Uitgebreide begrippenlijst onderzoekspracticum cross-sectioneel onderzoek. Het bestand is voorzien van de begrippen, de leerdoelen, terugkoppeling van Youlearn en de oefententamens.
Leerdoelen
Oefententamens
Beide
Terugkoppeling Youlearn
Thema 1 Inleiding
Thema 1.1 Cross-sectioneel Onderzoek
Leerdoelen 1.1
Na het bestuderen van studietaak 1.1 kunt u:
• Uitleggen wanneer cross-sectionele onderzoeksopzetten bruikbaar zijn.
Cross-sectioneel onderzoek is een efficiënte manier om verbanden tussen variabelen te onderzoeken als processen die zich over tijd ontvouwen en
causale verbanden niet relevant zijn. Omdat er niets wordt gemanipuleerd is er maar één groep deelnemers nodig, en omdat deelnemers niet hoeven
te worden gevolgd over tijd hoeven geen persoonsgegevens te worden verzameld en worden deelnemers minder belast. Hoewel onderzoeksvragen al
snel experimentele en/of longitudinale studieopzetten vereisen, zijn die studies niet mogelijk zonder dat daaraan voorafgaand door middel van veelal
cross-sectioneel observationeel onderzoek het benodigde instrumentarium is ontwikkeld, geoptimaliseerd, of geverifieerd. Er is nog een tweede
situatie waarin cross-sectioneel onderzoek ingezet kan worden. Dit is als temporele of causale relaties niet worden onderzocht, maar worden
aangenomen. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij toegepast onderzoek, waar op basis van een theorie aannames worden gedaan, waarna
bijvoorbeeld de specifieke inhoud van constructen met cross-sectioneel onderzoek kan worden onderzocht.
Enerzijds verschaft cross-sectioneel onderzoek het fundament van andere studies via ontwikkeling, optimalisatie, en verificatie van de gebruikte
meetinstrumenten. Anderzijds is cross-sectioneel onderzoek een efficiënte methode om in toegepast onderzoek de inhoud van psychologische
constructen en de sterkte van theoretisch veronderstelde relaties in kaart te brengen. Dit maakt cross-sectioneel onderzoek tegelijkertijd heel
fundamenteel en heel toegepast.
➔ Het onderzoek waarvoor cross-sectioneel onderzoek geschikt is: het onderzoeken van de structuur en aard van een construct en het bijdragen aan de
ontwikkeling van een meetinstrument.
Onderscheid onderzoek naar 1. De aard van de verzamelde data: data kunnen kwalitatief of kwantitatief zijn. In deze cursus gaat het om
mensen kwantitatief.
2. De tweede en derde dimensies hebben betrekking op type onderzoeksvragen. Dit kan experimenteel of
observationeel zijn
3. Of cross-sectioneel of longitudinaal.
Observationeel onderzoek Kan alleen aantonen dat twee of meer variabelen met elkaar samenhangen. Maar van alle verbanden die observationeel
gevonden kunnen worden, is slechts een fractie causaal. Een geobserveerd verband, zoals een correlatie, zegt dus niets over
een eventuele causale relatie. Er is dan ook geen manier om op basis van observationele data te bepalen welke verbanden wel
of niet causaal zijn. Om een causaal verband vast te stellen is daarom een experimenteel studieontwerp nodig.
Cross-sectioneel onderzoek Cross-sectioneel onderzoek is een efficiënte manier om verbanden tussen variabelen te onderzoeken als processen die zich
over tijd ontvouwen en causale verbanden niet relevant zijn. Omdat er niets wordt gemanipuleerd is er maar één groep
Enerzijds verschaft cross-sectioneel deelnemers nodig, en omdat deelnemers niet hoeven te worden gevolgd over tijd hoeven geen persoonsgegevens te worden
onderzoek het fundament van verzameld en worden deelnemers minder belast. Hoewel onderzoeksvragen al snel experimentele en/of longitudinale
andere studies via ontwikkeling,
studieopzetten vereisen, zijn die studies niet mogelijk zonder dat daaraan voorafgaand door middel van veelal cross-sectioneel
optimalisatie, en verificatie van de
gebruikte meetinstrumenten.
