Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen
Complete samenvatting van diagnostiek aan
- uit het boek Kievit & Tak
- uit het boek Verschueren en Koomen
- begrippen uit colleges
- verplichte artikelen
- oefenvragen uit het tentamen
Begrippen en aandachtspunten college 1a en 1b 2013-2014
Hoofdstuk 1 Kievit c.s.
Diagnostiek = verkrijgen van een uniek, gedetailleerd en voldoende compleet klinisch beeld,
teneinde de problematiek van de hulpvrager en zijn situatie te begrijpen met het oog op
advisering en probleemoplossing. Het refereert aan het gehele proces van
informatieverwerking en verwerking ten behoeve van de hulpverlening. Als de diagnose
opgesteld is blijft daarna de diagnostiek nog steeds een rol spelen. Dus problematiek
begrijpen en advies geven.
Diagnose = product van diagnostiek = een kort verhaal van diagnosticus waarin deze de
bevindingen integreert in een gedetailleerde beschrijving van de problematiek, de situatie
waarin deze bestaat, de veronderstellingen over de mogelijke oorzaken (ontstaanstheorie) en
de mogelijke behandelingen (behandelingstheorie). Diagnose wordt als equivalent gezien als
de theorie van het individuele geval.
Diagnosis = onderscheiden (Griekse oudheid)
Assessment = heeft betrekking op de activiteit van het inschatten, vaststellen en beoordelen;
het verwijst naar het vaststellen en meten van kenmerken van de hulpvrager en zijn situatie.
Assessment kan in alle fasen van het diagnostisch proces een rol spelen: steeds wanneer het
nodig is om iets vast te stellen. Je kan bijv. het aanvangsniveau vaststellen.
Screening = het eerste brede, maar betrekkelijk oppervlakkige verkennen van de
problematiek met het oog op de eerste beslissingen bij intake en aanmelding. Onderkennende
functie maar ook de eerste fase van het proces van diagnostiek.
Classificatie = het onderbrengen van unieke, individuele kenmerken onder een bepaald
binnen het vakgebied bekend type probleem. Dit bepaalde type probleem slaat vaak op
stoornissen uit de DSM.
Psychiatrische classificatie = het ordenen en groeperen van symptomen om tot de
aanwezigheid van een syndroom te kunnen besluiten.
Methodische disciplinering versus theoretische disciplinering
Methodische disciplinering = meer formele, procesmatige kant. (regulatieve cyclus is
richtlijn voor methodisch werken)
Theoretische disciplinering = de inhoud van de diagnostische informatie. Het inlassen van
2 theoretische pauzes in de regulatieve fase in de probleemdefiniëring, namelijk bij de
ontstaanstheorie en formuleren van behandelingstheorie.
Methodologische problemen = Informatie wordt niet primair verworven om de
werkelijkheid valide te beschrijven, te begrijpen en op grond daarvan te voorspellen. Primair
gaat het erom de werkelijkheid te kunnen veranderen. Aan het eind van een
behandelingsproces is in een individueel geval niet echt te achterhalen wat er precies gewerkt
heeft en of de beeldvorming wel juist was.
, Disciplinering = de eis dat de hulpverlener reflecteert op persoonlijk, methodisch en
theoretisch gebied
Empirische cyclus = betrouwbaar en valide informatie verwerven en verwerken met het oog
op het nemen van een beslissing dat dan aan de orde is. Bestaat uit 5 fasen:
- Observatie = gegevens verzamelen en groeperen
- Inductie = formuleren van hypothesen op basis van waarnemingen
- Deductie = afleiden van toetsbare voorspelling uit die hypothesen
- Toetsing = het nagaan of voorspellingen uitkomen door nieuwe gegevens te
verzamelen
- Evaluatie = het verbinden van de uitkomsten van het onderzoek aan de hypothesen
(ook wel hypothesen toetsend model)
Pedologie = de op de praktijk gerichte wetenschap die probleemgedragingen en stoornissen
bij kinderen en jeugdigen en hun gezinnen tot veld van onderzoek heeft.
Formele kennis = kennis die door wetenschappelijk onderzoek is geproduceerd en zeker
waarheidsgehalte heeft.
Praktische kennis = kennis ontwikkeld op basis van het handelen in de klinische praktijk en
de reflectie over dit handelen (oftewel eigen ervaring).
Praktijkparadigma = in de praktijk een succesvol gebleken wijze, om de regulatieve cyclus
in een bepaald type probleemsituatie te doorlopen.
Diagnostiek in psychiatrische traditie = binnen de traditie van de psychiatrie is diagnostiek
gericht op het onderkennen van psychopathologie en stoornissen. Deze traditie vindt haar
oorsprong in de geneeskunde. Hier staat het ziektemodel centraal: de symptomen en het
beloop van ziekteproces te herkennen als kenmerkend voor een bepaalde ziekte, zodat gericht
onderzocht kan worden welke van de mogelijke oorzaken hiervoor verantwoordelijk zijn,
teneinde een daarop gerichte therapie te kiezen. KORTOM: stoornissen herkennen en
onderbrengen in een classificatieschema.
