100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Burgerlijk- en Bestuursprocesrecht (RGBUPRV008) $5.40   Add to cart

Summary

Samenvatting Burgerlijk- en Bestuursprocesrecht (RGBUPRV008)

 3 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Deze samenvatting bevat de stof van week 1 t/m 7. Het bevat de volgende hoofdstukken: - 'Compendium Burgerlijk Procesrecht': hoofdstuk 1 (paragraaf 1 t/m 12), 2, 3 (paragraaf 1 t/m 2.1 en 5 t/m 8), 4 (paragraaf 3 t/m 3.1), 5, 6 (paragraaf 1 t/m 10), 6a (paragraaf 8 t/m 8.2), 7, 9, 10 (paragraaf ...

[Show more]

Preview 4 out of 33  pages

  • April 10, 2021
  • 33
  • 2019/2020
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting Burgerlijk en Bestuursprocesrecht

Week 1 Burgerlijkprocesrecht
Hoofdstuk 1 (paragraaf 1 – 12)
Het burgerlijkrecht valt uiteen in twee verschillende delen. Het ene is het vermogensrecht. Het
andere terrein is dat van het personen- en familierecht. Op het terrein van vermogensrecht heeft het
burgerlijk procesrecht tot taak om het mogelijk te maken de uit het privaatrecht voortvloeiende
aanspraken op een efficiënte, effectieve en eerlijke wijze te verwezenlijken. Het burgerlijk proces
moet de door het materiële recht nagestreefde orde handhaven. Op het terrein van personen- en
familierecht is het rechtssubject in beperkte mate zelf in staat zijn materiële rechtspositie te bepalen
en treedt de rechter vaak ordenend op, als orgaan van de uitvoerende macht (het bestuur). Hier
moet het burgerlijk proces het mogelijk maken dat het rechtssubject op eenvoudige wijze toegang
tot de rechter heeft. Voorts moet het procesrecht de rechter in staat stellen de hem opgedragen
staatszorg actief uit te oefenen.
Eigenrichting betekent het zonder overheidshulp met eigen machtsmiddelen afdwingen van een
burgerrechtelijke aanspraak. Meestal zal eigenmachtig optreden onrechtmatig zijn, daarom stelt het
burgerlijk procesrecht middelen tot handhaving van de privaatrechtelijke rechtsorde ter beschikking,
die met staatsmacht kunnen worden afgedwongen.
De taak van de burgerlijke rechter om over vermogensrechtelijke geschillen te beslissen en/of
afdwingbare veroordelingen uit te spreken wordt wel contentieuze of eigenlijke rechtspraak
genoemd. De bemoeienis van de rechter op het terrein van personen- en familierecht wordt
aangeduid met de term: voluntaire jurisdictie of oneigenlijke rechtspraak.

De dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure zijn de afgelopen decennia naar elkaar
toegegroeid. Toch vertonen zij nog in een aantal opzichten verschillen:
- De dagvaardingsprocedure vang meestal aan met een dagvaarding. Een dagvaarding is de
door een deurwaarder uitgebrachte tot de tegenpartij gericht oproep om op een bepaalde
dag voor de rechter te verschijnen met een omschrijving van de eis en de gronden daarvan.
De verzoekschriftprocedure wordt ingeleid met een schriftelijk verzoek, ingediend bij de
griffie van de bevoegde rechterlijke instantie.
- In eerste aanleg is in het algemeen de rechtbank het bevoegde gerecht om van burgerlijke
zaken kennis te nemen (absolute competentie). Voor beide procedures gelden vervolgens
wel eigen regels die aangeven of de sector civiel dan wel de kantonrecht de zaak zal
behandelen (interne verdeling) en aansluitend welke rechtbank of welke kantonrechter
(relatieve competentie).
- Ook de voortang van het geding is bij de dagvaardingsprocedure een andere dan bij de
verzoekschriftprocedure. In de dagvaardingsprocedure reageert de gedaagde met een
conclusie van antwoord. Dan volgt een comparitie, tenzij de rechter de zaak daarvoor niet
geschikt acht. Uiteindelijk wordt bij vonnis uitspraak gedaan. De gang van zaken wordt
bepaald door de procesreglementen. In de verzoekschriftprocedure wordt na ontvangst van
het verzoek vastgesteld wanneer het verzoek ter zitting behandeld zal worden. Daarvoor
worden de verzoeker en andere belanghebbenden door de griffier opgeroepen. In de
tussentijd kunnen belanghebbenden een verweerschrift indienen. Na de behandeling ter
zitting volgt een beschikking.
- De opstelling van de rechter in de dagvaardingsprocedure is minder actief dan in de
verzoekschriftprocedure. Dit hangt samen met de gedachte dat partijen in beginsel vrij zijn
om de processuele verwezenlijking daarvan naar eigen inzicht te bepalen (de
partijautonomie).
- Het gebruik in de wet van de termen ‘vordering’ en ‘vorderen’ duidt op de toepasselijkheid
van de dagvaardingsprocedure, ‘verzoek’ en ‘verzoeken’ op de verzoekschriftprocedure.