observationeel onderzoek het benodigde instrumentarium is ontwikkeld, geoptimaliseerd, of geverifieerd. Er is nog een
Anderzijds is cross-sectioneel tweede situatie waarin cross-sectioneel onderzoek ingezet kan worden. Dit is als temporele of causale relaties niet worden
onderzoek een efficiënte methode onderzocht, maar worden aangenomen. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij toegepast onderzoek, waar op basis van een
om in toegepast onderzoek de theorie aannames worden gedaan, waarna bijvoorbeeld de specifieke inhoud van constructen met cross-sectioneel onderzoek
inhoud van psychologische kan worden onderzocht.
constructen en de sterkte van
theoretisch veronderstelde relaties
in kaart te brengen. Dit maakt
crosssectioneel onderzoek
tegelijkertijd heel fundamenteel en
heel toegepast.
Ontologie Ontologie of zijnsleer onderzoekt wat is, of accurater, of datgene waarvan we er van uitgaan dat het er is, er ook echt is,
en wat het dan is.
. Het ontologische perspectief dat je hanteert met betrekking tot een psychologisch construct en de definitie van dat construct
bepalen samen hoe je na moet denken over het manipuleren en/of meten ervan.
Ontologisch idealisme Het “ontologisch idealisme” gaat er vanuit dat er geen onafhankelijke natuurlijke wereld bestaat, gebaseerd op het
uitgangspunt dat het voor geen enkel mens mogelijk is om ooit bewijs te verkrijgen dat er iets anders bestaat dan hun
eigen waarneming.
Ontologisch realisme Het ontologisch idealisme is een extreem standpunt: vaak wordt er wel vanuitgegaan dat er een onafhankelijke
natuurlijke wereld is. Dit heet ontologisch realisme. Maar, zelfs als je uitgaat van zo’n onafhankelijke natuurlijke wereld
ben je er nog niet: dat wordt de volgende vraag of je die wereld kunt kennen.
1
,Epistemologie In de epistemologie of kenleer onderzoekt wat kennis is en hoe die verkregen worden. Er worden zeer veel stromingen
onderscheiden die soms slechts genuanceerd van elkaar verschillen. Er zijn drie groepen van zulke stromingen die vaak
1. Op basis van epistemologisch terugkomen in de psychologie:
realisme zou je veronderstellen
dat depressie bestaat “in iemands
1. Epistemologisch realisme: het uitgangspunt is dat het mogelijk is om over de natuurlijke wereld te leren. Het
psychologie” los van wat anderen realisme stelt dat zaken zoals bijvoorbeeld zwaartekracht, bomen, en mensen in de natuurlijke wereld
daarvan vinden, en dat het in bestaan, onafhankelijk van wat wij ervan vinden.
principe mogelijk is om er een 2. Sociaal constructivisme: het sociaal constructivisme stelt dat kennis wordt geconstrueerd door sociale
objectief meetinstrument voor te interactie.
ontwikkelen. 3. De derde is heel pragmatisch, en is gebaseerd op het uitgangspunt dat het minder uitmaakt of iets “echt waar
is,” maar er vooral omgaat “of het werkt.” Pragmatische perspectieven kaderen onderzoek dus altijd in een
2. Op basis van sociaal sociale, culturele, en historische context.
constructivisme zou je
veronderstellen dat depressie niet
zomaar bestaat “in iemands
psychologie” los van wat anderen
daarvan vinden, omdat de
vaststelling dat iemand depressief
is onvermijdelijk door mensen
wordt gedaan in interactie met
andere mensen. De depressie
wordt sociaal geconstrueerd, en
het nut van meetinstrumenten is
dus discutabel. Overtuigd sociaal
realisten kunnen zelfs ontkennen
dat zaken zoals zwaartekracht of
graniet bestaan los van hoe
mensen er over denken.
3. Vanuit deze stroming maakt het
niet uit of depressie “objectief
bestaat” in iemands psychologie.
Als er vanuit wordt gaan dat
depressie bestaat en helpt om
mensen te helpen, wordt dat
uitgangspunt geaccepteerd als
waardevol.
Epistemologisch scepticisme Epistemologisch scepticisme is hier weer extreem in, en stelt dat het nooit mogelijk is om iets te weten (en dat er dus
nooit iets geleerd kan worden over de natuurlijke wereld).
