit komt door het principe dat er geen definitie is van ‘goed gedrag’. Goed gedrag
bij de ene opvoeder kan door een andere opvoeder gezien worden als slecht gedrag. Waar
het kind bij de ene opvoeder een sticker krijgt bij bepaald gedrag, moet hij bij de andere
opvoeder juist een rotklusje doen. Dit rijmt niet en om dit te vermijden worden er daarom
vrijwel geen complimenten/straffen gegeven.
1.7 Zelfregulatie
Zelfregulatie is het vermogen om goede keuzes te maken uit de eigen
gedragsmogelijkheden en deze gedragingen zelf of samen met anderen te realiseren,
evalueren en verbeteren. Vaardigheden die het zelfregulerend vermogen kunnen verbeteren
zijn: het reguleren van gedachten, gevoelens, vermogens en gedrag.
Diamond (2011) stelt dat goed ontwikkelde executieve functies een voorspeller zijn van een
goede toekomst. Met andere woorden: als je goed kan plannen, ordenen en de zelfregulatie
in orde is, kan het zomaar zijn dat een kind een ‘goede’ toekomst krijgt.
Diamond beschrijft vier kenmerken die de ontwikkeling van de executieve functies
bevorderen:
1. Herhalen:
a. Het is belangrijk dat vaardigheden goed herhaald worden. Herhaling is voor
alles dé sleutel tot succes. Fietsen lukt ook niet de eerste keer, daarvoor moet
je het misschien wel tien keer proberen. Het moet een automatisme worden.
Net als fietsen is dit bij heel veel andere vaardigheden het geval. Een ritme in
de klas moet zo min mogelijk doorbroken worden.
2. Het goede voorleven voorbeeld geven
a. ‘het goede voorleven’ betekent eigenlijk dat het kind een goede rolmodel moet
hebben. De leider/leidster dient een goed voorbeeld te geven van hoe dingen
moeten. Hiernaast is ook een soort ‘oefenterrein’ nodig. Hier kan het kind
oefenen en kan de vaardigheid fout gaan, zonder diepgaande gevolgen. De
huishoek bij kleuters is eigenlijk een kleine kopie van thuis: het kind kan hier
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JordiNatrop98. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.23. You're not tied to anything after your purchase.