de bedrijfskolom loopt van oerproducent tot consument. De uiteindelijke afnemer/consument hoort
niet tot de bedrijfskolom.
De goederenstroom loopt van boven naar beneden.
De geldstroom loopt van beneden naar boven.
bedrijven die dezelfde bewerking van het product uitvoeren noemen we een bedrijfstak.
Bewegingsverschijnselen:
differentiaitie
als een bedrijfskolom langer wordt omdat er een bedrijfstak bijkomt noem je differentiatie.
Zoals een tapijthandel besluit opslag en distributie door derden te laten verrichten.
Integratie
Integratie is het tegenovergestelde van differentiatie. als de bedrijfskolom korter wordt
noem je dat integratie. Bijvoorbeeld een supermarkt bakt voortaan zelf het brood.
specialisatie
bij specialisatie wordt de bedrijfstak smaller. Bijvoorbeeld een slager besluit alleen nog maar
kipproducten te verkopen.
parallellisatie
bij parallellisatie wordt de bedrijfstak breder. Zoals een banketbakker gaat ook broodbeleg
verkopen.
De kostprijs wordt ook wel de historische kostprijs genoemd. Dit komt omdat er uitgegaan wordt
van de uitgaven zoals die in het verleden zijn gedaan. De definitie van kostprijs is het in geld
uitgedrukte offer (kostprijs) dat de ondernemer moet brengen op moment van de ruil(levering).
Een efficiencyverschil wordt ook wel hoeveelheidverschil genoemd. Dit is de hoeveelheid die je
gebruikt wijkt af van de hoeveelheid die je berekend hebt over de standaard prijs.
,Definitie bedrijfseconomie:
Bedrijfseconomie is dat onderdeel van de economische wetenschap dat het economisch handelen
bestudeerd in de bedrijfshuishoudingen. Bij de bedrijfshuishoudingen doet zich het proces van het
economisch handelen voor. De schaarse middelen moeten zo worden gebruikt dat het resultaat zo
hoog mogelijk is.
Ondernemingsdoelen:
winstgroei
omzetgroei
behalen van een bepaald marktaandeel
behalen van een bepaalde marktwaarde (hieronder wordt verstaan het aantal geplaatste
aandelen maal de beurskoers per aandeel)
doeleinden kostprijsberekening:
ter ondersteuning van lange termijnbeslissingen als keuze van de vestigingsplaats,
productiecapaciteit en productiemethode.
Als informatiebron ter vaststelling van de meest winstgevende verkoop-en productiegrootte
voor de komende periode.
Als grondslag voor de bepaling van de minimum verkoopprijs
Als middel ter bewaking van de bedrijfszuinigheid
Als grondslag oor de waardering gereed product en goederen in bewerking op de balans.
Hoofdstuk 2.
Drie functies van grond als productiemiddel:
Vestigingsplaats
Drager van agrarische producten
Drager van delfstoffen.
Economische slijtage: van een machine is er een nieuwere type verschenen op de markt waardoor
het oudere type automatische minder waard is geworden.
Bij ‘slijtende’ grond zullen de grondkosten bestaan uit de afschrijvingskosten en de rentekosten van
he tin de grond geïnvesteerde vermogen.
Methoden ter bepaling van het standaardverbruik:
Grondstofverbruik van de afgelopen periode. De vastgestelde cijfers moeten worden
gecorrigeerd voor verspillingen.
Wetenschappelijke bepaling van het standaardverbruik bijvoorbeeld door een
proeffabricage te maken.
Een methode waarbij de bij 1 en 2 genoemde methoden worden gecombineerd. Deze
methode zal met name worden toegepast als een verandering in de
productieomstandigheden is opgetreden.
Technische voorraad = de voorraad die daadwerkelijk in het magazijn ligt.
De economische voorraad = de voorraad waar men risico over loopt.
Formule economische voorraad = technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen.
, De voorinkopen zijn inkopen waarbij de inkoopprijs al contractueel vast ligt, maar de goederen heeft
men nog niet ontvangen.
De voor verkopen zijn goederen waarvan he verkoopcontract getekend is maar de goederen liggen
nog in het magazijn.
proportioneel variabele kosten= Per product kunnen de variabele kosten een vast bedrag zijn.
Dat wil zeggen dat in elke product een vast bedrag aan grondstoffen, energie, arbeid, enz.… zit.
Wanneer je meer produceert nemen de totale variabele kosten steeds met eenzelfde bedrag toe.
Onder de vervangingsprijs verstaan we de prijs waartegen men een productiemiddel of een
eindproduct op een gegeven ogenblik kan vervangen, kortom de actuele marktprijs.
Hoofdstuk 3.
Complementaire kosten = alle kosten van activa behalve interestkosten en afschrijvingen.
Voorbeelden zijn: onderhoud, energiekosten en verzekeringskosten.
Technische levensduur = de periode tot wanneer het product het niet meer doet.
Economische levensduur = de gebruiksduur waarbij de kosten per prestatie van het productiemiddel
het laagste is. Schema voor het berekenen van de economische levensduur:
Oorzaken waarom de economische levensduur korter is dan de technische levensduur zijn o.a.:
Toename complementaire kosten
Afname kwantiteit en/of kwaliteit van de prestaties
Het geheel of gedeeltelijk wegvallen van de vraag
Technologische vooruitgang
Afschrijvingsmethoden:
Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde.
Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde.
Afschrijven op basis van het gebruik.
Afschrijven op basis van annuïteiten.
Annuïteiten = de afschrijvingskosten en interestkosten samen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tessafeenstra. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.