Deze samenvatting gaat over de stof van week 5 t/m 8. In deze samenvatting zijn de volgende hoofdstukken opgenomen: hoofdstuk 4 (paragraaf 1 t/m 16 en 18), 6A
Hoofdstuk 4 (paragraaf 1 t/m 16 en 18), 6a
April 12, 2021
8
2020/2021
Summary
Subjects
belastingrecht
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
More summaries for
Maths
All for this textbook (1)
Written for
Universiteit Utrecht (UU)
Rechtsgeleerdheid
Belastingrecht (RGBUPRV015)
All documents for this subject (20)
2
reviews
By: msnilwad-caynashe • 2 year ago
By: nielsoonl • 3 year ago
Seller
Follow
veerlejo
Reviews received
Content preview
Samenvatting Belastingrecht
Week 5
Hoofdstuk 4.1- 4.9
Art. 1 Wet Vpb bepaalt dat onder naam vennootschapsbelasting een directe belasting wordt geheven
van de lichamen die worden genoemd in art. 2 en 3 Wet Vpb. Grofweg vallen twee typen bedrijven
onder de vennootschapsbelasting: midden- en kleinbedrijf (MKB) en het grootbedrijf.
De tarieven structuur is opgenomen in art. 22 Wet Vpb en ziet er als volgt uit:
- De winst tot €200.000 wordt belast tegen 15%
- De winst vanaf €200.000 wordt belast tegen 25%
De tendens in heel Europa is dat de tarieven dalen. Een groot deel van de tariefsverlaging is echter
binnen de vennootschapsbelasting gefinancierd. Dat wil zeggen dat het wettelijke tarief weliswaar is
verlaagd, maar de belastinggrondslag waarop het tarief wordt losgelaten, is verhoogd.
In het kader van de belastingplicht wordt onderscheid gemaakt tussen binnenlands belastingplichtige
lichamen (art. 2 Wet Vpb) en buitenlandse belastingplichtige lichamen (art. 3 Wet Vpb). Binnenlands
belastingplichtigen zijn in Nederland gevestigde lichamen die in de heffing van
vennootschapsbelasting worden betrokken voor hun wereldwijde winst. Dit in tegenstelling tot
buitenlands belastingplichtigen, die slecht in de heffing worden betrokken voor hun Nederlands
inkomen. Op grond van art. 3 lid 1 Wet Vpb zijn onder andere als buitenlands belastingplichtigen aan
de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen de niet in Nederland gevestigde a) verenigingen
en andere rechtspersoenen, b) open CV’s en andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende
vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, en c)
doelvermogens die Nederlands inkomen genieten. De vraag waar een naar vreemd recht opgericht
lichaam is gevestigd, moet naar de omstandigheden worden beoordeeld (art. 4 lid 1 AWR). Volgens
de Hoge Raad is de plaats waar het lichaam zijn werkelijke leiding heeft, doorslaggevend. Bovendien
heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat in beginsel ervan uit moet worden gegaan dat de werkelijke
leiding van een lichaam berust bij het bestuur. Van belang is dat naar Nederlands recht opgerichte
lichamen per definitie binnenlands belastingplichtig zijn (vestigingsplaatsfictie, art. 2 lid 4 Wet Vpb).
De volgende in Nederland gevestigde lichamen worden aangemerkt als onbeperkt belastingplichtige
lichamen:
- BV
- NV
- Andere vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal
- Open commanditaire vennootschap
- Coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag
- Onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen die op onderlinge grondslag als
verzekeraar of kredietinstelling optreden
- Fondsen voor gemene rekening
- SE
- SCE
- Woningcorporaties
Deze lichamen zijn onbeperkt belastingplichtig, omdat zij op grond van art. 2 lid 5 Wet Vpb worden
geacht met behulp van hun gehele vermogen een onderneming te drijven.
De te onderscheiden personenvennootschappen zijn in beginsel fiscaal transparant en daarmee niet
belastingplichtig voor de heffing van vennootschapsbelasting.
Op grond van art. 2 lid 1 onderdeel e Wet Vpb worden stichtingen en verenigingen in de heffing van
vennootschapsbelasting betrokken indien en voor zover zij een materiële onderneming drijven.
Onder materiële onderneming wordt hetzelfde verstaan als in art. 3.4 Wet IB: ‘een duurzame
organisatie van kapitaal en arbeid dor door deelname aan het economische verkeer beoogt winst te
halen’. Op grond van art. 4 sub a Wet Vpb is een stichting of vereniging tevens belastingplichtig voor
, zover zij in concurrentie treedt. Van belang is dat het concurrentiecriterium alleen de afwezigheid
repareert van een winstoogmerk. Dat wil zeggen dat overigens sprake moet zijn van een duurzame
organisatie van kapitaal en arbeid.