Psychiatrische classificatie = het ordenen en groeperen van symptomen om tot de
aanwezigheid van een syndroom te kunnen besluiten.
Stoornissen: symptomen en syndromen
Stoornis = problemen in het relationele en/of beroepsmatige functioneren van een persoon,
die gekarakteriseerd worden door een onvrijheid van handelen.
Syndroom = een groep symptomen die met elkaar in een min of meer vast verband
voorkomen
Symptoom = zuiver beschrijvende term, die verwijst naar een bepaald gedrag (zoals
impulsiviteit), een beleving (zoal een sombere stemming), een perceptie (zoals een
hallucinatie) of een cognitie (zoals een irrationeel idee).
Differentiaaldiagnostiek = het toepassen van regels waarmee onderscheid wordt gemaakt
tussen het ene syndroom en het andere.
Categoriale/klinische classificatiesystemen = zij zijn gebaseerd op datgene wat in de
klinische praktijk relevant wordt geacht voor een individuele diagnostiek. Klinisch-
, psychiatrische systemen maken hun indeling volgens categorieën. Ze gaan uit van een „alles
of niets‟-opvatting. Ofwel behoren de verschijningsvormen van een aandoening tot een groep
van stoornissen, ofwel niet. Wie ondanks ernstige moeilijkheden niet aan het vereiste aantal
criteria voldoet krijgt geen classificatie. Classificatiesystemen: DSM, ICD en MAC
DSM, ICD en MAC
DSM = de Diagnostic and Statistical Manual = classificatie van psychische stoornissen.
De DSM hanteert categorieën. De DSM omvat een classificatiesysteem van psychische
afwijkingen met telkens een definitie, diagnostische criteria en differentiële diagnose van de
beschreven groep psychische afwijkingen. De DSM bestaat uit verschillende assen.
ICD = De ICD is het classificatiesysteem van de WHO. Het belicht niet alleen stoornissen
en beperkingen (negatieve connotatie) maar steeds ook de mogelijkheden en beweegredenen
(positieve connotatie). Het is een handboek waarin de bekendste ziektebeelden zijn
opgenomen.
MAC = Multi-axiale classificatie = een conceptuele herordening van categorieën uit de
ICD-10. Het is geen apart classificatiesysteem. De MAC is op kinderen en jeugdigen
toegespitst.
Comorbiditeit = het voorkomen van meerdere stoornissen bij een individu. Of het
samengaan van onafhankelijke stoornissen in een mate die boven het kansniveau van de
afzonderlijke prevalenties uitstijgt. Comorbiditeit kan zowel wijzen op een gebrekkig
classificatiesysteem als op een specifiek ziektebeeld.
Diagnostiek in (ontwikkelings)psychologische traditie = belangstelling voor het verloop
van de ontwikkeling. Het verschaft een referentiekader voor het verloop en de determinanten
van de ontwikkeling en levert instrumenten waarmee individuele verschillen worden
gemeten. De ontwikkelingspsycholoog bestudeerd de oorsprong en het verloop van
individuele adaptatiepatronen. KORTOM: empirisch-normatieve gegevens over het verloop
van de ontwikkeling te verzamelen teneinde door middel van tests en vragenlijsten kinderen
op relevant geachte dimensies te kunnen inschalen.
Normatieve gegevens = empirische informatie over gedrag dat doorgaans op bepaalde
leeftijden wordt aangetroffen, met betrekkelijk weinig theorie als achtergrond.
Differentiële psychologie = de psychologische test is het meest karakteristieke diagnosticum.
Ook wordt aandacht besteed aan ontwikkelingspsychologische componenten, vaak d.m.v.
ontwikkelingsschalen (mijlpaalgedrag). Men is dan met name geïnteresseerd in het
vaststellen van (intra-)individuele veranderingen in gedrag in samenhang met leeftijd
Diagnostische middelen (ontwikkelings)psychologische diagnostiek
Vormen van assessment in relatie tot Q-data, T-data en L-data.
- Q-data= het stellen van vragen aan individuen over zichzelf of belangrijke anderen.
Dit leidt tot zelfbeschrijvingen en vragenlijsten.
- T-data = het geven van bepaalde taken en opdrachten.
- L-data = het observeren van gedrag in natuurlijke situaties.
Child Behavior Checklist (CBCL) = vragenlijst van emotionele en gedragsproblemen. Door
ouders over het kind ingevuld. De CBCL geeft een schaalscore. Het is een op
gestandaardiseerde wijze informatie verzamelen over de problematiek van een kind.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Mandytjuh_6. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.31. You're not tied to anything after your purchase.