Empirische wetenschap Dat betekent dat zij observatie en registratie en analyse van die observaties gebruikt als instrumenten om te leren over
de wereld. Empirisch onderzoek levert dus observaties op, en als die observaties systematisch zijn verzameld, dan
Empirische wetenschap -> kunnen er patronen in worden gevonden die ons iets vertellen over de wereld. Naarmate we meer leren over die
observatie -> patronen -> patronen kunnen ze worden beschreven in theorieën.
theorieën -> wetten ->
technologieën
Wetenschappelijke theorie Een wetenschappelijke theorie is bijna het omgekeerde van een theorie in de betekenis in het dagelijks gebruik. In het
dagelijks gebruikt wordt gesteld dat iets “theoretisch” is als er weinig zekerheid over is. In een wetenschappelijke
context worden dergelijke speculaties hypothesen genoemd, en zijn theorieën juist een beschrijvi ng van een patroon
waar relatief veel zekerheid over is.
Toegepast onderzoek Toegepast onderzoek staat in dienst van specifieke uitdagingen of problemen. Toegepast onderzoek maakt vaak gebruik
van bevindingen uit fundamenteel onderzoek en past deze toe om een specifiek probleem in een specifieke context op
te lossen. Resultaten van toegepast onderzoek zijn daarom vaak heel informatief over die specifieke context, maar veel
minder informatief over andere contexten.
Fundamenteel onderzoek Is erop gericht om in het algemeen dingen te leren, of ze toepasbaar zijn of niet. In fundamenteel onderzoek wordt vaak
gezocht naar overstijgende patronen die juist in meerdere contexten gelden.
Technologie Technologie is geen wetenschap, maar iets dat mogelijk is als gevolg van wetenschap. Technologie heeft veel positieve
connotaties, en is bovendien veel tastbaarder en concreter dan wetenschap. Technologie is eenvoudig te zien als een
Een voorbeeld van een technologie soort legitimering van de wetenschap. Dat het makkelijk is om technologie te zien als legitimering van wetenschappelijk
is een fiets: kennis van onderzoek, en dat technologie intrinsiek waardevol is voor mensen, heeft twee nadelen:
zwaartekracht en mechaniek
1. Ten eerste willen onderzoekers soms te snel toe naar het ontwikkelen v an technologie op basis van
maakt het mogelijk een efficiënt
vervoersmiddel te ontwikkelen.
bevindingen in hun veld.
Echter, het bouwen van een fiets, 2. Ten tweede wordt soms een methode gepresenteerd als wetenschappelijk onderbouwde technologie, terwijl
het repareren van een fiets, of het de methode in feite niet is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten.
upgraden van een fiets door er
bijvoorbeeld een beter zadel op te
zetten behelzen geen van allen
wetenschap.
Klassieke conditionering Klassieke conditionering is een leerproces waarmee een organisme (zoals een mens) leert om bepaalde stimuli te
koppelen aan een in principe ongerelateerde gebeurtenis. Dat leerproces waarbij stimuli kunnen worden gekoppeld is
dus erg waardevol, maar is helaas geen garantie dat ook alleen echt bestaande verbanden worden geobserveerd.
2
,Gedragscode Omdat het makkelijk is om in ruis patronen waar te nemen, en omdat er soms sprake is van belangenverstrengeling, is het bij
Wetenschappelijke Integriteit wetenschappelijk onderzoek in de psychologie belangrijk om bepaalde procedures te volgen. Deze verkleinen het risico op
verstoorde resultaten. Deze procedures volgen deels uit de vijf basisprincipes die zijn vastgesteld in de Gedragscode
[Z-O-V-E-T] Wetenschappelijke Integriteit:
• Zorgvuldigheid
• Onafhankelijkheid
• Verantwoordelijkheid
• Eerlijkheid
• Transparantie
Verbeteren van procedures In de psychologie is er sinds ongeveer 2010 hernieuwde aandacht voor het verbeteren van de procedures om de kans op
verstoring van wetenschappelijke bevindingen te verkleinen. Er zijn twee specifieke procedures die vaak terugkomen.