In art. 5 en 6 Wet Vpb zijn vrijstellingen opgenomen. Art. 5 bevat een limitatieve opsomming van vrij
te stellen lichamen. Art. 6 bevat een generieke vrijstelling voor Nederlandse stichtingen,
verenigingen en kerkgenootschappen en hun buitenlandse equivalenten. Zij zijn vrijgesteld als hun
winst niet uitstijgt boeven het winstplafond. Er is voldaan aan het winstplafond indien de winst van
het jaar niet meer bedraagt dan €15.000, dan wel van het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren
tezamen niet meer bedraagt dan €75.000. Indien in een jaar verlies wordt geleden, wordt de winst
voor dat jaar op nihil gesteld. Art. 6a Wet Vpb bevat een subjectieve vrijstelling voor een bepaald
type beleggingsinstelling: de vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI).
Ingevolge art. 7 Wet Vpb wordt ten aanzien van binnenlands belastingplichtige de belasting geheven
naar het belastbare bedrag. Het belastbare bedrag is de in een jaar genoten belastbare winst
verminderd met de verrekenbare verliezen (lid 2). Onder de belastbare winst verstaat men de winst
verminderd met de aftrekbare giften. De Wet Vpb bevat geen eigen winstbegrip, maar knoopt aan bij
de voorschriften voor de winstbepaling in de Wet IB. Ingevolge art. 3.8 Wet IB moet onder de winst
worden verstaan het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke
vorm ook, worden verkregen uit onderneming. Ook bij de verdeling van de totale winst in jaarmoten
geldt voor de vennootschapsbelasting hetgeen is bepaald in art. 3.25 Wet IB: de bepaling van de
jaarwinst vindt plaats op basis van goed koopmansgebruik. Bij de berekening van de totale winst
moet in beginsel alle vermogenstoenames en – afnames wordt aangemerkt als voordelen of nadelen
uit onderneming. Stortingen of onttrekking van kapitaal zijn geen winst of verlies.
Zoals gezegd heeft een kapitaalstorting geen invloed op de voor de vennootschapsbelasting
belastbare winst. Fiscaal relevante kapitaalstortingen kunnen worden onderverdeeld in twee
categorieën: het formele kapitaal en het informele kapitaal. Het formele kapitaal bestaat uit het op
de aandelen daadwerkelijk gestorte kapitaal. Onder het begrip informeel kapitaal verstaat men al
hetgeen de aandeelhouder als zodanig bewust ter bevoordeling aan de vennootschap doet
toekomen. Essentieel is dat de aandeelhouder handelt in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en
dat zowel de aandeelhouder als de vennootschap zich van de bevoordeling bewust is geweest. Met
betrekking tot informele kapitaalstortingen maakt men doorgaans onderscheid tussen informeel
kapitaal in de vermogenssfeer en informeel kapitaal in de kostensfeer.
De Hoge Raad heeft overwogen dat zich situaties kunnen voordoen waarin voor de toepassing van
het belastingrecht moet worden aangenomen dat inbreng van kapitaal in een vennootschap heeft
plaatsgevonden, hoewel van een storting op de aandelen geen sprake was. Omdat het buiten
aanmerking te laten voordeel bestaat uit geld of goederen, wordt dit voordeel aangeduid met een
informele kapitaalstorting in de vermogenssfeer.
Bij een informele kapitaalstorting in de kostensfeer doet de aandeelhouder als zodanig aan de
deelneming een voordeel toekomen door geen dan wel een te lage vergoeding te vragen voor
bepaalde diensten (Zweeds-grootmoederarrest).
Op grond van art. 8 Wet Vpb jo. art. 3.8 Wet IB zijn de ondernemingskosten aftrekbaar bij het
bepalen van de fiscale winst. Onder het begrip ondernemingskosten verstaat men de uitgaven die
zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. In tegenstelling tot de
ondernemingskosten zijn de onttrekkingen niet aftrekbaar. Onder het begrip onttrekkingen verstaat
men uitgaven voor doeleinden die aan de onderneming vreemd zijn.
Vanuit de totaalwinstconceptie bezien dient ter beoordeling van de vraag of door een vennootschap
gedane uitgaven ten laste van de winst kunnen worden gebracht, in principe twee stappen te
worden doorlopen. De eerste stap houdt in dat moet worden beoordeeld of de uitgaven zijn gedaan
ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van een aandeelhouder. Als dat zo is, betreft het een
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller veerlejo. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.