GROEPSVORMING
Belongingness hypothese: alle mensen hebben een natuurlijke behoefte om zich aan te
sluiten bij anderen, bij een groep
dit heeft verder ook te maken met de relational value, oftewel de mate waarin iemand
zijn relatie met een ander als persoonlijke waardevol ervaart
De relationele waarde gaat over het psychische of emotionele belang van een relatie EN
verschilt van iemand zijn nut om een ander te helpen zijn doelen te bereiken
De behoefte om bij een groep te horen is net zo sterk als de behoefte om te eten en te
drinken
Groepslidmaatschap heeft een positieve invloed op het welbevinden
Basisfuncties van groepen
> Bevrediging van de basisbehoefte om ergens bij te horen
> Affiliatie = via groepen worden individuen met elkaar verbonden en worden ze
geaccepteerd door elkaar
> Zekerheid = leden van de groep voelen zich vaak sterker en kunnen beter het hoofd
bieden aan bedreigingen van buiten
> Intimiteit = de plezierige en intensieve contacten met anderen worden onderhouden
> Sociale steun = bij kleine en grote problemen zijn groepen vaak een grote sociale
steun, aanmoedigingen of opbeuringen
> Sociale vergelijkingsinformatie = vergelijken met andere mensen, over hoe zij het
doen, zo kan je je bijvoorbeeld optrekken aan mensen die het slechter doen (kan
motiverend zijn)
> Invloed = de macht van groepen is groter dan de macht van een individu, hierdoor
kunnen groepen meer invloed uitoefenen
> Status = erkenning en status voor de groep die door anderen belangrijk wordt geacht
> Productiviteit = door persoonlijke en gezamenlijke doelen te stellen, kan de
productiviteit verhoogd worden
> Exploratie = nieuwe ideeën en nieuwe informatie voor de leden van de groep, ook
meer mogelijkheden om te leren van elkaar
Verschillen in behoefte tot groepsvorming
> Individuele verschillen met betrekking tot de groepsvorming, bv: weinig of veel
aantrekking tot een groep, voorkeur tot bepaalde positie, …
> Kenmerk van de persoonlijkheid die sterk samenhangt met de behoefte om tot een
groep te behoren = introversie/extraversie
o Extravert = makkelijk contact met de buitenwereld, krijgen energie van
interactie met anderen, stralen dominantie, vertrouwen en enthousiasme uit
o Introvert = verlegen personen of sociaal angstige personen, functioneren in
een groep vraagt veel energie
> Ook verschillen mensen in de mate waarin ze gemotiveerd worden door de
voordelen die groepen bieden
o Vb: motivatie om erbij te horen, motivatie om warme, positieve relaties met
anderen te onderhouden en de motivatie om de controle over anderen te
hebben
> Behoefte aan intimiteit = gezelschap van anderen opzoeken
> Behoefte aan controle of status = centrale en dominantie invloedspositie proberen te
verwerven binnen de groep, vaak ook een voorkeur voor grotere groepen
Drie basale behoeftes
> Fundamentele interpersoonlijke relaties theorie van Schutz
o Deze combineert drie sociale motieven
Inclusion (of affiliatie)
Affection (of intimiteit)
Control (of invloed)
o Deze behoeftes bepalen hoe we andere mensen zullen behandelen en hoe we
graag willen dat anderen zich naar ons opstellen
DE KEUZE VOOR EEN GROEP
Er zijn verschillende factoren die ervoor zorgen dat we relaties met anderen aangaan en ook
willen behouden
> De gelijkheids-attractie hypothese
o Deze houdt in dat we ons aangetrokken voelen tot mensen die op ons lijken
o De gelijkheid van overtuigingen tussen mensen bepaalt ook sterk de
onderlinge verhouding
We voelen ons aangetrokken tot mensen met dezelfde mening en
overtuiging, omdat dit ons bevestiging geeft en je begrijpt elkaar beter
o Dit is echter niet altijd zo, soms worden we aangetrokken tot mensen die het
tegenovergestelde zijn van onszelf
Dit is het geval bij kennis en vaardigheden, dan hebben we graag
iemand die ons positief kan aanvullen
> Fysieke nabijheid
o Hoe meer tijd je spendeert met een persoon, hoe aantrekkelijker je deze gaat
vinden
o Hoe meer je spreekt met deze persoon, hoe groter de kans ook is dat je meer
gelijkenissen vindt tussen elkaar
o Vb: studenten kennen elkaar beter en beter door vaak lessen te hebben
samen
Opbrengsten en kosten van groepslidmaatschap
> Het is niet zo dat een vertrouwd en prettig gevoel leidt tot groepslidmaatschap
> Sociale ruiltheorie
o Deze zegt dat er een afweging moet gemaakt worden tussen de potentiële
baten en de kosten van lidmaatschap OM te bepalen of ze lid willen zijn van
de groep
> Lid zijn van een groep kan zowel materiële als niet-materiële voordelen opleveren
o Materieel = goederen of diensten
o Niet-materieel = genegenheid, respect en status
> Lid zijn van een groep breng ook kosten met zich mee, zoals geld, tijd en energie
o Vaak ook de verplichting die we voelen om anderen van de groep te helpen
o = principe van wederkerigheid
Vergelijkingen die groepsleden maken
> Vergelijking van de huidige situatie met de vroegere situatie
o Op basis van eerdere ervaringen heeft iedereen een idee van wat hem of haar
zou moeten toekomen, wat er te wachten staat
o Dit noemt het comparison level van Thibault en Kelley -> het
vergelijkingsniveau is subjectief en voor iedereen verschillend, omdat het
afhankelijk is van de individuele geschiedenis
> Vergelijkingen tussen verschillende alternatieven
o Denken dat het in een andere groep beter is, dan ben je sneller geneigd te
kiezen voor het andere alternatief
o Comparison level for alternatives van Thibault en Kelley -> ook dit is voor
iedereen anders en dus subjectief
> Vergelijking met andere groepsleden
o Wat betekent het lidmaatschap voor de andere groepsleden? Hoe worden de
opbrengsten onder de groep verdeeld?