• Preregistratie: voordat een studie start, de methode, procedures, analyseplannen, en steekproefberekeningen
worden vastgelegd en openbaar gemaakt. Dit maakt het makkelijker voor de onderzoekers om helder te hebben
wanneer wordt afgeweken van die planning, zodat die afwijkingen gedocumenteerd en onderbouwd kunnen
worden. Bovendien verkleint preregistratie publication bias: het fenomeen dat wetenschappelijke tijdschriften vaak
alleen onderzoek met positieve uitkomsten willen publiceren. De preregistraties maken het mogelijk om ook
studies die journals niet willen publiceren te vinden.
• Full disclosure: het geven van volledige openheid door alle materialen, data, en andere producten van een studie
openbaar te maken. Hierdoor kunnen andere wetenschappers de data hergebruiken, de analyses controleren en
eventueel verbeteren, en kunnen materialen zoals vragenlijsten eenvoudig worden hergebruikt.
Causaliteit Causaliteit duidt op het verband tussen een oorzaak (causaal antecedent) en een gevolg (causaal consequent). In de praktijk
wordt daarmee bedoeld:
• De oorzaak gaat in de tijd vooraf aan het gevolg.
• De oorzaak hangt samen met het gevolg.
• De samenhang tussen oorzaak en gevolg kan niet worden verklaard door iets anders.
Correlatie Correlatie wordt gebruikt als synoniem voor verband, maar het is ook een statistische grootheid.
Correlatie impliceert geen Als twee dingen samenhangen, dan hebben ze vaak niets met elkaar te maken; heel soms worden ze beiden veroorzaakt
causatie. door een derde variabele, of meestal zelfs een hele set andere variabelen; en maar heel zelden is de ene variabele echt
de veroorzaker van de andere variabele. Als je een verband ziet, weet je dus al bijna zeker dat het niet causaal is, en je
zou dus ook kunnen zeggen: “correlatie impliceert dat er geen causaliteit is.
Pure experiment / Experiment Is een studie-ontwerp dat uitspraken over causaliteit mogelijk maakt. Bij een experiment worden er twee of meer
“behandelingen” geselecteerd of geproduceerd, waarbij die behandelingen uitsluitend verschillen met betrekking tot de
(vermeende) oorzaak. Het gevolg is de afhankelijke variabele en de variabele die behandelingen onderscheidt wordt vaak
de onafhankelijke variabele genoemd.
Randomisatie Willekeurige toewijzing. Dit is cruciaal. Alleen als die behandelingen puur door toeval worden toegewezen, en als de
behandelingen echt alleen verschillen met betrekking tot het vermeende causale antecedent, is het mogelijk om, als er
Randomisatie garandeert dat een verband wordt vastgesteld tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele, af te leiden dat de
gemiddeld genomen, over oneindig onafhankelijke variabele de afhankelijke variabele veroorzaakt.
veel herhalingen, de groepen waarin De kwaliteit van de randomisatie is een van de factoren die de interne validiteit van een experimenteel ontwerp bepaalt.
je deelnemers indeelt equivalent
zijn.
Het gegeven dat randomisatie garandeert dat niets samenhangt met de toewijzing van de behandelingen, of met de toewijzing
van deelnemers, manifesteert zich dan als groepen die niet systematisch verschillen. Het is belangrijk om te beseffen dat dit
een eigenschap is van het proces van randomisatie, maar niet van elke individuele toepassing van het proces.
Verwerkingsopdrachten Youlearn
Verwerkingsopdracht 1.1.1 Ontwerpen
In welke van deze scenario’s hebben de onderzoekers waarschijnlijk een experimenteel ontwerp nodig?
A. Als onderzoekers burnout willen voorkomen.
B. Als onderzoekers een bepaalde therapie willen verbeteren.
C. Als onderzoekers benieuwd zijn of stress samenhangt met eetgedrag.
D. Als onderzoekers het onderscheid tussen boosheid en frustratie in kaart willen brengen.
E. Als onderzoekers willen weten welke therapievorm het beste werkt voor kinderen en welke voor volwassenen.
A. In scenario A willen de onderzoekers uiteindelijk iets veranderen in de wereld. Hieruit volgt dat het soort onderzoeksvragen dat ze zullen hebben in de
meeste gevallen causaliteit zullen betreffen: ze willen waarschijnlijk de betreffende mechanismen in kaart brengen. Dit zal dus bijna zeker
experimentele ontwerpen vereisen.