1

,Het begrip rechtsvordering ziet op de in rechte ingestelde eis. Het is het processuele middel dat in
het procesrecht is vereist om een beslissing te verkrijgen. Uitgangspunt bij de rechtsvordering is dat
een partij meent een materiële aanspraak te hebben, een in het materiële recht geworteld subjectief
recht. Aan dit subjectieve recht is in beginsel het recht verbonden om het af te dwingen door een
rechtsvordering in te stellen, het vorderingsrecht (ius agendi). Er zijn evenwel subjectieve rechten die
rechts niet afdwingbaar zijn.

Tussen het formele (proces)recht en het materiële recht bestaat een wisselwerking. Zo kan het
gebruik van processuele middelen bepalend zijn voor het bestaan van materiële rechten. Daarnaast
geldt dat men alleen datgene dat hem rechtens toekomt met behulp van het procesrecht kunnen
verwezenlijken. Het burgerlijke procesrecht bepaalt uiteindelijk hoe ver de materiële bevoegdheden
van het privaatrecht zich uitstrekken. Het materiële recht kan niet zonder het procesrecht
functioneren.
Een ander soort wisselwerking vormt het feit dat veel rechterlijke beslissingen procesrechtelijk zijn
bepaald. De wijze waarop is geprocedeerd heeft invloed op de uitkomt.

In de civiele procedure staat de rechtsbetrekking tussen partijen ter beoordeling. Die
rechtsbetrekking wordt mede bepaald door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Deze eisen
kunnen mede doorwerken in de processuele fase en ook daar weer bepalend zijn voor de vraag welk
gedrag partijen van elkaar mogen verwachten. Onder omstandigheden kan hetzelfde resultaat
worden bereikt met de belangrijkste open norm uit het procesecht, de goede procesorde, waarbij in
aanmerking moet worden genomen dat deze norm zich veeleer bevindt in de relatie tussen
procespartij en rechterlijke instantie en daarom voor ambtshalve toepassing in aanmerking komt.
In het procesrecht kan een partij de mogelijkheid tot het verrichten van een processuele handeling,
die als misbruik van bevoegdheid wordt beschouwd, worden onthouden. Dit doet zich bijvoorbeeld
voor wanneer een procespartij hoger beroep instelt met het doel de wederpartij hinder of nadeel toe
te brengen. Ook kan sprake zijn van misbruik van procesrecht als een eiser zijn vordering heeft
gebaseerd op omstandigheden en feiten waarvan hij op voorhand had moeten begrijpen dat zij geen
kans van slagen hadden.

Regelingen die tot het burgerlijk procesrecht kunnen worden gerekend vindt men in het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie, maar ook in het Burgerlijk
Wetboek. Daarnaast komen in het Wetboek van Strafvordering en de faillissementswet ook
regelingen van burgerlijk procesrecht voor. Met het toenemen van het aantal wettelijke regels en het
aantal procedures groeit ook de behoefte aan een verduidelijking en nadere normering van
wettelijke regels. Daartoe worden door de rechterlijke macht algemene regelingen opgesteld
waarbij, ter vergroting van de rechtseenheid, de beslissingsruimte die rechters in bepaalde zaken
hebben nader wordt ingevuld.

