Samenvatting recht:
Hoorcollege 1:
Hoofdstuk 1 Terreinverkenning:
“Recht” belangrijk onderdeel van het dagelijks leven
Vaak pas duidelijk als er problemen zijn
Facilitair professional krijgt altijd met “recht” te maken en moet dus basale kennis
van het recht hebben
‘Recht hebben’ is niet altijd ook ‘recht krijgen’
Functies van het recht:
1. Normatieve functie
Rechtsnormen die moeten worden nageleefd. Bijv. we hebben afgesproken dat diefstallen
niet mag en moeten voorkomen.
2. Geschil oplossende functie
Geen eigenrichting. Bijv. dat je volgens de regels iemand aanspreekt op zijn gedrag.
Bijvoorbeeld naar een rechter stappen en niet zelf met geweld oplossen
3. Additionele (aanvullende) functie
Rechtsregels als niets is afgesproken. Bijvoorbeeld over onverwachte gebeurtenissen het
geld nog steeds betaald moet worden. Als het gestolen is moet het geld alsnog betaald
worden. Omdat je dus nog niks hebt afgesproken als er zoiets gebeurt.
4. Instrumentele functie
Wetgever hakt de knoop door. Bijvoorbeeld dat je met z’n alle in Nederland hebben
afgesproken om rechts te rijden. De wetgever zegt dan we reden rechts. Daar moet je je
aanhouden.
Verschil tussen normatieve functie en de instrumentele functie:
De normatieve functie is dat het recht beschermt wat wij in de samenleving belangrijk
vinden (onze normen: niet stelen, niet moorden, geen dingen van andere mensen kapot
maken etc.). En de instrumentele functie is dat het recht een middel is om een bepaald
probleem op te lossen/doel te bereiken. Dus bijvoorbeeld: de wetten rondom corona die
hebben als doel om zo snel mogelijk van Corona af te komen. De verkeersregels als doel om
het verkeer veilig te laten gaan.
,Privaatrecht (civiel recht, burgerlijk recht) = recht dat geldt tussen burgers onderling
Onderverdeling in:
Personen- en familierecht = zaken als geboorte, huwelijk, geregistreerd partnerschap,
echtscheiding, adoptie
Vermogensrecht = alle op geld waardeerbare handelingen tussen burgers onderling
waaraan juridische gevolgen verbonden zijn. Bijvoorbeeld een kostbare designstoel.
Ondernemingsrecht = alles regelt wat ondernemingen en bedrijven betreft
Burgerlijk procesrecht = De regels die op het voeren van juridische procedures op het
terrein van privaatrecht van toepassing zijn.
Procederen is naar een rechter gaan om een geschil te laten beslechten.
Publiekrecht = recht dat geldt tussen de overheid en de burger
Onderverdeling:
Strafrecht = De staat door middel van het Openbaar Ministerie (OM) actief optreedt
om sancties (boete, gevangenisstraf en dergelijke) te eisen bij overtreding van de
normen.
Staatsrecht = Regelt ruwweg gesproken de wijze waarop het Nederlandse
staatsbestel wordt vormgegeven en de invloed die de burgers daarop kunnen
uitoefenen. (Eerste en Tweede kamer, regering, verkiezingen en de totstandkoming
van wetten)
Bestuursrecht = heeft betrekking op de mogelijkheden die de overheid heeft om
regulerend op te treden ten aanzien van de maatschappij.
Bij strafrecht bezit de staat een monopolypositie. Alleen het OM kan tot vervolging van
strafbare feiten overgaan.
Rechtsbronnen:
1. De wet
2. Het verdrag (afspraken/overeenkomst tussen twee landen of meerdere landen) Bijv.
EU-verdrag
3. De jurisprudentie (Eerdere uitspraken van rechters)
4. De gewoonte
,De wet = geschreven rechtsregel
Voor elk rechtsgebied geldt:
Materiaal recht: de regels zelf, de materie, de inhoud (wat wel en niet mag)
Formeel recht (procesrecht): de manier waarop die regels gehandhaafd worden
Wetten privaatrecht:
Materiaal recht: o.a. Burgerlijk Wetboek (BW) dat uit verschillende onderdelen
bestaat (‘Boeken’ met nummers)
Formeel recht: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Wetgever op centraal niveau
(Nationale/formele wetgever: regering en Staten-Generaal
Nationale wetgever: wetten in formele zin
Wetgeving op decentraal niveau (provincies en gemeentes): verordeningen, wetten
in materiële zin = algemeen geldend maar anders tot stand gekomen
2. Het verdrag = overeenkomst tussen twee of meer staten
Bilateraal verdrag: twee staten partij
Multilateraal verdrag: meer dan twee staten partij
3. Jurisprudentie = rechtspraak, rechtersrecht, rechterlijke uitspraken. Uitspraken
onder meer onder te verdelen in:
Vonnissen: Uitspraak van een kantonrechter of de rechtbank
Arresten: Uitspraak van het gerechtshof of hoge raad
Verschillende interpretatiemethoden en redeneerwijzen. Voorbeelden:
Grammaticale methode: Een wet of verdrag uit op een grammaticale methode. Iets
wat in de wet staat. De woorden van de wet.
Wetshistorische methode: Dan wordt er gekeken naar de historie van de wet.
Teleologische methode: Er wordt gekeken naar het doel van de wet.
4. De gewoonte = herhaling van feiten in gelijksoortige verhoudingen
Twee voorwaarden voordat gewoonte ook “recht” wordt:
1. Vaste gedragslijn
2. Rechtsplicht
Overige onderscheidingen met betrekking tot recht
Dwingend recht = recht waarvan de burgers niet mogen afwijken
Dat zie je in het wetsartikel: ‘moeten’
Aanvullend recht = recht waarvan de burgers mogen afwijken
Dat zie je in het wetsartikel: ‘kunnen’
Objectief recht = geldende recht, positieve recht (geldt in alle situaties voor
iedereen)
, Subjectief recht = recht dat een rechtssubject (natuurlijke persoon of rechtspersoon)
heeft (geldt voor een specifieke situatie dus voor 1 persoon op dat moment)
Rechtssubject = drager van rechten en plichten
Hogere regels (van een hoger orgaan) gelden boven lage regels! Bijvoorbeeld: De wetten
van de regering gaan boven de wetregels van de gemeente.
Bijzondere regels gaan boven algemene regels!
Jongere regels gelden altijd boven de oudere regels!
Hoorcollege 2:
Hoofdstuk 2 Verbintenissenrecht – de overeenkomst
Een overeenkomst is een afspraak gemaakt tussen twee personen (partijen) die juridisch
relevant zijn. Meerzijdige rechtshandeling.
Juridisch relevant heeft te maken met het feit dat uit een overeenkomst rechten en plichten
voortvloeien. In het recht noemen we deze rechten en plichten verbintenissen.
Verbintenis = Is een rechtsbetrekking tussen twee of meer partijen, op de grond waarvan de
ene persoon tegenover de ander tot handelen of nalaten verplicht is, terwijl die ander recht
heeft op dit handelen of nalaten.
Obligatie overeenkomst = Een overeenkomst die door twee partijen is gesloten met het
doel dat daaruit rechten en plichten voortvloeien.
Wederkerige overeenkomst = Is een overeenkomst die meebrengt dat beide partijen ten
minste zowel een recht verkrijgen als een plicht op zich nemen. Bijvoorbeeld de
huurovereenkomst en de overeenkomst van geldleen wederkerige overeenkomsten.
Eenzijdige overeenkomst = Zijn afspraken waaruit slechts één verbintenis voortvloeit, in
tegenstelling tot de wederkerige overeenkomst, waaruit twee verbintenissen ontstaan.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
Aanbod en aanvaarding = Wat biedt je aan. En aanvaarding: je gaat akkoord met het
aanbod.
Aanbod = eenzijdige wilsverklaring die de ander bereikt moet hebben
Aanvaarding = wilsverklaring die een acceptatie van het aanbod inhoudt (ja)
Een aanbieder kan een bod intrekken. Er zijn twee voorwaarden:
1. Het aanbod mag nog niet aanvaard zijn.
2. De aanbieder mag zijn bod niet onherroepelijk hebben gemaakt. Dat doet hij door
onder andere een termijn aan te stellen waarop de aanvaarding plaatsvindt.
Er ontstaat geen overeenkomst als er geen aanbod, maar slechts een uitnodiging is gegeven
tot het doen van een aanbod. Dit blijkt uit advertenties door ‘prijs n.o.t.k.’ (nader overeen te
komen).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller robinmeijers1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.98. You're not tied to anything after your purchase.