B. In scenario B is de therapie een oorzaak van verbetering van de client. Dat betreft dus al causaliteit; het verder verbeteren van die therapie vereist dus
begrip van die causale processen, en nader onderzoek naar die processen. Hiervoor geldt dus ook dat bijna zeker experimentele ontwerpen nodig zijn.
C. Scenario C is lastiger. Enerzijds hoeft er bij onderzoek naar die samenhang tussen stress en eetgedrag geen suggestie te zijn dat die samenhang
causaal zou zijn. Anderzijds hebben de onderzoekers waarschijnlijk wel duidelijke ideeën over mogelijke processen die hier spelen. Als dat het geval is,
hebben ze dus wel impliciete verwachtingen over causaliteit. De eerlijkheids-, zorgvuldigheids-, en transparantieprincipes uit de Gedragscode
Wetenschappelijke Integriteit manen hen dan die impliciete verwachtingen expliciet te maken, en dat zou dan duidelijk maken dat toch een
experimenteel ontwerp nodig is.
D. Scenario D betreft hoogstwaarschijnlijk geen causale onderzoeksvragen. Dit gaat eerder over de aard van beide constructen. Om te onderzoeken wat
nu precies frustratie onderscheidt van boosheid kunnen zelfs geen experimenten worden ingezet: tenminste, niet totdat er een goed idee is van de
mechanismen die respectievelijk frustratie en boosheid onderliggen. Totdat dat idee er is, is het eerst belangrijk om tot heldere definities te komen, en
daarop afgestelde instructies voor het ontwikkelen van meetinstrumenten.
3
, E. Scenario E is een mix. Enerzijds is er wel degelijk sprake van causaliteit: een effect van de therapie op de toestand van de cliënten. Anderzijds hoeft de
andere variabele, leeftijd van de cliënten, geen causaal verband te betreffen. Het kan zijn dat de onderzoekers helemaal niet het idee hebben dat
leeftijd van de cliënten invloed heeft op de effectiviteit van therapie, maar dat er andere verklaringen zijn waarom verschillende therapievormen beter
of slechter werken. Misschien gebruikt een therapievorm bijvoorbeeld veel beelden, terwijl de andere therapievorm veel tekst gebruikt en meer
metacognitie vereist. In dat geval zou het kunnen dat de tweede therapievorm gemiddeld genomen minder effectief is bij kinderen, zonder dat leeftijd
dat veroorzaakt.
Conclusie
Deze verwerkingsopdracht illustreert twee dingen. Ten eerste betreffen veel onderzoeksvragen causale verbanden, en vereisen ze dus experimentele ontwerpen.
Hierdoor lijkt het misschien dat observationele, cross-sectionele studies minder waardevol zijn dan experimenten. Het tweede punt dat hier wordt geïllustreerd is
dat dit een verkeerde conclusie zou zijn: experimenteel onderzoek naar causale relaties tussen constructen vereist eerst kraakheldere definities van constructen,
en meetinstrumenten die precies meten wat in die definitie wordt gevangen. Cross-sectioneel onderzoek betreft voornamelijk de ontwikkeling van die definities
en meetinstrumenten.
Vragen oefententamen thema 1.1
1.1-v1 Welke van deze twee onderzoeksvragen kan met een cross-sectionele vragenlijststudie worden onderzocht?
a. Is de structuur van het construct 'vertrouwen in autoriteiten' hetzelfde in middelbare scholieren als in recent gepensioneerden?
b. Wat is de invloed van waargenomen sociale steun op de kans op burn-out in universitair opgeleide vrouwen van middelbare leeftijd?
Juiste antwoord: a, Zie studietaak 1.1, Cross-sectioneel onderzoek.
1.2-v1 Welke van deze twee onderzoeksvragen kan met een cross-sectionele vragenlijststudie worden onderzocht?
a. Leidt werk gerelateerde emotionele uitputting tot lage zelfcontrole?
b. Moet een interventie voor lichaamsbeweging van ouderen zich richten op bewustwording, kennis, gewoonte, of waargenomen obstakels?
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AFLD. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.37. You're not tied to anything after your purchase.