o Ook hier is er sprake van subjectiviteit -> het gaat om de rechtvaardigheid die
iemand al dan niet ervaart
o Groepssocialisatietheorie van Moreland en Levine -> de manier waarop
leden in de groep staan, is afhankelijk van twee zaken:
Evaluatie -> bepaald door de uitkomst van de kosten-batenanalyse
Betrokkenheid -> verwachtingen die je hebt over de duur van het
lidmaatschap binnen de groep
GROEPSSOCIALISATIE
In deze paragraaf wordt een model voor groepssocialisatie besproken -> deze van Moreland
and Levine
> Er zijn vijf stappen of fasen in welke er veranderingen plaatsvinden mbt de relaties
tussen een individueel lid van de groep en de groep zelf
> In elke fase is er beoordeling van de leden en van de groep
> Het gaat om de volgende vijf fasen:
o Onderzoeksfase
o Socialisatiefase
o Onderhoudsfase
o Resocialisatiefase
o Herinneringsfase
Onderzoeksfase
> Potentiële leden van de groep gaan de waarde van het groepslidmaatschap
onderzoeken en vergelijken verschillende groepen met elkaar
> Er wordt rekening gehouden met de verschillende interesses van de potentiële leden
om zo tot meer leden te komen
> Er wordt gesproken van succes wanneer de individuele besluiten en de groep tot een
overeenkomst komen en samenwerken
o Dit is eveneens de overgang van fase 1 naar fase 2: toetreding
Socialisatiefase
> In deze fase gaat het om de acceptatie van het nieuwe groepslid van de groep, en het
accepteren van de groepscultuur van het nieuwe lid
> Flexibiliteit is ook vereist van het nieuwe lid om zich te kunnen aanpassen aan de
belangen van zowel de groep als de individuele belangen
> Wederzijdse aanpassing is dus vereist voor een vlot verloop van het groepsproces
o Dit is de overgang van fase 2 naar fase 3: acceptatie
Onderhoudsfase
> Deze fase gaat vooral over de onderhandelingen en de rol van de nieuwkomer
binnen de groep
> Enerzijds is er sprake van wederzijds acceptatie, maar anderzijds moet er nog
besproken worden wat de bijdrage van het nieuwe lid zal zijn
> Mensen accepteren iemand sneller en geven iemand sneller status, als ze denken dat
hij of zij instrumentele sociale waarde bezit
o Dit houdt in: het hebben van kenmerken die de rest helpt hun eigen doelen te
bereiken of makkelijker te behalen
MET ANDERE WOORDEN: als ze denken iets aan de nieuwe persoon te
hebben
> Deze fase wordt verlaten als daar een praktische reden voor is
o Soms worden groepsleden gedwongen een taak op zich te nemen die ze liever
niet doen of voldoen ze niet aan de verwachtingen van de groep
> Dit is de overgang van fase 3 naar fase 4
Resocialisatiefase
> In deze fase is de bijdrage van het nieuwe lid gering -> we spreken van een marginaal
groepslid
o Door de groeiende ontevredenheid van zowel het lid als de groep, groeien de
twee uit elkaar
> Het kan twee kanten uitgaan: accommodatie en assimilatie
o Het eerste wil zeggen dat er aanpassing plaats vindt
o Het tweede betekent een gelijkstelling
> Door één van deze twee processen kunnen de problemen die er heersen binnen de
groep opgelost worden en kan iemand weer volwaardig lid worden van de groep
o Dit proces wordt convergentie genoemd
Herinneringsfase
> In deze fase kijken het groepslid en de groep terug op de gezamenlijke periode en
hoe ze dit ervaren hebben
o Er is met andere woorden een evaluatie van de samenwerking en het
groepsgebeuren
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller melissaamandels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.