Toetstermen belastingwetgeving.
Toetsterm 1.1: De kandidaat kan verschillende soorten belastingen uitleggen en hiervan
voorbeelden noemen.
• directe en indirecte belastingen
- directe en indirecte belastingen: bij directe belastingen wordt de belasting geheven bij
degene die de belasting zelf moet betalen. Denk hierbij aan de loonbelasting bij een
werknemer. Of de inkomstenbelasting bij de werkgever. Bij indirecte belasting zal degene bij
wie de belasting wordt geheven, deze doorberekenen aan een ander. Denk hierbij aan de
omzetbelasting. Een ondernemer moet belasting voldoen over zijn verkopen maar deze
berekent hij door aan zijn afnemers.
• tijdstip- en tijdvakbelastingen
- tijdstip- en tijdvakbelastingen: tijdstipbelasting is een belasting die betrekking hebben op
een gebeurtenis op een specifiek tijdstip. Denk hierbij aan dividendbelasting,
overdrachtsbelasting en kansspelbelasting. Tijdvakbelasting is een belasting die in de loop
van een tijdvak is ontstaan. Na afloop van dit tijdvak moet de belasting worden afgedragen of
voldaan. Denk hierbij aan loonbelasting van 1 maand, inkomstenbelasting van een heel
kalenderjaar of de omzetbelasting van een maand of een kwartaal.
• aanslag- en aangiftebelastingen
- aanslag- en aangiftebelastingen: bij een aanslagbelasting stelt de inspecteur de
verschuldigde belasting vast. Wanneer je geen aangifte hebt gedaan legt de inspecteur
‘ambtshalve’ op. Dat wil zeggen dat de inspecteur de inkomens schat. Voorbeelden van een
aanslagbelasting is de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Bij de
aangiftebelasting moet de belastingplichtige zelf aangifte doen maar hierbij berekend de
verschuldigde de belasting zelf. De inspecteur heeft hier geen bemoeienis mee. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan de loonbelasting, dividendbelasting en de omzetbelasting. Bij een aan-
slagbelasting kan een navorderingsaanslag worden opgelegd, bij een aangiftebelasting een
naheffingsaanslag.
De aangiftebelastingen kunnen weer verder worden onderverdeeld in:
- voldoeningsbelastingen: bij een voldoendingsbelasting is men de belasting zelf
verschuldigd. Bijvoorbeeld de omzetbelasting.
- afdrachtsbelastingen: bij afdrachtsbelasting is degene die de belasting afdraagt
iemand anders dan degene die de belasting verschuldigd is. Bijvoorbeeld de
loonbelasting. De werkgever (inhoudsplichtige) houdt de loonbelasting in van het
loon van de werknemer(de belastingplichtige).
• subjectieve en objectieve belastingen
- subjectieve en objectieve belastingen: bij subjectieve belastingen wordt er rekening gehouden met
persoonlijke omstandigheden. Bijvoorbeeld de inkomstenbelasting. Hierbij wordt er rekening
gehouden met je leeftijd en of je bijvoorbeeld nog een studie volgt ja of nee. Bij objectieve
belastingen wordt er geen rekening gehouden met dat soort zaken. Bijvoorbeeld bij de
dividendbelasting. Je betaald altijd de 15% belasting ongeacht de persoonlijke omstandigheden.
,Toetsterm 1.2 De kandidaat kan begrippen met betrekking tot personen die van belang
zijn in de Algemene wet inzake rijksbelastingen omschrijven.
• Woonplaats en vestigingsplaats:
De woonplaats (natuurlijk persoon) of vestigingsplaats (lichaam of rechtspersoon) is
van belang voor het antwoord op de vraag of Nederland al dan niet belasting mag
heffen over de inkomsten van een persoon of lichaam. Bij een natuurlijk persoon
wordt de vraag waar iemand woont beantwoord aan de hand van de feitelijke
omstandigheden waarbij met name van belang is waar voor de belastingplichtige het
sociale middelpunt van zijn leven is (zie par. 2.2).