Hoofdstuk 2
In de loop der tijden zijn normen voor een behoorlijke procedure tot ontwikkeling gekomen.
Zodanige normen worden wel aangeduid als beginselen van procesrecht. Zij zijn mede bepalend voor
de inrichting van nieuwe wetgeving en dienen tevens als richtsnoer voor de rechtspraak. Een aantal
van deze normen wordt als zo wezenlijk beschouwd dat afwijking niet of alleen in bijzonder gevallen
is toegestaan. In die gevallen zou men van fundamentele eisen kunnen spreken. Daarnaast zijn er
regels voor een behoorlijk ingericht en goed functionerend procesrecht die functionele eisen kunnen
worden genoemd.
In art. 6 EVRM is vastgelegd aan welke eisen de rechter en de rechtsgang in civiele, straf- en
bestuurszaken ten minste moet voldoen. Voor het burgerlijk procesrecht is lid 1 van belang. Deze
eisen kunnen als fundamenteel worden aangemerkt. De eisen van art. 6 EVRM zien vooral op de
wijze waarop de overheid de civiele procedure moet inrichten en de rechterlijke macht moet
toerusten en instrueren. Een nationale regeling die hiermee in strijd is kan buiten werking wordt

2

,gesteld. Een beperking van art. 6 EVRM is dat het geen horizontale werking heeft: burger kunnen zich
er alleen op beroepen tegen de overheid, niet rechtstreeks tegen de wederpartij. Indirect is
overigens wel sprake van horizontale werking door dat de Staat de procedure zo moet inrichten dat
ongewenst procesgedrag wordt tegengegaan en de rechter gevraagd kan worden op naleving toe te
zien. Daarnaast hanteert de rechter het begrip ‘eisen van een goede procesorde’, waarvan de
normatieve inhoud ruim is dat daarin behalve art. 6 en jurisprudentie van het EHRM ook andere in
Nederland erkende algemene rechtsbeginselen een rol kunnen spelen. Ten slotte eist art. 13 EVRM
dat aan partijen een effectief nationaal rechtsmiddel ter beschikking staat om tegen een schending
van art. 6 EVRM op te kunnen komen.

Fundamentele eisen die mede uit art. 6 EVRM worden afgeleid zijn:
- De toegang tot de rechter: er moeten zo min mogelijke feitelijke (met name financiële) en
wettelijke belemmeringen bestaan om de procedure daadwerkelijk te beginnen en te
doorlopen.
- De eerlijke behandeling: dit omvat onder meer het recht om zich over en weer in voldoende
mate over de zaak uit te laten (hoor en wederhoor), de gelijkheid in procespositie (equality
of arms) en de aanspraak dat de rechter de redenen voor zijn beslissing moet geven
(motiveringsplicht).
- De openbaarheid van de behandeling: heeft ten doel om door publieke controle de
procespartijen tegen kafkaëske rechtsgangen te beschermen en het vertrouwen in de
rechtspleging te ondersteunen.
- De redelijke termijn: nationale overheden hebben de plicht hun rechtssysteem zo in te
richten dat een definitieve beslissing omtrent de vaststelling van burgerlijke rechten en
verplichtingen binnen een redelijke termijn kan worden gegeven en geëxecuteerd.
- De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter: de onafhankelijkheid van de
rechterlijke macht ten opzichte van de andere machten in de Staat wordt grondwettelijk
gewaarborgd doordat de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht
bij of krachtens de wet moeten worden geregeld (art. 116 Gw) en de leden van de
rechterlijke macht voor het leven worden aangesteld en slecht kunnen worden ontslagen
door een bij de wet aangewezen en tot de rechterlijke macht behorend gerecht (art. 117
Gw). Bij onpartijdigheid gaat het om de eis dat de rechter daadwerkelijk onpartijdig is
(subjectief aspect0 en om de eis dat de indruk wordt voorkomen dat de rechter niet
onpartijdig zou zijn (objectief aspect).
- Het recht op oral hearing (onmiddellijkheidsbeginsel): het recht op het geven van een
mondelinge toelichting op de zaak ten overstaan van de behandelde rechter.

Enerzijds blijft lijdelijkheid in de zin van respect voor partijautonomie een beginselkwestie in het
burgerlijk procesrecht, anderzijds behoeft dit respect niet te leiden tot een lijdelijke opstelling van de
rechter ten aanzien van de procesgang.
Zo kunnen de onderdelen waarop de rechter nog lijdelijk is worden beschreven aan de hand van een
aantal regels van processuele partijautonomie:
1. Het initiatief tot het voeren van een civiele procedure gaat steeds van partijen en nooit van
de rechter uit
2. De aard en de omvang van het geding worden bepaald door partijen
3. Het zijn de partijen die de feiten stellen en zo nodig bewijzen
4. Indien een der partijen aanbiedt bewijs door getuigen te leveren van een betwist feit, dan
dient de rechter die bewijslevering toe te laten indien dit tot beslissing van de zaak kan
leiden (art. 166 Rv)
5. Het staat partijen te allen tijde vrij aan het geding een einde te maken, zonder dat de rechter
dit kan beletten
6. Is een dag voor de uitspraak bepaald, dan stelt de rechter deze op verlangen van partijen uit
(art. 229 Rv)

