§2
Intertemporele substitutie= de verschuiving van de consumptie over de tijd.
Sparen is het uitstellen van consumptie en lenen is het vervroegen van consumptie. Als je
geld leent, moet je rente betalen en als je spaart, ontvang je rente. Iemand die spaart loopt
consumentensurplus mis.
§3
De consumentenprijsindex (CPI) geeft de hoogte van het algemene prijspeil in het land, uitgedrukt in
een indexcijfer: CPI = W1 x P1 + W2 x P2….. +Wn x Pn
W1 = wegingsfactor prodct 1, P1= partiële prijsindexcijfer product 1 ect.
Inflatie
Stijging van het algemeen prijspeil -> hierdoor kun je met een zelfde hoeveelheid geld minder
producten kopen. (het geld wordt minder waard)
Ontstaat doordat centrale banken, zoals de Europese Centrale Bank (ECB), de maatschappelijke
geldhoeveelheid vergroten.
Monetair beleid
Het veranderen van rente door de ECB is een voorbeeld van monetair beleid. Hiermee proberen
centrale banken de economie te beïnvloeden. Met een verlaging van rente stimuleert de ECB
economische activiteit. Als de economie oververhit zou raken kan de ECB de rente verhogen. Dan
zullen consumenten en producenten mindersnel lenen en sneller hun geld op de bank zetten
vanwege de renteopbrengst.
Positieve gevolgen inflatie:
- Zet consumenten aan om duurzame goederen eerder te kopen-> economische groei.
- Reële waarde van schulden daalt. -> je hoeft steeds minder terug betalen. -> lenen
aantrekkelijk.
Negatieve gevolgen inflatie:
- Koopkracht inkomen en spaargeld daalt.
- Opwaartse druk op lonen -> vakbonden willen achteruitgang van lonen repareren
- Als inflatie hoger is dan in buitenland -> moeilijk te concurreren
Mensen sparen liever niet -> met dat geld kan je later minder producten kopen.
Soorten inflatie
- Kosteninflatie: productiekosten voor bedrijven stijgen -> bedrijf verhoogt verkoopprijzen.
- Loonkosteninflatie: stijging productie kosten wordt veroorzaakt door stijging loonkosten.
- Winstinflatie: bedrijven verhogen prijzen om winst te vergroten.
- Bestedingsinflatie: toename bestedingen dat deze de toename van de hoeveelheid
producten overtreft.
- Geïmporteerde inflatie: geïmporteerde producten worden duurder -> prijsstijgingen.
Meten van inflatie
, Het CPI is de maatstaf waarmee we jaarlijks inflatie meten.
Deflatie: de prijzen stijgen minder hard
Indexcijfers
Inflatie gaat over procentuele veranderingen. Een hulpmiddel voor het werken met procentuele
veranderingen zijn indexcijfers. Dit zijn getallen waarmee je eenvoudig een procentuele verandering
ten opzichte van het basisjaar kunt aflezen. Eerst kies je het basisjaar, voor dat jaar zet je de prijs van
een product om naar 100: het prijsindexcijfer voor het basisjaar.
Formule: prijs van het product in het vergelijkingsjaar : prijs van het product in het basisjaar X 100 %
Berekenen van inflatie
1. Bepaling van het goederenmandje
2. Bepaling van de wegingsfactoren
3. Omzetting van prijzen in indexcijfers
4. Berekening van de consumentenprijsindex (CPI)
5. Berekening van de verandering in de CPI
Goederenmandje: de producten en diensten waar een gemiddeld gezin zijn geld aan uitgeeft.
Wegingsfactoren: de uitgave aan een product of dienst als percentage van de totale uitgaven.
Partiële prijsindexcijfer: het prijsindexcijfer van een bepaald product of productgroep (bijv. voeding)
Consumentenprijsindex(CPI): indexcijfer van het algemene prijspeil.
Verandering algemeen prijspeil: verschil tussen het CPI en het CPI in het basisjaar=inflatie
§4
Koopkracht
Het inkomen uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die ermee gekocht kunnen worden-> het
bepaald de welvaart van iemand.
Een ander woord voor koopkracht = reëel inkomen.
Een verandering in dat reële inkomen hangt af van 2 factoren:
1. Hoeveel salaris/inkomen/uitkering iemand extra krijgt. (=stijging nominale inkomen)
2. Hoeveel de prijzen in deze periode zijn gestegen (=inflatie)
Rendement = investeringsopbrengst: investering x 100%
Nominaal rendement: de rente die de bank uitkeert op spaargeld. En wordt geen rekening gehouden
met inflatie : iemand die rente krijgt op spaargeld heeft wel meer geld, maar alles is ook duurder
geworden. Formule= investeringsopbrengst : investering x 100%
Reële rendement: Er wordt wel rekening gehouden met de inflatie, waardoor het wel overeenkomt
met de koopkrachtstijging van het spaargeld.
Indexcijfer reële spaarwaarde: indexcijfer nominale spaarwaarde : CPI x 100%
Hoofdstuk 2
§1
Je kunt een mensenleven verdelen in perioden. Een periode waarin je veel kennis opdoet, een
waarin je werkt en een pensioen periode.
De arbeidsproductiviteit verandert gedurende je leven. Scholing is menselijk kapitaal: vergoot de
arbeidsproductiviteit en vergroot daarmee je looninkomen : de verdiencapaciteit van arbeid stijgt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sallyerven. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.73. You're not tied to anything after your purchase.