• (geregistreerd) partnerschap:
Voor de belastingheffing is van belang of personen al dan niet fiscaal partner zijn.
Als men fiscaal partner is, mag men voor de heffing van
inkomstenbelasting bepaalde inkomsten en aftrekposten vrijelijk aan de partners
toerekenen, zoals de negatieve inkomsten uit eigen woning. Door de
vrijelijk toe te delen aftrekposten aan de partner met het hoogste inkomen toe te
rekenen kan een tariefvoordeel worden behaald. In de AWR is het zogenaamde
basispartnerbegrip opgenomen. Doordat dit opgenomen is in de AWR geldt dit voor
alle heffingswetten waarop de AWR van toepassing is (zie par. 2.2). In diverse
heffingswetten zijn uitbreidingen op het partnerbegrip opgenomen. In de Wet IB zijn
voor het partnerbegrip aanvullingen opgenomen (zie par. 4.6.5).
• BSN (Burger Service Nummer):
Het BSN-nummer is een registratienummer dat aan natuurlijke personen wordt
toegekend. Met dit nummer kan men bij alle overheidsinstanties terecht (zie par. 2.2).
, Toetsterm 1.3 De kandidaat kan een aantal belastingbegrippen uit de Algemene wet inzake
rijksbelastingen omschrijven.
aangifte: plicht en termijn van indiening
de aangifte van januari moet bij een maandaangifte eind februari aangegeven en betaald
zijn. Bij een kwartaal is het een maand na het kwartaal. Dus bijvoorbeeld het eerste
kwartaal moet in april aangegeven en betaald zijn.
aanslag: voorlopige aanslag, definitieve aanslag, naheffings- en
navorderingsaanslag, termijn voor het opleggen van de diverse aanslagen
heffing van belasting door voldoening op aangifte en afdracht op aangifte en
de bijbehorende termijnen voor het indienen van de aangiften en het
tijdstip waarop de verschuldigde belasting moet worden voldaan of
afgedragen
teruggaaf: de voorlopige teruggaaf
Toetsterm 1.4 De kandidaat kan in relatie tot de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde
begrippen toepassen.
• bezwaar, beroep en cassatie en bevoegde instanties en termijnen voor
bezwaar (Belastingdienst) en beroep (rechtbank, hof) en beroep in cassatie
(Hoge Raad):
Als een belastingplichtige of inhoudingsplichtige het niet eens is met een
belastingaanslag, een door de inspecteur afgegeven beschikking, het bedrag dat
door hem als belasting op aangifte is voldaan of afgedragen of het bedrag dat door
een inhoudingsplichtige is ingehouden, staan hem rechtsmiddelen ter beschikking.
In eerste instantie moet men bezwaar maken bij de inspecteur. Als de
belastingplichtige het vervolgens met de beslissing niet eens is kan men
achtereenvolgens in beroep bij de rechtbank, hoger beroep bij het Gerechtshof en tot
slot naar de Hoge Raad. Aan een bezwaar en beroepschrift zijn eisen gesteld. De vereisten zijn:
vereisten van een bezwaarschrift zijn: ondertekening, naam en adres van de indiener, dagtekening,
omschrijving van het besluit waartegen bezwaar is aangetekend, gronden van het bezwaar.
• ambtshalve vermindering, belastingrente:
Een bezwaarschrift moet zijn ingediend binnen zes weken na de dagtekening van de
aanslag of beschikking. Als de belastingplichtige zijn bezwaar te laat indient
beoordeelt de inspecteur of de aanslag eventueel verminderd kan worden. Als dit het
geval is wordt dit een ambtshalve vermindering genoemd (zie par. 2.13). Bij een
belastingaanslag kan een bedrag aan belastingrente in rekening worden gebracht.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tessafeenstra. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.