3

, 7. Indien een vermogensrechtelijk geschil door de rechter definitief is beslist, zijn partijen
niettemin geheel vrij overeen te komen dat hun rechtsverhouding een andere is dan door de
rechter vastgesteld

De rechter heeft tot taak om zelfstandig na te gaan welke rechtsregels op de ten processe
vaststaande feiten van toepassing zijn en of deze rechtsregels tot toe- dan wel afwijzing van de
ingestelde vordering leiden: de rechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan (art. 25 Rv). De
beslissing van de rechter is niet gebonden aan de door partijen ingeroepen rechtsregels. Wanneer
een andere rechtsregel voor het geding beslissend zou zijn, is hij daartoe zelfs verplicht. Uiteindelijk
beslist de partij die het aangaat of zij prijs stelt op toepassing van de niet door haan ingeroepen
rechtsregel. Er zijn regels die de rechter ambtshalve moet toepassen. Doorgaans gaat het daarbij om
de naleving van wettelijke termijnen. De rechter mag echter geen bewijsfeiten aanvullen, dit verbod
is niet absoluut. Hij mag wel feiten van algemene bekendheid en algemene ervaringsregels eigener
beweging aan zijn beslissing ten grondslag leggen (art. 149 lid 2 Rv).
Het streven dat een geding zo veel mogelijk op basis van de werkelijkheid wordt beslist heeft geleid
tot eigen onderzoeksbevoegdheden van de rechter:
- Hij kan partijen bevelen hun stellingen toe te lichten of stukken over te leggen
- Hij kan sommige vormen van bewijslevering ambtshalve gelasten
- Hij heeft de leiding van het getuigenverhoor

Verplichte procesvertegenwoordiging houdt in dat de partijen niet in persoon kunnen procederen,
maar alleen bij advocaat (art. 79 lid 2 Rv). Het beginsel kan een beperking opleveren van de toegang
tot de rechter, maar is niet zonder meer in strijd met art. 6 EVRM. Het beginsel kent drie
rechtvaardigingen:
- Het materiële en formele recht zijn te ingewikkeld voor niet-ingewijden
- Bij een geordend verloop van de procedure komen partijen en de rechter het meest tot hun
recht
- Door deskundige en onafhankelijke voorlichting kunnen procedures beperkt of zelfs
vooromen worden (zeeffunctie)
De verplichte vertegenwoordiging geldt niet voor gedingen die ten overstaan van de kantonrechter
worden gevoerd (art. 79 lid 1 Rv). Daarnaast geldt de verplichte procesvertegenwoordiging in het
kort geding bij de voorzieningenrechter alleen in beperkt omvang, namelijk wel voor de eiser maar
niet voor de gedaagde (art. 255 Rv).
Het inroepen van de tussenkomst van de rechter betekent dat naast de materieelrechtelijke
rechtsbetrekking van partijen, ook tussen de rechter en ieder van de partijen een procesrechtelijke
relatie ontstaat. Ook voor die relatie gelden geschreven en ongeschreven regels, aangeduid als eisen
van een goede procesorde.

Hoofdstuk 3 (paragraaf 1 – 2.1 en 5 – 8)
Wij kennen inmiddels nog slechts drie verschillende soorten gerechten: de rechtbanken, de
gerechtshoven en de Hoge Raad. De kantongerechten zijn als sector kanton in de
rechtbankorganisatie opgenomen. Kantonzaken worden door de enkelvoudige kamers behandeld.
De overige rechtsbankzaken in beginsel ook, maar deze kan de zaak ook verwijzen naar een
meervoudige kamer, indien zij zich niet leent om door een enkele rechter te worden beslist (art. 15
Rv). een meervoudige kamer bestaat uit drie rechters. Appelzaken worden door een meervoudige
kamer van het hof beslist. Bij de Hoge Raad worden zaken behandeld en beslist door vijf leden van de
meervoudige kamer, tenzij de behandeling door drie leden van die kamer voldoende wordt geacht
(art. 17 Rv).
Twee klachtprocedures staan open voor de ‘justitiabele’, de interne bij het betreffende gerecht en de
externe via de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Klachten over gedragingen van aan de
rechtbanken en hoven verbonden rechterlijke ambtenaren kunnen worden ingediend bij het
betrokken gerecht (art. 26 RO).

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller veerlejo. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.40. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67866 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.40
  • (0)
  Add to cart