Hoofdstuk 1 conjunctuurschommelingen
Totale bestedingen => effectieve vraag
Als de bestedingen kleiner zijn dan de productiecapaciteit is er onderbesteding (laag conjuctuur)
Hierbij hoort conjuncturele werkloosheid: oorzaak is het tekort aan effectieve vraag, als de
productiecapaciteit niet volledig is benut. Consumenten en ondernemers zijn niet zeker over de
toekomst en gaan dus aankopen uitstellen. Hierdoor ontstaat vraagtekort. De overheid kan zorgen
voor lage belastingen.
Productiecapaciteit = maximale productie die met de beschikbare kapitaalgoederenvoorraad in een
jaar kan worden gemaakt.
Overbesteding (Hoog conjunctuur): effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit. De
besteders willen meer kopen dan de bedrijven kunnen maken. tekort aan goederen prijzen
stijgen inflatie productiecapaciteit uitbreiden meer werknemers in dienst nemen vraag
naar personeel neemt toe lonen stijgen. De overheid kan zelf minder gaan uitgeven/belastingen
verhogen.
Besteding zijn gelijk aan productiecapaciteit bestedingsevenwicht.
Overbesteding en onderbesteding wisselen elkaar telkens af waardoor er een golvende beweging
ontstaat conjunctuur.
opgaande conjunctuur – overbesteding
krimp recessie neerwaartse conjunctuur - onderbesteding
Gemiddelde groei over een langere periode = trendmatige groei = trend.
H2 Twee visies
Klassieken: loon = kosten
Werkloosheid bestrijden door loonkosten te verlagen . Bedrijven kunnen goedkoper produceren. Prijs van
producten kunnen dalen. Concurrentiepositie ten opzichte van buitenland wordt beter. Bedrijven zullen meer producten
gaan verkopen. Bedrijven hebben door stijgende afzet meer werknemers nodig. De economie zal steeds in
evenwicht blijven: als de vraag groter wordt dan de productie dan gaan de prijzen omhoog, hierdoor
daalt de vraag weer.
Keynesianen: loon = koopkracht (kettingreactie = multipliereffect)
als loon daalt neemt koopkracht af. Effectieve vraag daalt. Productie daalt. Werkloosheid stijgt.
in een periode van laag conjunctuur moeten de lonen omhoog.
De overheid moet ingrijpen, als er overbesteding is dan moeten ze zorgen dat de vraag daalt. De
overheid kan op 2 manieren invloed hebben.
1. Bestedingen van de overheid zelf veranderen
2. Ervoor zorgen dat particulieren meer of minder gaan besteden. (verandering in belasting, premies)
centrale bank kan de economie stimuleren. Bij laagconjunctuur: rente verlagen, mensen gaan minder
sparen, meer lenen.
, Overheid geeft meer uit (O), bedrijven
gaan meer produceren, inkomen (Y)
van gezinnen stijgt. Extra inkomen =
extra consumptie (C)
Bij onderbesteding wordt het overheidstekort groter. Overheid leent geld. Overheid leent extra
besparingen van particulieren. Als het succes heeft zal de productie stijgen. Hierdoor neemt inkomen
en belastingopbrengst toe. Overheid stimuleert de economie!
Overbesteding wordt er veel besteed. Overheid kan belastingen verhogen en overheidsuitgaven
verlagen. Overheidstekort wordt kleiner. Overheid remt de economie af!
Afwisselend gas geven en afremmen door overheid is vorm van conjunctuurpolitiek. Bij onder geeft
de overheid gas. Bij over trapt de overheid op de rem. Dit gaat tegen het beleid in dus noemen we:
anticyclisch conjunctuurbeleid.
H3 Keynesiaans model
Het deel van inkomen dat gezinnen uitgeven aan goederen en diensten noemen we consumptie. Het
deel dat niet wordt uitgegeven besparingen.
Consumptiefunctie = verband tussen consumptie en inkomen = gedragsvergelijking. (C = 0,75Y)
0,75 is de marginale consumptiequote (c): welk deel de gezinnen van iedere extra verdiende euro
uitgeven aan consumptie. Als de belasting daalt kan het stijgen.
c = verandering C (consumptie) : verandering Y (nationaal inkomen)
C = 0,75Y + 30 mld
die 30 mld houdt in dat, dat sowieso geconsumeerd wordt. Het kan geld zijn van een spaarrekening
of spullen naar de veiling brengen. De 30 mld is de autonome consumptie: onafhankelijk van hoogte
van nationaal inkomen.
C = cY + Co
Y = C + S (S = totale besparingen van gezinnen)
S=Y–C
Algemene formule spaarfunctie: S = sY – Co (s is marginale consumptiequote)
I = Io
I = investeringen
Io = autonome investeringen.
EV = C + I inkomensevenwicht = evenwichtsinkomen. Gezinnen en bedrijven kunnen precies kopen
wat ze willen.
Y = EV evenwichtsvoorwaarde
Gedragsvergelijkingen: geeft het gedrag weer van verschillende sectoren in een economie zoals
gezinnen en bedrijven. (C = 0,75Y + 30 mld) (I = 70 mld)
Definitievergelijking: spreken we af hoe we iets noemen. Totale bestedingen zijn gelijk aan
bestedingen van gezinnen en bedrijven samen. (EV = C + I)
evenwichtsvergelijking: bij welke hoogte van het nationaal inkomen de gezinnen en bedrijven hun
bestedingsplannen kunnen realiseren. (Y = EV)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller cocodekoning. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.17. You're not tied to anything after your purchase.