Biologie Thema 1
§1.1 Wat is biologie?
1. Leg uit dat biologische eenheden nieuwe eigenschappen hebben vergeleken met de
biologische eenheden van een niveau lager.
Een cel heeft niet dezelfde eigenschappen als een weefsel en een weefsel dat niet van een orgaan is,
een orgaan is het hetzelfde als een orgaanstelsel en een orgaanstelsel niet als die van een organisme.
§1.2 Organen, weefsels en cellen
2. Je kunt beschrijven dat groepen van cellen door hun rangschikking in een weefsel, orgaan
of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen.
Het orgaanstelsel bestaat uit een aantal organen. Deze organen oefenen samen een bepaalde functie
uit. Voorbeelden van orgaanstelsels zijn het verteringsstelsel, het ademhalingsstelsel en het
bloedvatenstelsel.
Organen zijn opgebouwd uit weefsels. Bij meercellige organismen ontstaan bij de ontwikkeling
verschillende typen cellen, zoals spiercellen, zenuwcellen een beencellen. Deze cellen hebben
allemaal een andere vorm en andere functie. Een groep cellen met dezelfde vorm en functie noem je
een weefsel. In je lichaam komen verschillende soorten weefsels voor. Van elk soort weefsel bestaan
verschillende typen. Samen met de functie hangt de vorm van de cellen nauw samen in een weefsel.
Op verschillende plaatsen in je lichaam komt dekweefsel (epitheel) voor. Dit weefsel bekleedt en
beschermt inwendige en uitwendige lichaamsoppervlakten. Holle organen zoals de longen en het
darmkanaal zijn bekleed met dekweefsel dat slijmvlies genoemd wordt. De bovenste laag van je huid
is een ander type dekweefsel. Alle typen dekweefsels hebben gemeenschappelijke kenmerken. De
cellen zijn vaak rechthoekig en liggen heel dicht tegen elkaar.
Zenuwweefsel vind je in de organen van je zenuwstelsel: in je hersenen, je ruggenmerg en zenuwen.
De zenuwcellen in zenuwweefsel geven informatie door. Daarvoor bezitten zenuwcellen sterk
vertakte uitlopers die een netwerk vormen. Spierweefsel bestaat uit langgerekte cellen die kunnen
samentrekken en zo beweging mogelijk maken.
§1.3 Plantaardige en dierlijke cellen
3. Je kunt een microscopisch preparaat maken en werken met de microscoop. Je weet hoe je
een biologische tekening maakt.
De meeste cellen zijn zo klein dat je ze alleen met een microscoop kunt bekijken. Daarvoor maak je
eerst een preparaat bestaat uit een objectglas en een dek glas met daartussen het object dat je
onder een microscoop wilt bekijken. Het object in een preparaat moet erg dun zijn om licht door te
kunnen laten. Vaak maak je dan een doorsnede. Omdat bij microscopen op school licht door het
preparaat valt, noem je ze lichtmicroscopen.
, Wanneer je een tekening maakt van wat je ziet, leer je nauwkeurig te observeren. Schrijf bij je
tekening welke vergroting je hebt gebruikt. Dit is dan niet de exacte vergroting van je tekening. Als je
groot tekent, zal de vergroting meer zijn dan wanneer je klein tekent.
Stel dat bepaalde cellen ongeveer 0,2 mm groot zijn. Je bekijkt ze bij een vergroting van 100x. Je
tekent een cel ongeveer 10 cm groot. De werkelijke vergroting van je tekeningen is dan 500x. Toch
schrijf je bij je tekening: vergroting 100x. Je tekent dan alleen wat op het vlak van de doorsnede te
zien is.
4. Je kunt rekenen met vergrotingen en kent de verschillende mogelijkheden van een
lichtmicroscoop en een elektronenmicroscoop.
Microscopen vergroten het beeld dat je ziet. De meeste microscopen op school kunnen 400x tot
600x vergroten. Je legt een preparaat op de tafel en zet het vast met preparaatklemmen. De
microscoop stel je daarna in. De vergroting van je microscoop reken je uit door de vergroting van het
oculair te vermenigvuldigen met de vergroting van het objectief. Als het oculair 10x vergroot en het
objectief 40x, dan is de totale vergroting 400x.
Een lichtmicroscoop Een elektronenmicroscoop
§1.4 Celorganellen
5. Je kunt het verschil in bouw van een dierlijke cel en een plantaardige cel beschrijven.
Een dierlijke cel is een cel die voorkomt bij dieren. Van buiten naar binnen bestaat
zo’n cel uit een membraan en het cytoplasma en heeft geen celwand zoals bij
bacteriën en planten. De overige celorganellen bevinden zich in het cytoplasma,
zoals het Golgiapparaat, mitochondriën en het endoplasmatisch reticulum.
Een plantaardige cel is een cel die voorkomt bij planten. Zo’n cel bestaat van buiten
naar binnen uit een celwand, membraan, cytoplasma en een vacuole. De vacuole is
de grote centrale ruimte die gevuld is met water
en opgeloste stoffen.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kristinasavic1335. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.12. You're not tied to anything after your purchase.